Formons une chaîne pour protéger les enFants

Formons une chaîne
pour protéger
les enfants
Un guide pour une
approche multidisciplinaire
et axée sur les familles
de la maltraitance des
enfants et de la violence
intrafamiliale
1
2
Find out more about our blended learning modules on child abuse
and chain collaboration at www.formachain.eu.
3
Colophon
Provincie Limburg, 2015
Publicatie
Province du Limbourg, 2015
Publication
La députation du Conseil provincial du Limbourg
Herman Reynders, gouverneur-président
Marc Vandeput, Ludwig Vandenhove, Igor Philtjens, Frank Smeets, Jean-Paul Peuskens, Inge
Moors, députés provinciaux, & Renata Camps, greffier provincial
Coordination
Dries Wyckmans & Sabrina Reggers
Rédaction
• Introduction & focus : Dries Wyckmans, avec la participation de Pascale Franck, Matthieu
Goedhart, John Goedee & Stijn van Sommeren
• Module 1 : Anke Van Vossole, avec la participation d’Ingrid Delameillieure, Anne Groenen &
Sabrina Reggers
• Module 2 : Remco de Jong
Rédacteur en chef
Dries Wyckmans
Graphisme
Davine Motmans
Graphisme figures
Rens Geubbels Producties
Photographie
Robin Reynders, Productions graphiques, Information et Communication, province du Limbourg
Prévention et Lutte Anticriminelle 2012
Avec l’aide financière du Programme de Prévention et de Lutte Anticriminelle
Commission européenne – Directorat Général des Affaires Intérieures
4
Sommaire
Inhoudstabel
5
Figuren en tabellen
8
Voorwoord11
Dankwoord13
Proloog
15
Over deze gids
18
Bedoeling
Doelgroep
Structuur
18
18
18
Inleiding en focus
21
Kindermishandeling en intrafamiliaal geweld: het topje van de ijsberg Het kluwen maakt het moeilijk hulp te vinden of te bieden
Een multidisciplinaire aanpak als oplossing voor het kluwen Samenwerkingsvormen
Aandachts- en verbeterpunten
Family Justice Centers
European Alliance of Family Justice Centers
Samenwerken inzake kindermishandeling
Kindermishandeling en intrafamiliaal geweld vanuit een Europees perspectief Wetgeving Multidisciplinaire samenwerking Deskundigheidsbevordering en training
Focus
21
21
23
23
24
24
25
25
26
26
26
27
28
Module 1: Kinderen in de keten
30
1. Inleiding
30
2. Kindermishandeling 30
Partnergeweld en kindermishandeling
Definitie kindermishandeling
30
31
5
3. Vormen
32
Fysieke mishandeling
Algemeen
Het Shaken Infant Syndrome (SIS)
Geïnduceerde/gefalsificeerde aandoening (Munchausen by Proxy-syndroom)
Emotionele mishandeling
Algemeen
Kinderen blootgesteld aan partnergeweld
Lichamelijke verwaarlozing
Emotionele verwaarlozing
Seksueel misbruik
Specifieke categorieën van geweld tegen kinderen
Sibling-geweld Seksueel grensoverschrijdend gedrag door minderjarigen
Online misbruik
Kinderprostitutie
Kinderhandel
Eergerelateerd geweld
Vrouwelijke genitale verminking
32
32
35
37
40
40
42
46
50
53
55
55
57
59
61
64
65
67
4. Gevolgen
76
Fysieke gevolgen Seksuele en reproductieve gevolgen Psychologische gevolgen Cognitieve gevolgen
Gevolgen voor de ontwikkeling Gedragsmatige gevolgen Sociale gevolgen Economische gevolgen
76
76
77
77
77
79
79
80
5. Risico- en beschermende factoren 81
Inschatten van risico- en beschermende factoren Ecologisch model
81
84
6. Het kind in zijn/haar context
84
7. Conclusie
90
Module 2: Ketensamenwerking in de praktijk
93
Introductie
93
Maatschappelijke opdracht
De casuïstiek bepaalt de aanpak
Complexe casuïstiek vraagt om ketensamenwerking Vlaamse praktijkvoorbeelden van ketensamenwerking Wat leer je in deze module?
93
93
95
96
96
6
1. Wat is ketensamenwerking?
99
Intensiteit van samenwerken
Co1: co-existentie
Co2: connectie
Co3: coöperatie
Co4: coördinatie
Co5: collaboratie
Co6: convergentie Ketensamenwerking is een samenwerkingsmodel
2. Een ketenaanpak implementeren 99
100
101
103
104
106
107
109
112
Willen we samenwerken?
Ontwikkelingsproces
Visie, durf en de eerste stap
Een pilootproject starten
Huidige status en inventarisatie
Projectbesturing en ketenregie
Mandatering en afvaardiging
Inrichtingsplannen maken
Concept- en definitief ketenconvenant
Uitvoeren, evalueren en valideren
112
113
114
116
117
118
120
121
123
123
3. De ingerichte ketenaanpak
Doelstellingen
Doelgroepen
Deelprocessen en activiteiten
Rollen
Instrumenten
Deontologie en informatiedeling
4. Wat levert een ketenaanpak in de praktijk op? De types resultaten van een ketenaanpak
Een ketenaanpak evalueren Van doorverwijzingsroute naar pilootproject
Resultaten van een pilootproject
Van pilootproject naar geborgde ketenaanpak
Resultaten van een geborgde ketenaanpak
Van geborgde ketenaanpak naar de lange termijn
Leren van elkaar
127
146
Referenties
162
Over de auteurs
172
127
128
129
134
138
140
146
148
148
150
152
153
158
160
7
Figures et tableaux
Figuren
Inleiding
Figuur 1. Map waar slachtoffers, kinderen en plegers terechtkunnen in Antwerpen voor hulp
en veiligheid (Simons, 2013)
Module 1: Kinderen in de keten
Figuur 1. Effect van verwaarlozing op de hersenen (NAIC 2001)
Figuur 2. Ecologisch model ter verklaring van kindermish,andeling (Krug et al., 2002)
Figure 3. Actoren betrokken bij kindermishandeling (Van Vossole & Groenen, 2014)
Figuur 4. Nood aan samenwerking tussen verschillende actoren (Van Vossole & Groenen, 2014)
Module 2: Ketensamenwerking in de praktijk
Figuur 1. Type aanpak versus type casuïstiek (De Jong, 2014)
Figuur 2. De 6 Co’s voor ketensamenwerking (De Jong, 2013)
Figuur 3. Co1: co-existentie (De Jong, 2013)
Figuur 4. Co2: connectie (De Jong, 2013)
Figuur 5. Co3: coöperatie (De Jong, 2013)
Figuur 6. Co4: coördinatie (De Jong, 2013)
Figuur 7. Co5: collaboratie (De Jong, 2013)
Figuur 8. Co6: convergentie (De Jong, 2013)
Figuur 9. Ketenplaat pilootproject LINK (De Jong, 2014)
Figuur 10. Operationeel team LINK (Wyckmans & De Jong, 2013)
Figuur 11. Aantal dossiers per deelproces in 2012-2013 (Simons & Franck, 2014)
Figuur 12. Aandeel aanmeldingen per organisatie in 2012-2013 (Simons & Franck, 2014)
Figuur 13. Aandeel dossierhouderschap per organisatie in 2012-2013 (Simons & Franck, 2014)
Figuur 14. Belangrijkste risicofactoren in dossiers tijdens weging in 2012-2013 (Simons &
Franck, 2014)
Figuur 15. Belangrijkste beschermende factoren in dossiers tijdens weging in 2012-2013
(Simons & Franck, 2014)
Figuur 16. Aandeel casusregie per organisatie in 2012-2013 (Simons & Franck, 2014)
Figuur 17. Aandeel per leefdomein in plan van aanpak in 2012-2013 (Simons & Franck, 2014)
Tabellen
Inleiding
Tabel 1. Specifieke training inzake kindermishandeling (Europese Unie, 2010)
Module 1: Kinderen in de keten
Tabel 1. Categorieën van emotionele mishandeling (Hibbard et al., 2012)
Tabel 2. Vormen van blootstelling aan partnergeweld (Holden, 2003)
Tabel 3. Categorieën van lichamelijke verwaarlozing (Van De Putte, 2013)
Tabel 4. Categorieën van emotionele verwaarlozing (Hibbard et al., 2012)
Tabel 5. Types van vrouwelijke genitale verminking (WHO, 2008)
Tabel 6. Overzicht vormen van kindermishandeling
Tabel 7. Gevolgen van kindermishandeling (NAIC, 2001; Roosen & Groenen, 2012; Gilbert
et al., 2009; Leye et al., 2013; Pinheiro, 2006; National Research Council, 1993)
Tabel 8. Risico- en beschermende factoren voor intrafamiliaal geweld (Desair & Hermans,
2010; Hindley et al., 2006; Stith et al., 2009; Van Reemst et al., 2013)
8
“Why don’t you big people
talk to one another?”
La réponse d’un enfant maltraité qui fut successivement interrogé par la police, la justice et les
assistants sociaux sur les abus et la maltraitance. Aux États-Unis, cette question fut à la base de
la création des Child Advocacy Centers (Centres d’Appui aux Enfants).
