Deze akte in PDF-formaat
Transcription
Deze akte in PDF-formaat
10957 BELGISCH STAATSBLAD — 11.02.2016 — MONITEUR BELGE ANNEXE à l’Arrêté ministériel fixant la clé Hercules pour l’année budgétaire 2015 Le tableau ci-dessous comprend, pour l’année budgétaire 2015, les résultats du calcul de la clé Hercules, suivant la formule : Crédit 2015 (EUR) ∑ BOF BA EB0 EE138 4410: subvention BOF - EWI 120.240.000 « prélèvement art. 3, § 1er » prélèvement art. 4, § 1 (indexé) BA EB0 EE128 4150: subvention BOF - Methusalem 18.111.000 BA EB0 EE129 4150 : subvention BOF - Methusalem Mandats ZAP 7.377.000 BA EB0 EE165 4150 : subvention BOF - Tenure Track 9.136.000 Total ∑ IOF 154.864.000 BA EB0 EE130 4150 : dotation IOF 27.019.000 Clé BOF 2015 (%) Clé IOF 2015 (%) KU Leuven 41,45 UHasselt 45,75 3,46 3,17 UA 12,38 10,21 UGent 32,40 31,92 VUB 10,31 8,95 Clé Hercules 2015 (%) KU Leuven 42,09 % UHasselt 3,41 % UA 12,06 % UGent 32,33 % VUB 10,11 % * VLAAMSE OVERHEID Welzijn, Volksgezondheid en Gezin [C − 2016/35144] 15 JANUARI 2016. — Ministerieel besluit betreffende de regels voor de erkenning en de subsidiëring van expertisecentra kraamzorg De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, Gelet op het decreet van 29 november 2013 houdende de organisatie van preventieve gezinsondersteuning, artikel 8; Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 28 maart 2014 tot uitvoering van het decreet van 29 november 2013 houdende de organisatie van preventieve gezinsondersteuning, artikel 27, 38, 39, 50, 61, 81 en 90; Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 4 december 2015, Gelet op de adviesaanvraag binnen 30 dagen, die op 16 december 2015 bij de Raad van State is ingediend, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid , 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973; Overwegende dat het advies niet is meegedeeld binnen die termijn; Gelet op artikel 84, § 4, tweede lid, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, Besluit : HOOFDSTUK 1. — Definities Artikel 1. In dit besluit wordt verstaan onder: 1° agentschap: het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Kind en Gezin, opgericht bij het decreet van 30 april 2004 tot oprichting van het intern verzelfstandigd agentschap met rechtspersoonlijkheid Kind en Gezin; 2° besluit van 28 maart 2014: het besluit van de Vlaamse Regering van 28 maart 2014 tot uitvoering van het decreet van 29 november 2013 houdende de organisatie van preventieve gezinsondersteuning; 10958 BELGISCH STAATSBLAD — 11.02.2016 — MONITEUR BELGE 3° expertisecentrum kraamzorg: een organisator die voldoet aan de voorwaarden, vermeld in artikel 3 tot en met 12, van dit besluit en die erkend wordt voor de uitvoering van een laagdrempelig, mobiel aanbod preventieve gezinsondersteuning voor aanstaande gezinnen en gezinnen met kinderen als vermeld in artikel 46 van het besluit van 28 maart 2014; 4° organisator: een natuurlijke persoon, een feitelijke vereniging of een rechtspersoon, al dan niet in de vorm van een samenwerkingsverband; 5° pre- en perinatale periode: periode vanaf conceptie tot zes weken na de geboorte van het kind. HOOFDSTUK 2. — Erkenning Afdeling 1. — Doelgroep Art. 2. Een expertisecentrum kraamzorg richt zich prioritair tot aanstaande gezinnen en gezinnen met kinderen in de pre- en perinatale periode. Afdeling 2. — Werking Art. 3. Een expertisecentrum kraamzorg voert minstens de opdrachten, vermeld in artikel 46, tweede lid, 1°, b), en 2°, a), tot en met c), van het besluit van 28 maart 2014, uit en streeft daarbij minstens de doelstellingen na, vermeld in artikel 47, 1°, 2° en 4°, van het voormelde besluit. Art. 4. De opdrachten, vermeld in artikel 46, tweede lid, 1°, b), van het besluit van 28 maart 2014, worden minstens via de volgende activiteiten uitgevoerd: 1° aanbieden van informatie over gezondheid, welzijn en voeding in de pre- en perinatale periode; 2° aanbieden van informatie over en toeleiden naar beschikbare ondersteuningsbronnen in de pre- en perinatale periode. Art. 5. De opdrachten, vermeld in artikel 46, tweede lid, 2°, a) tot en met c), van het besluit van 28 maart 2014, worden minstens via de volgende activiteiten uitgevoerd: 1° het stimuleren