9
Préface
‘Formons une chaîne pour protéger les enfants’ traite de la maltraitances des enfants et de la
violence intrafamiliale. Ce guide expose comment on peut collaborer pour arrêter cette violence et
renforcer les familles. Il inspirera sans aucun doute chaque professionnel, service ou organisation
impliqués dans le suivi d’enfants et de familles victimes de maltraitance et de violence.
Il s’agit souvent de familles ayant des problèmes dans différents domaines de la vie. Ce qui
entrave considérablement une vision globale de la violence et la sécurité, justement parce que
chaque professionnel n’entrevoit qu’une seule partie du problème. Ne pourrait-on, dès lors,
pas mieux aborder cette violence – surtout lorsqu’il s’agit de problèmes graves, multiples et
complexes – en incitant tous les services concernés à travailler ensemble ? En leur demandant
de former une chaîne autour de l’enfant et de la famille ? En s’appuyant sur une responsabilité
partagée et avec un seul but commun : rompre de manière durable avec la violence ? C’est en
tout cas ma conviction profonde !
Mais qu’entendons-nous exactement par maltraitance des enfants et par violence intrafamiliale ?
Y a-t-il une seule approche globale permettant d’arrêter ce vaste éventail de formes de violence ?
En quoi consiste exactement la coopération sur le sujet de la violence ? Et comment commencet-on une approche basée sur le concept de la chaîne ? Et quels sont les développements que
l’Europe connaît en la matière ?
Les auteurs de ce guide ont approfondi ces questions dans le cadre d’un projet européen. Un
projet que la Belgique, par l’intermédiaire du Service Public Fédéral Intérieur, a introduit au sein
du programme ‘Prevention of and fight against crime 2012’ de la Commission européenne.
Le projet a été réalisé en étroite collaboration avec différents experts actifs dans des organisations
belges, chypriotes, hongroises, italiennes, lettonnes, lituaniennes, hollandaises, polonaises et
espagnoles. C’est également avec ces organisations que les auteurs ont développé ce guide, qui
vous initie pas à pas à la problématique de la maltraitance des enfants ET qui vous inspirera en
tant que professionnel, surtout si vous êtes en train de mettre en place votre propre groupement.
Vous découvrirez également où en sont les différentes régions dans leur coopération dans le
domaine de la maltraitance des enfants et de la violence intrafamiliale et les défis auxquels elles
doivent faire face.
Notons enfin que le contenu de ce guide s’accompagne également d’une « blended training »
ou formation mixte, qui vous permet à tout moment de mettre en œuvre ce que vous avez
appris, aussi bien en groupe qu’individuellement. Vous retrouverez les modules de formation
numériques sur www.formachain.eu.
J’espère que ce guide et la « blended training » vous aideront dans la mise en œuvre d’une
approche (de chaîne) optimale en matière de maltraitance des enfants et de violence intrafamiliale.
Philip Willekens
Director-general, General Directorate Security and Prevention,
Federal Public Service Home Affairs, Belgium
11
Remerciements
Ce guide a été écrit dans le cadre du projet européen ‘Une coopération multidisciplinaire
fructueuse pour protéger les enfants : un guide européen et une formation mixte pour la police,
la justice et d’autres services’. Ce projet a reçu de l’aide financière du programme ‘Prevention
of and Fight against Crime 2012’ de la Commission européenne et a été réalisé par plusieurs
partenaires européens du projet, sous la direction du Service Public Fédéral Intérieur et de la
province belge du Limbourg, durant la période juin 2013-mai 2015.
Le guide s’appuie sur les contributions des partenaires du projet venant de neuf États-membres
européens – la Belgique, Chypre, la Hongrie, l’Italie, la Lettonie, la Lituanie, les Pays-Bas, la
Pologne et l’Espagne – ainsi que sur les conseils, le soutien et l’expérience d’un vaste groupe
d’experts dévoués. Sans l’énorme engagement et la participation enthousiaste de toutes ces
personnes, ce guide n’aurait pu se réaliser.
Nous tenons à remercier la Commission européenne, le Service Public Fédéral Intérieur de la
Belgique, le conseil provincial limbourgeois et tous nos partenaires belges et étrangers, ainsi que
toutes les personnes et organisations ayant collaboré directement ou indirectement à ce projet.
Les auteurs
13
Prologue
Formons une chaîne pour protéger les enfants : notre devoir !
La violence au sein de la famille est la forme de violence la plus courante dans notre société.
Plus d’un quart de la population doit, un jour ou un autre, faire face à la violence perpétrée par
un parent, un partenaire ou une personne vivant sous le même toit. Il s’agit donc d’un grand
problème, tant en ce qui concerne son ampleur que sa gravité.
Le fait que cette violence peut parfois continuer longtemps avant qu’on n’intervienne, ne fait
de bien à personne dans la famille. Mais il est avant tout nocif pour un groupe très vulnérable :
les enfants. L’impact est énorme lorsque vous devez voir comment votre mère se fait tabasser
devant vos yeux. Lorsque vous l’entendez pleurer sa douleur et sa misère, soir après soir. Être
témoin, c’est être victime, même si vous ne subissez pas physiquement les coups infligés.
La violence conjugale dans une famille s’accompagne souvent aussi de maltraitance des enfants.
Les enfants sont battus, négligés, abusés, humiliés, ignorés ... à la maison, l’endroit par excellence
où les enfants devraient trouver protection, sécurité et amour. Mais nous devons également
rester attentifs en dehors de la famille : à l’école, dans l’association de jeunes ou le club de sport,
au sein du cercle de connaissances, en ligne.
La violence a un impact considérable. Ainsi, un enfant ayant été victime ou témoin d’abus, est
également plus susceptible de devenir auteur ou victime de violences. De ce fait, la violence est
souvent transmise d’une génération à une autre.
Nous sommes convaincus que TOUTE la famille – donc aussi et surtout les enfants – doivent
recevoir toute l’attention et tous les soins requis. Il est, dès lors, de notre devoir de développer une
approche cohérente et aussi harmonieuse que possible pour prévenir et arrêter la maltraitance
des enfants et la violence intrafamiliale. Et pour agrandir les facteurs de protection au sein des
familles, pour que nous puissions prévenir de nouvelles violences.
Mais comment s’y prendre ? Un proverbe kényan dit : « Si vous voulez aller vite, allez-y tout seul.
Si vous voulez aller loin, allez-y en compagnie d’autres. » Un proverbe approprié pour la lutte
contre la maltraitance des enfants et la violence intrafamiliale, bien que la coopération ne soit
jamais un but en soi. Il n’est pas simple de s’attaquer à la violence au sein d’une famille. La nature
et la dynamique de la violence intrafamiliale – avec son caractère répétitif et son escalade, ainsi
que la multitude de problèmes qui en sont généralement le bouillon de culture – font que mêmes
des professionnels bien formés ne sont souvent pas de taille à gérer cette problématique sans
l’aide d’autres personnes.
En outre, il est impossible de s’attaquer à la maltraitance des enfants et à la violence intrafamiliale
en se focalisant sur un seul aspect ou en faisant abstraction des problèmes dans les autres
domaines de la vie. Le fait de pouvoir arrêter la violence est fonction de différents facteurs qui
ont chacun leur importance, mais qui ne peuvent aboutir au résultat voulu que lorsqu’ils sont
combinés (Roevens & Aertsen, 2013).
L’expérience sur le terrain, mais également des recherches de plus en plus nombreuses, indiquent
à quel point une bonne coopération est importante pour pouvoir faire face à des faits graves et
15
complexes de maltraitance des enfants et de violence intrafamiliale. À cet égard, chaque service
remplit son rôle dans l’ensemble, en gardant toujours en tête la responsabilité collective et le
même objectif.
Lorsque tous les services concernés rassemblent leurs informations dites ‘need to know’, on
obtient une image bien plus transparente et nuancée de la situation. Ajoutez-y l’expertise
commune de différents professionnels et on arrivera bien souvent à une approche développée
avec beaucoup plus de soin et plus harmonisée. Cette approche entraîne à son tour plus de
clarté et de continuité. Les clients sont impliqués activement et ne sont plus confus par les
attentes parfois contradictoires des nombreux services concernés. Ils reçoivent un interlocuteur
concret qui leur donne une idée de ce à quoi ils peuvent s’attendre au niveau de l’aide et, si
nécessaire, au niveau judiciaire.
À cet égard, une attention particulière est prêtée à l’avis et aux attentes des membres mêmes de
la famille, à la dynamique au sein de la famille, au processus de changement des comportements
et au rétablissement éventuel de la relation. En outre, une approche commune part également
d’un suivi et d’un accompagnement continus, évitant ainsi qu’on ne perde de vue les enfants.
Coopérer – de préférence selon une approche de chaîne dans des situations graves et complexes
– est donc souvent le maître-mot. Mais c’est, bien entendu, plus facile à dire qu’à faire. Car on
réunit des services ayant des cultures différentes, des objectifs organisationnels différents, des
compétences, des processus de travail et des flux de financement différents.
Pourtant, nous voyons naître de plus en plus de bonnes initiatives et d’exemples inspirants
de coopérations fructueuses dans la pratique. Il est frappant de voir que ces initiatives sont
généralement nées de façon « bottom-up » (ascendante) et qu’elles commencent auprès d’un
seul ou de plusieurs professionnels qui, depuis leur propre domaine d’expertise, cherchent à
pouvoir faire davantage pour leurs clients. Dans ces cas, l’enthousiasme, l’engagement et la
confiance mutuelle permettent déjà de faire un bon bout de chemin. Mais ils ne suffisent pas.
On a également besoin d’un cadre d’accords, de leadership, de vision, d’audace, de savoirs et de
bonne volonté ET de flexibilité pour adapter son approche.
La lecture de ces mots commence à vous chatouiller ? Dans ce cas, ce guide pourra sans aucun
doute vous inspirer, vous et vos collègues et partenaires, et vous soutenir dans vos défis en
cours de route. Il constitue en tout cas un premier pas pour vous mettre sur la bonne voie. Et la
formation mixte liée à ce guide vous aidera dans la pratique quotidienne.
Nous vous souhaitons beaucoup de réussite dans le développement d’une approche et d’une
coopération fructueuses. Formez une chaîne, rompez le cercle et protégez ainsi nos enfants !
Au nom de la province du Limbourg belge,
Herman Reynders,
gouverneur
16
Frank Smeets,
député au Bien-Être
Ludwig Vandenhove,
député à la Sécurité
À propos de ce guide
Objectif
En publiant ce guide, nous voulons informer les professionnels, services et organisations
intéressés des différents États-membres européens sur le contenu et l’approche (de préférence
multidisciplinaire) en matière de maltraitance des enfants et de violence intrafamiliale. En
outre, nous voulons les inspirer et soutenir pour collaborer le mieux que possible avec d’autres
professionnels concernés, afin d’aider les enfants et les familles à briser durablement le cercle
de la violence.
Ce guide approfondit spécifiquement la problématique de la maltraitance des enfants,
notamment en relation avec la thématique plus vaste de la violence intrafamiliale. Il formule
des recommandations, sans vouloir normaliser, et offre un accompagnement permettant de
développer une coopération professionnelle fructueuse. En partant toujours de la prémisse de
vouloir aider le mieux possible les enfants et les familles victimes de violence et d’abus.
Cible
Ce guide a été écrit à la mesure des organisations actives dans le domaine de la maltraitance des
enfants (intra- et extrafamiliale), et par extension, de toutes les formes de violence pouvant être
classées sous le dénominateur de la violence intrafamiliale. Il s’adresse surtout aux professionnels
auprès de la police, de la justice, de l’assistance et des soins, et des administrations.
En outre, les auteurs veulent spécifiquement interpeller les services et professionnels qui
envisagent de collaborer plus étroitement, qui veulent faire les premiers pas en ce sens ou qui
accompagnent ou coordonnent déjà un projet de coopération. Ce guide veut être un manuel lors
du démarrage ou de l’optimisation de partenariats ambitionnant une lutte fructueuse contre la
maltraitance des enfants et la violence intrafamiliale.
Dans un contexte plus large, ce guide est également utile pour les autres professionnels qui
collaborent (ou ont l’intention de le faire). Il explique en effet clairement ce que l’on peut atteindre
et comment on peut le faire ensemble, pas à pas. Nous sommes convaincus que le guide peut
aider à comprendre certains défis et à chercher – en s’appuyant sur un cadre multidisciplinaire
– des solutions pour s’attaquer à la maltraitance des enfants et à la violence intrafamiliale, mais
également à d’autres thèmes sociétaux.
Structure
Le guide commence par quelques considérations générales sur la problématique de la
maltraitance des enfants et de la violence intrafamiliale. Sur les défis aussi auxquels les victimes
et les auteurs, mais également les professionnels, doivent faire face. Des défis auxquels une
(meilleure) coopération multidisciplinaire peut apporter une solution. Voilà l’essence de ce guide.
Ces dernières décennies, la coopération entre les services et professionnels concernés gagne en
importance dans la lutte durable contre des problèmes sociaux tels que la maltraitance, l’abus et
la violence. C’est ce que nous constatons dans différents États-membres européens, bien qu’il y
ait des différences manifestes quant à la vitesse.
18
Dans le 1er module, nous nous focalisons spécifiquement sur la vaste problématique de la
maltraitance des enfants, en nous attardant aussi bien sur la théorie que sur la pratique. Pour la
pratique, notamment à l’aide d’interviews d’experts, de cas anonymes et des conseils pratiques
de la psychologue clinique et thérapeute systématicienne Ingrid Delameillieure. Ce module
offre des repères aux professionnels et responsables politiques travaillant dans le domaine de la
maltraitance des enfants et, par extension, de la violence intrafamiliale, ou qui y sont confrontés.
Pour les personnes travaillant sur le terrain, il est indispensable qu’elles reconnaissent l’abus
en développant des connaissances sur les différentes formes de violence dont les enfants
peuvent être victimes. Il est également important que les professionnels soient au courant des
conséquences potentielles de la maltraitance des enfants. La maltraitance n’a pas le même impact
chez tous les enfants. Beaucoup de facteurs (relatifs au parent, à l’enfant, à la relation entre le
parent et l’enfant, à la famille et à l’entourage) peuvent constituer un risque ou – au contraire – un
rempart contre la maltraitance. C’est la combinaison de ces facteurs qui déterminera l’impact de
la maltraitance sur un enfant individuel. Un contexte sûr dans lequel tous les acteurs concernés
(parents, écoles, assistants sociaux, médecins, police et justice) travaillent ensemble et forment
une chaîne, offrira le plus de chances de protéger un enfant contre la maltraitance.
Le 2e module approfondit cette coopération en consacrant une attention particulière à la chaîne
de coopération à l’aide de deux exemples de la pratique belge. Une coopération optimale et
une harmonisation entre toutes les organisations concernées sont en tout cas indispensables
pour pouvoir aider efficacement les clients avec la problématique complexe qu’ils éprouvent. La
question est de savoir si les organisations ont suffisamment conscience du fait qu’une coopération
exige des savoirs, des comportements et des compétences spécifiques d’elles-mêmes et de
leurs partenaires. Un cadre de coopération clair sur lequel les organisations concernées peuvent
s’appuyer est, dès lors, une condition sine qua non pour une coopération fructueuse. La « chaîne
de coopération » offre un tel cadre. Il s’agit d’un modèle qui permet à différentes organisations de
différents domaines de coopérer de manière multidisciplinaire et de livrer du travail sur mesure
à leurs clients. Mais comment établir un tel cadre de coopération ? En quoi consiste une chaîne
de coopération et qu’est-ce qu’elle peut rapporter ? Et comment votre organisation et d’autres
peuvent-elles mettre en œuvre une telle coopération ? Ce module donne une réponse à toutes
ces questions.
19
Introduction et focus
La maltraitance des enfants et la violence intrafamiliale : la partie visible de l’iceberg
Malgré de nombreux efforts et plusieurs décennies de sensibilisation, la maltraitance des enfants
et la violence intrafamiliale font toujours partie des problèmes les plus sous-représentés en
matière de rapportage. Il s’agit de délits de nature très diverse, qui sont souvent le symptôme
d’une plus vaste problématique sous-jacente, au niveau de l’auteur ou du système familial.
Des recherches dans plusieurs pays démontrent que seule une partie limitée de ces délits sont
rapportés à la police. Les services d’assistance sociale ne voient également qu’un nombre limité des
familles victimes de formes de violence parfois de longue durée. Il y a beaucoup de raisons pour
lesquelles les victimes et les auteurs de violence ne déclarent pas immédiatement la violence ou
ne cherchent pas immédiatement de l’aide. Il est souvent question d’une combinaison de raisons
: la peur du système policier et judiciaire, la peur et la dépendance de l’auteur, des convictions
religieuses, des liens émotionnels au sein de la famille, les menaces à l’égard des enfants, un
manque d’argent ou de ressources, ou tout simplement ne pas savoir où chercher de l’aide …
Une caractéristique importante de la maltraitance des enfants et de la violence intrafamiliale est
que les auteurs et les victimes continuent, dans la plupart des cas, à faire partie du même cercle
de vie, agrandissant ainsi le risque de récidive. Souvent, d’autres membres de la famille, dont les
enfants, sont également témoins et/ou victimes de la violence.
En même temps, la violence au sein de la famille est une problématique avec laquelle de
nombreux services et organisations entrent en contact. De ce fait, la lutte contre la maltraitance
des enfants et la violence intrafamiliale est une affaire multidisciplinaire, impliquant souvent
plusieurs assistants sociaux, mais également les services de police et la justice. Des mesures
rapides mais judicieuses sont indispensables, surtout lorsque les enfants se trouvent dans
une situation familiale dangereuse ou violente. Et quel que soit l’initiateur de ces mesures –
les services de soins de santé, l’assistance sociale, la police, la justice… – la coopération entre
différents services est souvent nécessaire pour une exécution efficace. Lors de l’élaboration de
cette coopération, le noyau se situera souvent dans les accords entre police et justice d’une part
et l’assistance sociale, dans un cadre volontaire ou de contrainte, d’autre part.