of faciliteren van afstemming en samenwerking tussen de verschillende actoren die zowel vanuit gezondheid als vanuit welzijn betrokken zijn bij de pre- en perinatale periode, in relatie tot de Huizen van het Kind; 2° het uitwisselen van expertise met actoren van de Huizen van het Kind in het realiseren van hun doelstellingen binnen de pre- en perinatale periode via onder meer: a) het aanbieden van informatie over gezondheid, welzijn en voeding in de pre- en perinatale periode aan de Huizen van het Kind; b) het opleiden, vormen en bevorderen van deskundigheid van de actoren die zowel vanuit gezondheid als vanuit welzijn betrokken zijn bij de pre- en perinatale periode. Art. 6. Het expertisecentrum kraamzorg maakt zijn aanbod bekend bij alle Huizen van het Kind waarmee het een werkingsgebied deelt. De activiteiten, vermeld in artikel 5, kunnen vanuit een overkoepelend niveau gerealiseerd worden. Afdeling 3. — Kwaliteit Art. 7. Het expertisecentrum kraamzorg werkt volgens het principe van progressief universalisme. Art. 8. Het expertisecentrum kraamzorg geeft bij de uitvoering van de activiteiten, vermeld in artikel 4 en 5, expliciete aandacht aan het bereiken van maatschappelijk kwetsbare gezinnen. Art. 9. Het expertisecentrum kraamzorg ondersteunt de certificering tot borstvoedingsvriendelijke organisatie in de Maatschappelijke Gezondheidszorg volgens The Unicef UK Baby Friendly Initiative. Developing a Breastfeeding Strategy. 2009. De expertisecentra kraamzorg kunnen onderling afspraken maken over het rekruteren, informeren, begeleiden, coördineren en (her)certificeren van kandidaat-organisaties. Art. 10. Het expertisecentrum kraamzorg heeft bij de uitvoering van de activiteiten, vermeld in artikel 4, 1°, en artikel 5, 2°, aandacht voor een zo groot mogelijke wetenschappelijke onderbouwing. Afdeling 4. — Werkingsgebied Art. 11. Het werkingsgebied van de expertisecentra kraamzorg valt samen met de provincie. Het expertisecentrum kraamzorg in Brussel heeft het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest als werkingsgebied. Afdeling 5. — Rapportage Art. 12. De jaarlijkse rapportage, vermeld in artikel 39 van het besluit van 28 maart 2014, heeft minstens betrekking op de soort, de frequentie en de spreiding van elke activiteit. HOOFDSTUK 3. — Subsidiëring Art. 13. Het subsidiebedrag voor het aanbod expertisecentrum kraamzorg bedraagt 72.348,77 euro (tweeënzeventigduizend driehonderdachtenveertig euro zevenenzeventig cent), vermeerderd met een variabel bedrag en de VIA 4 toelage, tot een plafond van maximaal 85.391,67 euro (vijfentachtigduizend driehonderdeenennegentig euro zevenenzestig cent). Het agentschap beslist over de toekenning van het subsidiebedrag na een oproep als vermeld in artikel 89 van het besluit van 28 maart 2014. Voor de berekening van het variabele bedrag, vermeld in het eerste lid, geldt een basisbedrag van 14,5 eurocent per minderjarige in het werkingsgebied. Het basisbedrag wordt vermeerderd met het bedrag dat verkregen wordt door 20 % van het basisbedrag te vermenigvuldigen, met de kansarmoede-index van Kind en Gezin. BELGISCH STAATSBLAD — 11.02.2016 — MONITEUR BELGE HOOFDSTUK 4. — Procedures Afdeling 1. — Erkenningsaanvraag Art. 14. De erkenningsaanvraag bevat minimaal de volgende gegevens: 1° de identificatie- en contactgegevens van de organisator. Als de organisator een feitelijke vereniging is, worden de identificatie- en contactgegevens vermeld van elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die deel uitmaakt van de feitelijke vereniging; 2° de identificatie- en contactgegevens van de contactpersoon die de organisator heeft aangesteld; 3° een beschrijving van de wijze waarop voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in artikel 26, 3°, en 4°, a), en b), van het besluit van 28 maart 2014; 4° een beschrijving van de wijze waarop voldaan is aan de voorwaarden, vermeld in artikel 3 tot en met 11 van dit besluit. Het agentschap stelt voor de erkenningsaanvraag, vermeld in het eerste lid, een sjabloon ter beschikking. Afdeling 2. — Subsidieaanvraag Art. 15. De subsidieaanvraag bevat minimaal de volgende gegevens: 1° de identificatie- en contactgegevens van de organisator. Als de organisator een feitelijke vereniging is, worden de identificatie- en contactgegevens vermeld van elke natuurlijke persoon of rechtspersoon die deel uitmaakt van de feitelijke vereniging; 2° de identificatie- en contactgegevens van de contactpersoon die de organisator heeft aangesteld; 3° als de organisator een feitelijke vereniging is, de identificatie- en contactgegevens van de vertegenwoordiger die zal optreden als ontvanger van de subsidie; 4° een begroting. Het agentschap stelt voor de subsidieaanvraag, vermeld in het eerste lid, een sjabloon ter beschikking. HOOFDSTUK 5. — Slotbepalingen Art. 16. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2016. Brussel, 15 januari 2016. De Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin, J. VANDEURZEN TRADUCTION AUTORITE FLAMANDE Bien-être, Santé publique et Famille [C − 2016/35144] 15 JANVIER 2016. — Arrêté ministériel établissant les règles d’agrément et de subvention des centres d’expertise en matière de soins postnatals Le Ministre flamand du Bien-Etre, de la Santé publique et de la Famille, Vu le décret du 29 novembre 2013 portant organisation du soutien préventif aux familles, notamment l’article 8 ; Vu l’arrêté du Gouvernement flamand du 28 mars 2014 portant exécution du décret du 29 novembre 2013 portant organisation du soutien préventif aux familles, notamment les articles 27, 38, 39, 50, 61, 81 et 90 ; Vu l’avis de l’Inspection des Finances, rendu le 4 décembre 2015, Vu la demande d’avis dans les 30 jours, introduite le 16 décembre 2015 auprès du Conseil d’Etat, en application de l’article 84, § 1er, alinéa 1er, 2°, des lois sur le Conseil d’Etat, coordonnées le 12 janvier 1973 ; Considérant que l’avis n’a pas été communiqué dans ce délai ; Vu l’article 84, § 4, alinéa 2, des lois sur le Conseil d’État, coordonnées le 12 janvier 1973, Arrête : CHAPITRE 1er. — Définitions Article 1er. Dans le présent arrêté, on entend par : 1° agence : l’agence autonomisée interne dotée de la personnalité juridique « Kind en Gezin », fondée en vertu du décret du 30 avril 2004 portant création de l’agence autonomisée interne dotée de la personnalité juridique « Kind en Gezin » (Enfance et Famille) ; 2° arrêté du 28 mars 2014 : l’arrêté du Gouvernement flamand du 28 mars 2014 portant exécution du décret du 29 novembre 2013 portant organisation du soutien préventif aux familles ; 3° centre d’expertise en soins postnatals : un organisateur répondant aux conditions, visées aux articles 3 à 12 du présent arrêté et agréé pour l’exécution d’une offre mobile de soutien préventif aux familles, accessible à tous, pour des futures familles et des familles avec enfants, telle que visée à l’article 46 de l’arrêté du 28 mars 2014 ; 4° organisateur : une personne physique, une association de fait ou une personne morale, éventuellement sous forme d’un partenariat ; 5° période pré et périnatale : la période à partir de la conception jusqu’à six semaines après la naissance de l’enfant. 10959 10960 BELGISCH STAATSBLAD — 11.02.2016 — MONITEUR BELGE CHAPITRE 2. — Agrément Section 1re. — Groupe-cible Art. 2. Le centre d’expertise en soins postnatals aide prioritairement les futures familles et les familles avec enfants dans la période pré et périnatale. Section 2. — Fonctionnement Art. 3. Le centre d’expertise en soins postnatals exécute au moins les missions, visées à l’article 46, alinéa 2, 1°, b), et 2°, a) à c) inclus, de l’arrêté du 28 mars 2014, et poursuit au moins les objectifs, visés à l’article 47, 1°, 2° et 4° de l’arrêté précité. Art. 4. Les missions, visées à l’article 46, alinéa 2, 1°, b), de l’arrêté du 28 mars 2014 sont exécutées au moins par le biais des activités suivantes : 1° informer sur la santé, le bien-être et l’alimentation dans la période pré et périnatale ; 2° informer sur et orienter vers des sources de soutien dans la période pré et périnatale. Art. 5. Les missions, visées à l’article 46, alinéa 2, 2°, a) à c) inclus, de l’arrêté du 28 mars 2014, sont exécutées au moins par le biais des activités suivantes : 1° stimuler ou faciliter la concertation et la collaboration entre les différents acteurs dans les domaines de la santé et du bien-être dans