La meilleure solution pour la violence intrafamiliale détectée ne saurait se limiter à une seule
catégorie claire – répression versus aide. Il s’agit souvent d’une combinaison et d’une évaluation
approfondie des moyens qu’il faut mettre en œuvre dans cette situation spécifique de maltraitance
des enfants ou de violence intrafamiliale.
Le dédale complique la recherche ou l’offre d’une aide appropriée
Dans la pratique, nous constatons que les victimes et les auteurs qui cherchent de l’aide pour
les problèmes de violence dans leur famille ou relation, ont très souvent du mal à trouver le
bon chemin. Il y a tout d’abord la pléthore de services auxquels doivent faire face les familles
cherchant de l’aide. Regardons par exemple la carte ci-dessous, visualisant tous les services
à Anvers auxquels les victimes, enfants et auteurs peuvent faire appel pour de l’aide et leur
sécurité …
21
house
justice
youth aid
center
prison
aid
probation
commission
family
coach
family
center
alternative
measures
ambulant
judge
youth
court
invest
judge
prison
prison
remand
residential
neighbourhoodteam
outreach
walk in
center
emergency
victim
children
youth
police
victim aid
documents
asile
desk
foreigners
administration
center
administration
back office
ambulant
drug aid
aid addicted
parents
services
invalidity
child play
center
work
school aid
specialised
projects
shelter
OCMW
center
mental
health
drug
addiction
child & family
centers
care
teacher
dispatch
clinic
aid
invalidity
integration
office
financial
support
specialised
projects
child
abuse
finance
medical
day care
centers
public
house
aid
teacher
housing
doctor
immigration
offices
city
services
education
administration
e-desk
social
service
youth
court
children
police/
justice
police
office
day
shelters
multidisciplinar
team
children’s
house
welfare
child
residential
shelters
observation
center
public youth
aid
child &
family
service
offender
after
care
victim
aid
visiting
center
crisis
tele
prosecutor
lawyer
specialised
projects
public labour
agency
federal
control
center
OCMW
DV
homeless
shelters
crisis
house aid
psychiatry
residential
drug aid
insurance
private work
services
mediation
social
housing
private
housing
Figure : Carte des services auxquels les victimes, enfants et auteurs peuvent faire appel à Anvers pour de l’aide et leur
sécurité (Simons, 2013)
Trouver de l’aide signifie non seulement se déplacer d’un endroit à un autre, ce qui prend
beaucoup de temps, n’est pas toujours évident financièrement et est surtout (émotionnellement)
épuisant; cela implique bien souvent aussi qu’il faut à chaque fois raconter la même histoire, aux
collaborateurs des différents services, même dans des situations qui connaissent déjà un renvoi
ciblé. Les délais d’attente pour pouvoir passer d’un service à un autre sont également longs et
peuvent même durer plusieurs mois.
Sur le plan judiciaire, les systèmes de droit pénal et civil sont souvent très confus pour les personnes
concernées. Il est difficile de voir toutes les possibilités, mais également les impossibilités dans le
système judiciaire, ce que les victimes éprouvent souvent comme menaçant. Un exemple à cet
égard est la peur des répercussions sur son propre rôle en tant que parent si le système judiciaire
est au courant de la violence de longue date au sein de la famille.
La dynamique de la violence intrafamiliale joue également un rôle important. La violence a lieu
dans un contexte dans lequel les personnes dépendent les uns des autres à plusieurs égards
– émotionnellement, financièrement, psychologiquement, socialement… – et dans lequel les
rapports peuvent changer d’un jour à l’autre. Il n’y a pas une seule sorte de violence familiale,
il s’agit de toute une série de sortes de relations, de vies personnelles, de problèmes de la
personnalité, de positions économiques … qui confèrent une dynamique spécifique à chaque
situation.
Tous ces facteurs font que les gens perdent courage et l’énergie pour persévérer. Bien souvent, le
système pénal méconnu et peu transparent, ainsi que le dédale de services concernés, suscitent
involontairement la frustration chez les victimes dans leur espoir de trouver de l’aide, les incitant
ainsi a arrêter leur quête d’une solution.
22
Quant aux professionnels, ils affirment également que l’offre d’une aide consistante peut être
particulièrement éprouvante dans certaines situations de violence intrafamiliale permanente.
À cet égard, la dynamique des familles et la multitude de problèmes auxquels les familles et
les membres individuels des familles doivent faire face, sont des facteurs importants. Mais la
pléthore d’organisations concernées fait également que l’approche est encore plus compliquée.
Pensons par exemple à la propre procédure d’admission, la constitution d’un dossier, les délais
d’attente … de chaque organisation et les différences en matière de déontologie, par exemple en
ce qui concerne le partage d’informations ou l’implication des membres de la famille.
Une approche multidisciplinaire comme réponse au dédale
C’est notamment en réaction à ces difficultés que dans le monde entier, différentes initiatives
ont vu le jour et dans lesquelles plusieurs services collaborent de manière multidisciplinaire dans
des situations de maltraitance des enfants et de violence intrafamiliale. Dans plusieurs pays ayant
une longue tradition de services pour victimes de maltraitance et de violence, une coopération
entre plusieurs instances a déjà été développée depuis la fin des années quatre-vingts/quatrevingt-dix.
L’idée de base de ces initiatives est souvent que la mise en œuvre de législations (parfois nouvelles)
et d’initiatives politiques en la matière, entraînent souvent de meilleurs effets lorsqu’elles sont
combinées avec une ‘réaction sociétale coordonnée’ aux situations de violence. Cette réaction
comprend, le cas échéant, des efforts harmonisés des organisations et des services impliqués
dans ces cas spécifiques. Le but est de créer un réseau commun visant à soutenir les victimes
et leur famille au moyen d’une offre accessible. Une harmonisation entre les organisations et les
services concernés est donc un élément-clé dans la réussite.
Formes de coopération
La coopération entre différentes instances est devenue une façon de plus en plus importante de
lutter contre des problèmes sociétaux tels que la maltraitance, l’abus et la violence, tant au niveau
local que régional. De par le monde, cette coopération connaît différentes formes et intensités :
des réseaux, consortiums, forums et tables-rondes, jusqu’aux chaînes et modèles « tout sous un
même toit ».
L’un des premiers programmes multidisciplinaires en matière de violence intrafamiliale fut
développé à Duluth, Minnesota. En 2014, le programme ‘Coordinated Community Response
to Domestic Violence’ a remporté le ‘Future Policy Award for Ending Violence against Women
and Girls’ de l’Agence des Femmes de l’ONU. Il est reconnu internationalement comme un
modèle faisant autorité dans l’approche coordonnée de la violence intrafamiliale. En outre, cette
approche a servi de modèle à beaucoup d’initiatives multidisciplinaires en Europe (Shepard &
Pence, 1999; Rösemann, 1989, dans Logar, 2006).
Un autre modèle connu est celui des MARAC britanniques. Ces ‘Multi Agency Risk Assessment
Conferences’ s’adressent aux familles ayant un profil de risque élevé en matière de violence
intrafamiliale, dans le but d’augmenter la sécurité pour les victimes. Il s’agit de coopérations
locales dans lesquelles les organisations d’aide, la police et la justice partagent des informations
en vue de mettre en œuvre un plan d’action commun pour les victimes et l’/les auteur(s), avec
une attention particulière pour les enfants impliqués dans la situation : les conflits concernant le
droit de visite, risque accru en raison de grossesse, l’effet de la violence sur les enfants présents…
23
Aux Pays-Bas, il existe également des formes de coopération, telles que les ‘Steunpunten
Huiselijk Geweld’ chargés de la coordination de la lutte contre la violence domestique depuis
les communes centrales et les Maisons de Sécurité. Une Maison de Sécurité rédige un trajet de
soins sur mesure, pour lequel les services impliqués font concorder leurs activités. En Belgique,
plusieurs approches sous forme de chaîne sont en cours de développement depuis 2012 : CO3
dans l’arrondissement Anvers, LINK au Limbourg et Korte Keten à Malines.
Sujets d’attention et d’amélioration
Le nombre d’initiatives de coopération multidisciplinaires ayant été développées ces derniers
années dans différents pays et les résultats prometteurs qu’elles ont enregistrés, prouvent peu
à peu la nécessité d’une telle approche. Mais révèlent en même temps des sujets d’attention et
d’amélioration dans cette approche commune.
Un premier sujet d’attention est le fait qu’on se focalise souvent uniquement sur les situations à
haut risque. Alors qu’une approche préventive, proactive et à détection précoce est absolument
recommandable, surtout lorsqu’on tient compte de l’effet de la violence sur les enfants et les
conséquences de leur exposition à celle-ci.
En outre, plusieurs modèles trouvent leur origine dans un professionnel qui se soucie d’une
situation, ou dans des procès-verbaux rédigés à l’occasion d’incidents violents au sein de la
famille concernée. Dans de tels cas, on voit bien souvent naître des pistes sans consulter les
membres de la famille concernés. De ce fait, les interventions prévues n’ont pas toujours les
effets escomptés. De plus, dans ces cas, on tend bien souvent à trop travailler du point de vue
sécuritaire, ne prêtant pas suffisamment attention au contexte social plus large. Il en résulte
qu’en général, on ne se concentre pas sur les membres individuels de la famille et encore moins
souvent sur les enfants concernés.