la période pré et périnatale, en relation avec les Maisons de l’Enfant ; 2° échanger de l’expertise avec les acteurs des Maisons de l’Enfant pour la réalisation de leurs objectifs dans la période pré et périnatale, entre autres par les actions suivantes : a) mettre à disposition des Maisons de l’Enfant une offre d’information sur la santé, le bien-être et l’alimentation dans la période pré et périnatale ; b) éduquer et former les acteurs travaillant dans les domaines de la santé et du bien-être dans la période pré et périnatale, et développer leur expertise. Art. 6. Le centre d’expertise en soins postnatals présente son offre à toutes les Maisons de l’Enfant avec lesquels il partage sa zone d’action. Les activités, visées à l’article 5, peuvent être organisées par une structure faîtière. Section 3. — Qualité Art. 7. Le centre d’expertise en soins postnatals travaille sur la base du principe d’universalisme progressif. Art. 8. Dans l’exécution des activités, visées aux articles 4 et 5, le centre d’expertise en soins postnatals porte une attention particulière aux familles socialement vulnérables. Art. 9. Le centre d’expertise en soins postnatals soutient la certification des organisations promotrices de l’allaitement dans les Soins de Santé publique selon The Unicef UK Baby Friendly Initiative. Developing a Breastfeeding Strategy. 2009. Les centres d’expertise en soins postnatals peuvent entreprendre des démarches conjointes en vue de recruter, informer, accompagner, coordonner et (re)certifier des organisations candidates. Art. 10. Le centre d’expertise en soins postnatals exécute les activités, visées aux articles 4, 1°, et 5, 2°, sur la base d’un fondement scientifique aussi solide que possible. Section 4. — Zone d’action Art. 11. La zone d’action des centre d’expertise en soins postnatals est la province. Le centre d’expertise en soins postnatals de Bruxelles a la Région de Bruxelles-Capitale comme zone d’action. Section 5. — Compte rendu Art. 12. Le compte rendu annuel, visé à l’article 39 de l’arrêté du 28 mars 2014, porte au moins sur le type, la fréquence et la distribution de chaque activité. CHAPITRE 3. — Subvention Art. 13. Le montant de subvention pour l’offre du centre d’expertise en soins postnatals s’élève à 72.348,77 euros (septante-deux mille trois cent quarante-huit euros septante-sept centimes), majoré d’un montant variable et de l’allocation VIA 4, jusqu’à un plafond de 85.391,67 euros (quatre-vingt-cinq mille trois cent nonante et un euros soixante-sept centimes). L’agence décide de l’octroi du montant de subvention après un appel, tel que visé à l’article 89 de l’arrêté du 28 mars 2014. Le montant variable, visé à l’alinéa premier, est calculé à l’aide d’un montant de base de 14,5 centimes d’euro par mineur dans la zone d’action. Ce montant de base est majoré du montant obtenu en multipliant 20% du montant de base par l’indice de défavorisation de « Kind en Gezin ». CHAPITRE 4. — Procédures Section 1re. — Demande d’agrément Art. 14. La demande d’agrément comprend au moins les éléments suivants : 1° les données d’identification et de contact de l’organisateur. Lorsque l’organisateur est une association de fait, les données d’identification et de contact de chaque personne physique ou morale faisant partie de l’association de fait sont mentionnées ; 2° les données d’identification et de contact de la personne de contact désignée par l’organisateur ; 3° une description de la manière dont les conditions, visées à l’article 26, 3° et 4°, a) et b) de l’arrêté du 28 mars 2014 ont été remplies; 4° une description de la manière dont les conditions, visées aux articles 3 à 11 inclus du présent arrêté ont été remplies. BELGISCH STAATSBLAD — 11.02.2016 — MONITEUR BELGE L’agence met à disposition un modèle pour la demande d’agrément, visée à l’alinéa premier. Section 2. — Demande de subvention Art. 15. La demande de subvention comprend au moins les données suivantes : 1° les données d’identification et de contact de l’organisateur. Lorsque l’organisateur est une association de fait, les données d’identification et de contact de chaque personne physique ou morale faisant partie de l’association de fait sont