Une troisième sujet d’attention concerne le fait que le plan d’action qui est finalement rédigé,
peut avoir fait l’objet d’une concertation entre les organisations professionnelles (et bénévoles)
concernées au sein de la police, la justice et l’assistance sociale, mais que les victimes, enfants
et auteurs doivent souvent encore parcourir différents trajets. Qu’ils se retrouvent à différents
endroits, doivent faire face à des délais d’attente, doivent de nouveau raconter (partiellement)
leur histoire… En outre, il n’est pas toujours possible de répondre au décrochage de la part des
victimes.
Family Justice Centers
En réponse à ces sujets d’attention et d’amélioration, certains projets de coopération ont évolué
vers des modèles ‘tout sous un même toit’. C’est ainsi qu’en 2002, fut créé le premier Family
Justice Center à San Diego, Californie. Dans un Family Justice Center, tous les services requis
se trouvent (en quelque sorte) sous le même toit. Le point essentiel du concept est un endroit
physique où les victimes de violence intrafamiliale – femmes, hommes et enfants – trouvent
toute l’aide et l’assistance qu’il faut pour mettre fin à la violence dans la famille. Ainsi, ils sont
capables de faire toutes les démarches nécessaires pour éviter une escalade de la violence.
Ce principe du ‘tout sous un même toit’ réunit les services judiciaires et policiers d’une part
et l’aide sociale, les services sociaux, les projets d’accompagnement personnel, l’aide aux
femmes, l’aide aux jeunes, les services actifs dans le domaine du revenu, l’emploi, les services
24
communaux… d’autre part. Les victimes et leurs enfants qui s’y présentent, y trouvent différents
services : conseil, planification de sécurité, porter plainte, un entretien avec le ministère public, le
planning de logement, les constatations médicales après un incident violent, l’aide au transport,
la gestion de traumatisme …
À l’aide d’une approche commune, d’une gestion efficace des cas et d’un échange fluide des
informations, le centre veut offrir plus de soutien aux victimes et aux enfants. En jetant des
ponts entre les organisations, l’accès à ces dernières leur est facilité. En outre, le centre œuvre
pour réduire l’impact émotionnel sur les victimes et les enfants qui font une déclaration et/ou
recherchent de l’aide après un incident violent, en offrant un accompagnement ‘chaleureux’ et
surtout une grande transparence dans le trajet de secours potentiel.
Le nombre de Family Justice Centers a considérablement accru depuis 2002. Outre les nombreux
centres aux États-Unis, il y en a aussi notamment au Mexique, en Australie, en Jordanie, en
Afrique du Sud… et depuis peu aussi en Europe.
La mise en œuvre et la méthode des centres peuvent être différentes. Certains ont été créés
depuis une administration locale ou de la police, d’autres sont développés à partir de l’accueil
des femmes ou une maison refuge. Certains centres (comme au Mexique) sont uniquement
ouverts aux victimes féminines, alors que d’autres s’adressent à toutes les victimes de violence
intrafamiliale. Le nombre de services présents au sein d’un centre peut être fort différent en
fonction de la région et des possibilités locales. Mais les partenaires fixes sont toujours la police,
le ministère public, l’aide aux victimes et l’aide aux enfants.
Il ressort de plusieurs évaluations que ce modèle ‘tout sous un même toit’ permet d’arriver à des
résultats positifs : moins de violence (mortelle), plus de sécurité et d’autonomie pour les victimes,
moins d’inquiétude pour les victimes et leurs enfants, une plus grande efficacité des services et
une meilleure coordination entre ces derniers.
European Alliance of Family Justice Centres
Le premier Family Justice Center européen vit le jour à Croydon, Royaume-Uni, suivi par d’autres.
En 2013, une European Alliance of Family Justice Centres fut créée avec des ressources du
programme européen Daphne. Le siège de cette Alliance se situe aux Pays-Bas, auprès de
Movisie, l’organisation ayant pris l’initiative. Dans le cadre de ce projet Daphne, six organisations
dans autant de villes se sont engagées à se perfectionner en un Family Justice Centre : Anvers,
Berlin, Milan, Tilburg, Venlo et Varsovie.
Les Family Justice Centers européens suivent les principes en vigueur : créer une offre à un seul
endroit, en partant des besoins des victimes et des enfants, privilégiant ‘l’empowerment’ (ou
autonomisation) et interpellant les auteurs en les rendant responsables de leur comportement
violent. À l’heure qu’il est, la European Alliance of Family Justice Centers reçoit beaucoup de
demandes venant de différentes villes et régions européennes.
Coopérer en matière de maltraitance des enfants
Au fil des ans, plusieurs formes de coopération qui se focalisent spécifiquement sur la maltraitance
des enfants ont également vu le jour. Dans les ‘Child Advocacy Centers’ créés aux États-Unis, la
25
police, la justice et les assistants sociaux travaillent ensemble. L’avantage est notamment qu’on
arrive à une détection rapide et que la déclaration est moins traumatisante pour la victime, qui ne
doit faire son récit qu’une seule fois. D’autres exemples sont notamment les ‘Local Safeguarding
Children Boards’ britanniques, les ‘children’s houses’ suédoises, les ‘centres multidisciplinaires
de lutte contre la maltraitance des enfants’ aux Pays-Bas et le projet d’essai belge ‘Protocol van
Moed’.
La maltraitance des enfants et la violence intrafamiliale vues d’une perspective européenne
La maltraitance des enfants et la violence intrafamiliale sont des problèmes graves en Europe. Dès
lors, il n’est pas surprenant que c’est non seulement le Conseil d’Europe qui est actif dans la lutte
contre ces problèmes, mais également les institutions de l’Union européenne, bien qu’elles n’aient
pas de compétences importantes en la matière. En 2009, le Conseil de l’Union européenne sous
la présidence suédoise de l’UE a adopté le ‘programme Stockholm (2010-2014)’. Ce programme
engage notamment la lutte contre la maltraitance des enfants et la violence intrafamiliale. Les
présidences espagnole et belge de l’UE ont continué le travail, entre autres avec des initiatives
en matière de fondation d’un observatoire européen pour une meilleure collecte et un meilleur
échange de données. En outre, la ‘Convention d’Istanbul’ est entrée en vigueur en août 2014. Ce
traité du Conseil de l’Europe vise à prévenir et à combattre la violence à l’égard des femmes et
la violence intrafamiliale. La Commission européenne et le Parlement européen sont également
actifs sur le terrain, notamment avec plusieurs résolutions.
Le programme européen Daphne – entre-temps intégré dans le plus vaste Programme Droits,
Égalité et Citoyenneté (2014-2020) – augure, depuis 2000, également le début d’une coopération
européenne au niveau des organisations non-gouvernementales et des organisations bénévoles,
qui jouent un rôle essentiel dans la lutte contre la violence à l’égard des enfants, des jeunes et
des femmes.
Tous ces efforts européens visent à contribuer à effacer peu à peu les différences entre les
différents États-membres européens – telles que celles entre pays de l’Europe du Nord, l’Europe
du Sud et post-communistes – notamment au niveau du système des valeurs socioculturelles.
Un élément très pertinent puisqu’il a été démontré qu’il y a un rapport entre l’attitude d’une
personne à l’égard de la maltraitance des enfants et de la violence intrafamiliale d’une part et
des facteurs macrosociologiques d’autres part, tels que le degré d’inégalité socioéconomique,
de violence, d’individualisme et d’inégalité entre les sexes (Roest, 2011). Par exemple, plus il y a
d’inégalité entre les sexes ou d’inégalité socioéconomique, plus l’attitude à l’égard de la violence
sera positive.
Législation
Différents États-membres européens ont suivi différents trajets pour pénaliser la maltraitance
des enfants et la violence intrafamiliale. La plupart des États-membres individuels disposent
depuis ces dernières décennies d’un vaste éventail de lois. Il s’agit parfois d’une loi-cadre
intégrée, comme la loi-cadre espagnole de 2004. Certaines lois se rapportent spécifiquement
sur la violence intrafamiliale; alors que d’autres lois visent la violence à l’égard des enfants et
plus particulièrement la protection des enfants. Dans quelques cas, il existe une législation
mentionnant spécifiquement la violence au sein de la famille. Dans la plupart des cas, les
rapports familiaux sont toutefois uniquement évoqués comme circonstance aggravante d’un cas
de violence régi par des points plus généraux.
26
Coopération multidisciplinaire
Il ressort de l’ouvrage standard européen intitulé ‘Étude de faisabilité visant à évaluer les
possibilités, les opportunités et les besoins en termes d’harmonisation des législations nationales
relatives à la violence contre les femmes, à la violence contre les enfants et à la violence fondée
sur l’orientation sexuelle’ (Union européenne, 2010) qu’il y a, en Europe, une tendance manifeste
vers une coopération multidisciplinaire sur le plan de la violence à l’égard des enfants et de
violence intrafamiliale. Bien que nous voyions différentes vitesses au sein de l’Europe, fait est de
constater qu’un nombre croissant d’États-membres évolue lentement mais sûrement vers une
approche coordonnée et intégrée de la maltraitance des enfants et de la violence intrafamiliale.
Selon ce même ouvrage standard, une majorité d’États-membres reconnaît le besoin d’une
coopération multidisciplinaire sur le plan de la maltraitance des enfants. En fonction de l’Étatmembre, ce besoin concerne l’implication de différents acteurs professionnels, la réalisation
d’évaluations des risques et/ou l’offre d’intervention depuis différents services. La coopération
est soit ancrée au niveau législatif (notamment en Belgique, à Chypre, au Danemark, en Finlande,
en Hongrie, au Luxembourg, en Autriche, au Portugal, en Roumanie, en Espagne, au RoyaumeUni et en Suède), soit prévue dans le cadre de directives contraignantes (Bulgarie, Estonie,
Irlande, Pays-Bas et Pologne). En outre, il y a des différences en ce qui concerne le but : on
peut mettre l’accent sur la coopération en vue de reconnaître et de juger les risques et/ou
sur le développement d’une structure d’aide et de protection. Les membres de tels projets de
coopération varient d’un État-membre à un autre : assistants sociaux, professionnels des soins
de santé, police, personnes de l’enseignement, psychologues…
Dans quasiment tous les États-membres, il existe encore une distinction claire entre l’approche
et la coopération multidisciplinaire sur le plan de la maltraitance des enfants d’une part et sur
le plan de la violence intrafamiliale d’autre part. Aussi, sont-elles rarement considérées comme
des domaines de politique cohérents dans la pratique. Pourtant, les enfants témoins de violence
conjugale sont également victimes de maltraitance des enfants. Dès lors, les deux thèmes
devraient faire l’objet d’une vision cohérente. Le fait de grouper ces domaines implique aussi
bien des opportunités que des risques. Une approche plus systématique peut prévenir une
offre compartimentée de l’aide. D’autre part, cette union n’est pas évidente, puisqu’elle implique
également l’union de cultures organisationnelles différentes.
Stimulation et formation des compétences
La stimulation et la formation des compétences chez les professionnels en matière de maltraitance
des enfants et de violence intrafamiliale sont essentielles, surtout lors de l’implémentation de
nouveaux cadres législatifs et du démarrage de projets de coopération multidisciplinaires. Alors
que beaucoup d’États-membres connaissent des formations en matière de violence intrafamiliale,
seule une minorité des États-membres prévoient une formation obligatoire par exemple pour la
police, le ministère public et les juges.
En ce qui concerne la formation en matière de maltraitance des enfants, seulement 15 Étatsmembres disposent d’une formation obligatoire pour les professionnels travaillant avec des
enfants en danger. Il ressort en outre du tableau ci-dessous qu’à l’exception de la Lettonie et de
l’Espagne, il n’existe aucune formation obligatoire pour exactement ces professionnels qui, dans
la procédure judiciaire, décident des poursuites, de la peine et de la protection des victimes. Il y
a donc encore un énorme potentiel d’amélioration dans ce domaine.
27
Police
Ministère
public
Juges
Assistants
sociaux
protection
Psychologues pour
enfants
Professionnels des
soins de
Enseignants
et infirmiers
Obligatoire
au niveau
national
BE, CY, DE,
EE, ES, NL, SE,
SI2, UK
ES, LV
ES, LV
AT, DE, ES,
FR, HU, IE,
MT, RO, UK
DE, ES, MT
ES
MT
Obligatoire dans
certaines
LU, SI
EE
0
LU
LU
0
0
Discrétionnaire
CZ, IT, LT, LV,
MT, PL, PT, RO
DE, IT, LT, PL,
RO, SE, SI, UK
AT, CZ, DE,
IT, LT, RO, SI,
UK
BE, BG, CY,
CZ, EL, I, IT,
LT, LV, NL, PL,
PT, SE
BE, CY, EL, FI,
HU, IT, LT, LV,
NL, PL, PT, SE,
UK
BE, CY, DE,
EL, FI, IT, LT,
LV, MT, NL,
PT, RO, SE, UK
CY, CZ, DE,
ES, IT, LT, LV,
PL, SE, SI,
UK
Pas présent
(de manière
généralisée)
BG, EL, FI,
FR, HU
BE, BG, CY,
CZ, EL, FI, FR,
HU, MT, NL,
PT
BE, BG, CY,
EL, FI, FR,
HU, MT, NL,
PT, SE
0
BG, CZ, FR,
RO
BG, CZ, FR,
RO
BE, BG, EL4,
FR, HU, NL,
PT, RO
Tableau : Formation spécifique en matière de maltraitance des enfants (Union européenne, 2010)
Une formation – surtout – multidisciplinaire peut être très utile pour perfectionner les compétences
des professionnels. La possibilité d’apprendre ensemble et d’acquérir des expériences, est fort
appréciée. Ainsi, les participants à des formations multidisciplinaires signalent plus de respect et
plus de confiance dans le travail avec des collègues d’autres organisations.
Focus
Le point essentiel de ce guide est : donnez aux victimes de maltraitance des enfants
et de violence intrafamiliale une offre aussi adéquate que possible pour pouvoir sortir
de la violence, elles y ont droit. Tenez les auteurs responsables des violences qu’ils ont
commises et faites-le de manière à créer des chances, de sorte que les familles puissent
continuer, avec ou sans séparation les un des autres.
À cet égard, il est indiqué de suivre une approche multidisciplinaire et axée sur la famille.
Une telle approche part du besoin des victimes et des enfants, et de leur droit à une offre
adéquate et ciblée permettant d’arrêter la violence et de les mettre sur la bonne voie vers
une vie sans cette violence, avec une réparation maximale des dégâts.
Les projets de coopération multidisciplinaires ont été créés ces dernières décennies
parce que de nombreuses années de pratique démontrent que nous, en tant que société,
négligeons bien trop souvent les victimes et leurs enfants. Dans beaucoup de situations,
l’aide est inadéquate et les possibilités des partenaires individuels sur le terrain – de
la police et de la justice ou de l’assistance et des soins de santé – sont insuffisantes
pour pouvoir offrir une réponse efficace qui rende justice aux victimes et à leurs enfants.
Cela est dû à la multitude de domaines de vie dans lesquels il y a des problèmes, mais
également à la dynamique de la maltraitance des enfants et de la violence intrafamiliale.
La violence impacte considérablement les personnes, un impact qu’on ne saurait sousestimer. Il existe des situations où les familles sont dans un tel état de privation qu’elles
sont incapables de trouver une issue. Mais même dans ces cas-là, il y a des possibilités, à
condition de travailler ensemble et d’harmoniser l’aide sur différents fronts.
Au moyen d’une approche multidisciplinaire et axée sur la famille, vous aussi, vous pouvez
engager la lutte contre la maltraitance des enfants et la violence intrafamiliale. Ainsi, nous
pouvons former ensemble une chaîne pour protéger nos enfants !
28
Module 1 : Les enfants dans la chaîne
1. Introduction
Ce module offre une meilleure compréhension du phénomène de la maltraitance des enfants
et ses différentes formes d’expression, en définissant chacune des formes et en décrivant les
principales caractéristiques. Des exemples et des extraits d’interviews expliquent la théorie tout
en établissant un lien avec la pratique. Les témoignages ou les exemples des victimes anonymes
viennent de l’action du Centre de Confiance ‘Maltraitance des enfants’ au Limbourg et nous sont
donnés par la psychologue pour enfants Ingrid Delameillieure. En s’appuyant sur son expérience
sur le terrain, elle nous tend, en outre, des repères concrets et des sujets d’attention pour agrandir
la compétence des professionnels. Le lecteur pourra se faire une idée des conséquences extrêmes
potentielles de la maltraitance et acquerra des savoirs sur les facteurs susceptibles de former un
risque de maltraitance ou, au contraire, de protéger contre celle-ci. Enfin, nous évoquerons les
différents acteurs jouant un rôle dans la protection des enfants, ainsi que l’importance d’une
coopération efficace entre tous ces acteurs. Ces informations constituent le fondement pour le
développement d’une approche adéquate.
2. Maltraitance des enfants
2.1 Violence conjugale et maltraitance des enfants
Aujourd’hui, la violence intrafamiliale est une priorité dans de nombreux plans politiques.
L’ampleur, les conséquences potentiellement graves et la nécessité d’une approche rapide et
intégrée de la violence intrafamiliale sont évidentes.
Les deux formes les plus courantes de violence intrafamiliale sont la violence conjugale et la
maltraitance (intrafamiliale) des enfants. Les deux formes sont étroitement liées : la violence au
sein de la famille n’a pas uniquement lieu entre adultes, mais touche souvent aussi les enfants.
Ainsi, il a été prouvé que la violence conjugale augmente de manière significative le risque de
maltraitance des enfants dans une famille. En outre, les enfants ont souvent conscience de la
violence conjugale dans la famille. Chaque année, plus de 12% des adultes en Belgique sont
confrontés à la violence conjugale. Dans plus de 40% de ces situations, au moins un enfant est
exposé à la violence (Pieters, Italiano, Offermans, & Hellemans, 2010).