mentionnées ; 2° les données d’identification et de contact de la personne de contact désignée par l’organisateur ; 3° lorsque l’organisateur est une association de fait, les données d’identification et de contact du représentant qui recevra la subvention ; 4° un budget. L’agence met à disposition un modèle pour la demande de subvention, visée à l’alinéa premier. CHAPITRE 5. — Dispositions finales Art. 16. Le présent arrêté produit ses effets le 1er janvier 2016. Bruxelles, le 15 janvier 2016. Le Ministre flamand du Bien-Etre, de la Santé publique et de la Famille, J. VANDEURZEN * VLAAMSE OVERHEID Landbouw en Visserij [C − 2016/35101] 23 DECEMBER 2015. — Ministerieel besluit tot uitvoering van diverse bepalingen van het besluit van de Vlaamse Regering van 26 april 2013 houdende vaststelling en organisatie van de indeling van geslachte runderen en van geslachte varkens De Vlaamse minister van Omgeving, Natuur en Landbouw, Gelet op verordening (EG) nr. 1249/2008 van de Commissie van 10 december 2008 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen voor de communautaire indelingsschema’s voor runder-, varkens- en schapenkarkassen en voor de mededeling van de prijzen daarvan, het laatst gewijzigd bij uitvoeringsverordening (EU) nr. 148/2014 van de Commissie van 17 februari 2014; Gelet op verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van een gemeenschappelijke ordening van de markten voor landbouwproducten en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 922/72, (EEG) nr. 234/79, (EG) nr. 1037/2001 en (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, gewijzigd bij verordening (EU) nr. 1310/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013; Gelet op het decreet van 28 juni 2013 betreffende het landbouw- en visserijbeleid, artikel 4, 1°, 2°, a) en b), en 8°; Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 26 april 2013 houdende vaststelling en organisatie van de indeling van geslachte runderen en van geslachte varkens, artikel 8, tweede en derde lid, 42, § 3, eerste lid, 7°, en tweede lid, artikel 44, § 1, tweede lid, 47, § 2, derde lid, 48, tweede lid, 49, tweede lid, 51, § 1, § 2, derde lid en § 3, artikel 52, eerste en tweede lid, 54, eerste tot derde lid, 55, § 1 en § 2, derde lid; Gelet op het advies van de Inspectie van Financiën, gegeven op 21 mei 2015; Gelet op het overleg tussen de gewestregeringen en de federale overheid op 18 juni 2015, bekrachtigd door de Interministeriële Conferentie voor het Landbouwbeleid op 17 augustus 2015; Gelet op het overleg tussen de gewestregeringen en de federale overheid in de CLIP-commissie (Commissie voor de classificatie, de interventie en de prijsnotering) op 10 september 2015; Gelet op advies 58.461/3 van de Raad van State, gegeven op 11 december 2015, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973, Besluit : HOOFDSTUK 1. — Definitie Artikel 1. In dit besluit wordt verstaan onder besluit van 26 april 2013 : het besluit van de Vlaamse Regering van 26 april 2013 houdende vaststelling en organisatie van de indeling van geslachte runderen en van geslachte varkens. HOOFDSTUK 2. — Onafhankelijke of externe classificeerders Art. 2. Ter uitvoering van artikel 8, tweede en derde lid, van het besluit van 26 april 2013 beslist de bevoegde autoriteit om na een evaluatie van de indeling door de inrichting in kwestie als vermeld in artikel 55 van het besluit van 26 april 2013, de inrichting te verplichten om een onafhankelijk indelingsbureau of een externe erkende classificeerder voor rekening van de inrichting gedurende een periode indelingen en wegingen op runderen of varkens te laten verrichten, en bepaalt de bevoegde autoriteit ook de duur van die periode. HOOFDSTUK 3. — Meedelen van gegevens Art. 3. Met toepassing van artikel 42, § 3, eerste lid, 7°, van het besluit van 26 april 2013 worden voor de beroepssectoren de volgende organisaties aangewezen : 1° Algemeen Boeren Syndikaat vzw; 2° Bemefa - Beroepsvereniging van de Mengvoederfabrikanten vzw; 3° Beroepsvereniging voor de Kalfsvleessector vzw; 4° Boerenbond VVZRL; 5° Comeos - Belgische Federatie van de Handel en Diensten vzw; 6° Febev - Federatie Belgisch Vlees vzw; 7° Fenavian vzw; 10961