Des recherches récentes attirent l’attention sur l’impact potentiel chez les enfants d’une
exposition à la violence conjugale (Adriaenssens, 2007; Carpenter & Stacks, 2009; Christophe,
Ferwerda & Grüter, 2011). Les conséquences pour les enfants présents sont tout aussi graves,
qu’ils soient directement impliqués comme victimes ou exposés à la violence. Les chercheurs et
professionnels considèrent dès lors l’exposition à la violence conjugale comme une forme de
maltraitance (émotionnelle) des enfants (Adriaenssens, 2007; Christophe, Ferwerda & Gruter,
2011). Heureusement, on constate une attention accrue ces dernières années pour ces victimes
‘muettes’ et souvent ‘oubliées’. Dans la pratique, la violence conjugale et la maltraitance des
enfants sont pourtant encore bien trop souvent gérées séparément (Desair & Hermans, 2013).
Aussi est-il essentiel d’œuvrer pour une approche plus adéquate pour réduire, dans la mesure
du possible, les conséquences de la violence intrafamiliale. On plaide de plus en plus souvent en
30
faveur de formes de coopération multidisciplinaires dans la lutte contre la violence intrafamiliale.
Les possibilités des partenaires individuels sur le terrain s’avèrent souvent insuffisantes pour
pouvoir offrir une réponse efficace qui rende justice aux victimes. Cela est dû à la multitude de
domaines de vie dans lesquels les problèmes se manifestent, mais également à la dynamique de
toutes les formes différentes de violence intrafamiliale. La coopération entre partenaires issus de
différents secteurs semble, dès lors, indispensable. Vous lirez plus à ce sujet dans le module 2.
2.2. Définition de la maltraitance des enfants
La maltraitance et la négligence des enfants est toute situation dans laquelle l’enfant
est victime de violence de nature physique, psychique ou sexuelle et ce, activement ou
passivement (Adriaenssens 1998).
Dans ce manuel, nous optons pour une définition large de la notion de la maltraitance des
enfants. Il s’agit de formes actives et passives de violence à l’égard des enfants, qui peuvent se
produire dans différents contextes, au sein ou en dehors de la famille. La position inégale de
l’enfant par rapport à l’auteur de la violence est également interprétée au sens large. La relation
entre les deux se caractérise par la responsabilité, le pouvoir, les soins ou la dépendance. Cela ne
signifie pas forcément que la violence soit perpétrée par un adulte. Des frères, sœurs ou enfants
du même âge peuvent également commettre des actes de violence. Cela peut se produire depuis
une position de pouvoir, de soin ou de responsabilité, mais un enfant peut également être
dépendant d’une personne du même âge parce qu’il y a un déséquilibre au niveau de la force,
de l’intelligence, des ressources matérielles, etc. ou parce qu’un enfant n’a pas la possibilité de
quitter une certaine situation, par exemple dans un contexte familial ou scolaire.
La définition que nous utilisons ici concorde avec les définitions internationales de la maltraitance
et de la négligence des enfants. Les organisations internationales, telles que les Nations Unies,
considèrent la maltraitance des enfants comme prioritaire et ont créé des définitions de la
maltraitance des enfants afin de pouvoir développer une approche adéquate en s’appuyant sur
une description claire du phénomène. L’Organisation Mondiale de la Santé (OMS) et la Société
internationale pour la prévention des mauvais traitements et négligences envers les enfants
(ISPCAN) parlent d’abus ou de mauvais traitements envers les enfants et les définissent comme
suit (Butchart et al. 2006) :
L’abus ou la maltraitance des enfants comprend toutes les formes de mauvais
traitements physiques et/ou émotionnels, d’abus sexuel, de négligences ou d’exploitation
(commerciale) provoquant des dégâts (potentiels) au niveau de la santé, des chances de
survie, du développement ou de la dignité de l’enfant, dans un contexte d’une relation
basée sur la responsabilité, la confiance ou le pouvoir (Butchart et al. 2006).
Le document de base pour la protection des enfants est la Convention Internationale relative aux
droits de l’enfant (CIDE), adoptée par l’Assemblée Générale des Nations Unies le 20 novembre
1989. Celle-ci traite de la maltraitance et des négligences envers les enfants et vise :
31
Toutes les formes de violence physique ou psychique, de lésion ou d’abus, de négligence
physique ou psychologique ou de traitement négligent, de maltraitance ou d’exploitation,
y compris l’abus sexuel, tant que l’enfant est sous la tutelle du/des parent(s), de tuteur(s)
légal/aux ou d’une autre personne ayant l’enfant sous sa garde (Art. 19) (ONU 1989).
3. Formes
La notion de maltraitance des enfants est un collectif désignant différentes formes de violence
à l’égard des enfants. Il peut s’agir de violence physique, mais aussi émotionnelle ou sexuelle.
Lorsque la violence adopte un caractère actif, nous parlons de maltraitance ou d’abus. En cas
de caractère passif, on parlera de négligences. Dans la pratique, la maltraitance des enfants se
produit rarement en forme isolée. Il est généralement question de formes mixtes.
Ces dernières années, nous avons vu apparaître des formes relativement neuves de maltraitance
des enfants. Il s’agit de formes spécifiques telles que la traite des enfants et la mutilation génitale
chez les femmes, qui résultent d’évolutions sociétales ou de traditions culturelles au sein de
certaines communautés. Les processus de globalisation et les flux migratoires ont contribué à
une visibilité accrue de tels phénomènes transnationaux dans les États-membres européens.
En outre, l’ère numérique a donné lieu à de nouveaux modus operandi en matière d’abus des
enfants et à des formes en ligne de la maltraitance telle que le cyber-harcèlement. Dans ce
chapitre du module, nous évoquerons également ces formes spécifiques de la maltraitance des
enfants.
3.1. Maltraitance physique
3.1.1. Généralités
Je me fais souvent taper dessus.
Parfois parce que je suis méchant, mais parfois aussi sans raison.
Après, papa regrette toujours de m’avoir frappé et il dit que ça n’arrivera plus jamais.
(anonyme)
La maltraitance physique des enfants comprend toute forme de contrainte ou de violence
physiques, par un parent ou une personne chargée de prendre soin ou d’éduquer l’enfant,
provoquant très probablement de sérieux dommages physiques ou psychologiques chez
l’enfant ou dans son développement, ou impliquant un sérieux risque de tels dommages
(Krug et al. 2002).
La maltraitance physique concerne le fait de taper, tabasser, donner des coups de pied, secouer,
mordre, étrangler, brûler, empoissonner et étouffer des enfants. Toutes ces sortes de violence
peuvent entraîner différentes sortes de lésions, telles que des bleus, des contusions, des brûlures,
des fractures, des lésions aux organes internes et des lésions à la tête (Butchart et al. 2006).
La violence physique envers les enfants est souvent utilisée au sein de la famille dans le but
de punir. Ce fut également le cas dans le récit de Tim. Il se fait taper par son père et reçoit des
coups de pied.
32
Tim (13)
Papa en a ras le bol. Le comportement de Tim est vraiment inacceptable. Un enfant doit
respecter ses parents. Cela veut dire que lorsque papa demande quelque chose, il compte
sur Tim pour qu’il le fasse. De préférence, sans commentaire. Ce n’est pas trop demandé
quand même d’un garçon de 13 ans. Dans son enfance, il devait également obéir à ses
parents, sinon il recevait une sacrée correction. Et ce TDAH, ce n’est qu’un prétexte pour
ne pas devoir obéir.
Hier, un nouvel incident a eu lieu. Lors de la fête de famille, en présence de tout le monde,
Tim élevait la voix. Il ne voulait pas venir à table, il ne voulait pas finir son assiette et il
se comportait de façon mal élevée à table. Après la fête, papa voulait le réprimander
vertement. Il fallait qu’il arrête ce comportement malpoli. Au lieu d’accepter ce sermon,
Tim commençait à répondre, voire à ridiculiser son père. C’est à ce moment que papa a
disjoncté. Il a traîné Tim dans sa chambre, l’a jeté sur son lit, l’a tapé dans le visage et lui a
donné des coups de pied dans les jambes. Tim essayait de se cacher derrière son oreiller.
Il hurla aussi fort que possible que papa devait s’arrêter.
Aujourd’hui, Tim n’est pas allé à l’école. Impossible de cacher l’empreinte de la main sur
son visage. Maman préfère que Tim reste à la maison, sinon l’école risque de poser des
questions embarrassantes. Heureusement, papa est parti travailler. Tim peut jouer sur
l’ordinateur et regarder la télé toute la journée. Tim sait que maman compte sur lui pour
faire plus d’effort pour ne pas fâcher papa. Mais il n’y arrive pas. La prochaine fois, il ne se
laissera pas faire. Peut-être qu’il doit simplement répondre les coups à son père.
Ce jour-là, Tim ne doit pas aller à l’école parce qu’il est difficile de dissimuler l’empreinte de la
main sur son visage. On remarquerait certainement qu’il a reçu une fessée dans le visage. Il reste
donc à la maison, évitant ainsi que le monde extérieur prenne connaissance de la maltraitance.
Les blessures qui ne résultent pas d’accidents, mais qui sont la conséquence de maltraitance, se
situent généralement à des endroits spécifiques sur le corps et ont des motifs reconnaissables
(p.ex. empreintes de la main, empreintes de morsure ou traces de ceinture). Des tympans déchirés
peuvent être une indication d’un coup contre l’oreille et des contusions au niveau de la bouche
peuvent être la conséquence d’impatience ou de contrainte au moment de nourrir l’enfant.
Souvent, des punitions suite à des incidents de toilettes entraînent des contusions dans le pubis
ou à l’intérieur des jambes, alors que des empreintes dans le cou peuvent être une indication
d’étouffement. Dans certains cas, les ecchymoses présentent clairement des empreintes de
mains qui sont le résultat d’avoir saisi, frappé ou pincé l’enfant, où il reste des traces suite à des
morsures, ou après avoir ligoté, piqué ou frappé l’enfant avec un objet (Schmidt 1980).
La maltraitance physique peut provoquer de légères blessures chez l’enfant, mais les
conséquences peuvent également être bien plus graves. Il en va non seulement de la santé
de l’enfant, sa survie, son développement ou sa dignité sont également en péril. Les blessures
encourues par l’enfant peuvent varier d’ecchymoses jusqu’à des dommages cérébraux, voire la
mort (Dykes 1986). Toutefois, il est important de comprendre qu’il n’y a pas toujours des signes
extérieurs visibles (Adriaenssens & Smeyers 1999). Un enfant peut être victime de maltraitance
physique sans qu’il n’ait de blessures visibles par après. C’est notamment le cas du syndrome du
bébé secoué (voir au point 3.1.2).
33
Que faire ?
Certes, il arrive à chaque enfant d’avoir des bleus ou d’autres lésions. Les enfants jouent,
tombent ou se heurtent à quelque chose. Cela fait partie du développement normal d’un
enfant. Des blessures plus graves s’expliquent généralement par un accident. Une explication
claire de ce qui s’est passé, permettra très vite d’éclaircir la situation et indiquera s’il y a un
problème ou non.
Les signaux sont inquiétants lorsque :
1. Un enfant a des bleus, des fractures, des brûlures ou d’autres blessures qui ne peuvent pas être expliqués par un choc, une chute ou un accident.
2. L’explication donnée pour les blessures, suscite des questions.
Chaque blessure doit être soignée. Il est important qu’un enfant victime d’une blessure
reçoive les soins médicaux adéquats et c’est la gravité des blessures qui déterminera l’urgence
de ces soins médicaux. En cas de danger aigu, il faut faire appel à des secours d’urgence
dans les meilleurs délais. Il est également important que les blessures soient constatées et
documentées par un médecin. En outre, le médecin dispose de l’expertise médicale pour
pouvoir juger si l’histoire qui explique les blessures, est plausible ou s’il est question de
maltraitance physique des enfants.
3.1.2 Le Syndrome du Bébé Secoué (SBS)
Je suis tellement fatiguée. Mon bébé ne s’arrête pas de pleurer.
Parfois, j’ai peur de lui faire du mal.
(anonyme)
Le ‘Syndrome du Bébé Secoué’ ou le ‘Abusive Head Trauma’ désigne les lésions graves
(à la tête) chez les enfants en bas âge, qui sont le résultat de secousses de l’enfant,
d’un impact sur la tête ou des deux (Lazoritz & Baldwin 1997). Lorsqu’on secoue un
nourrisson, il risque d’avoir des blessures au niveau du cou, des hématomes sous-duraux
(hématomes entre le cerveau et la méninge) et des dommages cérébraux (Adriaenssens
et al. 1998; VK z.d.; Castiglia 2001).
Dans le cas du SBS, l’intention de nuire à l’enfant est souvent absente. Le fait de secouer l’enfant
est souvent le résultat d’un sentiment de frustration ou d’impuissance et d’un manque de
connaissance quant aux dangers. Souvent, les parents ne savent pas à quel point cela peut être
dangereux. Certains ont l’impression que secouer un enfant est plus accepté socialement et
moins dangereux physiquement pour l’enfant, que de donner des fessées (Adriaenssens 2003;
Castiglia 2001; Guthkelch 1971). Les facteurs de risque du SBS sont fort liés au stress. Des
facteurs contextuels tels que le chômage, des problèmes relationnels, l’accoutumance ou des
problèmes psychiatriques peuvent réduire la tolérance face au stress, augmentant ainsi le risque
du SBS. Les jeunes parents qui n’ont que peu d’expérience en matière d’éducation ou qui ont
eux-mêmes été victimes de maltraitance, sont également plus susceptibles de commettre le
SBS. En outre, il y a également plusieurs facteurs chez l’enfant augmentant le risque de SBS.
Il s’agit notamment de (beaucoup) pleurer, avoir un comportement difficile lors de la tétée, ou
exprimer sa frustration (Adriaenssens 2003; Duhaime et al. 1998; Barr R.G. 2012). Les jeunes
mères qui tendent à une dépression post-natale, qui sont confrontées à un bébé pleureur et qui
ont le sentiment de n’avoir personne sur qui compter, sont particulièrement vulnérables. Comme
l’illustre l’histoire de Valerie.
35
Valerie (23 ans)
Valerie vient d’être maman. Malgré quelques petits maux, la grossesse s’est bien déroulée.
9 mois durant, elle a compté les jours avant la naissance de sa fille. L’accouchement s’est
également très bien passé. Mais depuis la naissance de sa fille, Valerie ne se sent pas bien
dans sa peau. Elle ne ressent pas la joie à laquelle elle s’attendait. Elle se sent fatiguée.
Vraiment épuisée. S’occuper de son bébé lui demande beaucoup d’énergie. Sans oublier
les pleurs qui n’en finissent pas ! Des journées et des nuits entières, le bébé continue
de pleurer, parfois même hurler. Elle a l’impression de n’avoir plus aucun moment de
répit. Lorsque le médecin constate qu’il s’agit de reflux et prescrit des médicaments, la
situation s’améliore légèrement. Mais Valerie est toujours aussi épuisée. Elle vit en pilote
automatique. Dès que son mari rentre le soir, elle va se coucher. Elle tire ses draps pardessus la tête et ne veut plus rien entendre.
C’est alors que son mari part plusieurs jours à l’étranger pour le travail. Valerie n’ose pas
lui dire qu’elle a peur de rester seule à la maison avec leur fille. Le bébé hurle encore plus
fort que d’habitude, comme si elle savait que maman est seule à la maison. Valerie essaie
tout pour la calmer. Elle voudrait appeler quelqu’un pour demander de l’aide, mais elle ne
sait pas qui. Sa maman, décédée l’année dernière, lui manque énormément. Elle saurait
sans aucun doute quoi faire. Elle ne veut pas demander de l’aide à sa belle-mère ou à une
amie, puisqu’elles ne la comprendraient pas.
Et c’est à ce moment que les choses tournent mal. Les pleurs résonnent dans toute
la maison. Comme dans une transe, Valerie prend sa fille et la secoue aussi fort que
possible. Le bébé s’arrête enfin de pleurer. Valerie la repose dans son berceau. Voilà
qui est beaucoup mieux, pense-t-elle. Enfin un peu de calme dans la maison. Elle va se
coucher et tire les draps par-dessus la tête. Quelques heures plus tard, Valerie se réveille.
Elle est immédiatement frappée par ce qu’elle entend : le silence. Prise de panique, elle
se dépêche vers le berceau. Sa fille est toujours tranquille dans son lit, mais elle voit
qu’il y a quelque chose qui ne va pas. Elle respire, mais faiblement. Valerie essaie de la
réveiller, mais le bébé ne réagit pas. À ce moment-là, elle appelle l’ambulance. La fille est
hospitalisée aux soins intensifs. Ce bébé a tous les symptômes de maltraitance.
Le SBS est une cause importante de mortalité et d’un handicap chez les enfants en bas âge.
Un quart des décès suite à la maltraitance des enfants chez des enfants de moins de trois ans
est dû au SBS (Adriaenssens 2003). Les parents ou éducateurs remplaçants (tels que les mères
d’accueil, le personnel travaillant dans une crèche ou le personnel domestique) sont généralement
responsables. Les hommes sont plus nombreux, mais cela peut être dû au fait qu’ils sont plus
forts et exercent donc plus de force (Adriaenssens 2003; Krug et al. 2002).
Les victimes sont toujours des enfants en très bas âge et généralement pas plus âgés que neuf
mois (Krug et al. 2002). Or, il est important de comprendre qu’il ne s’agit pas seulement des
plus petits, mais que les enfants de un à trois ans peuvent également être victimes du SBS.
Chez les bébés, les secousses peuvent pourtant provoquer des dommages bien plus importants
que chez les enfants plus âgés. Les nourrissons sont très vulnérables, parce qu’ils ont une tête
relativement grande et des muscles cervicaux faibles qui ne peuvent pas suffisamment soutenir
la tête. La paroi crânienne est fine et le cerveau est doux; de ce fait, les secousses ont un
impact bien plus important. En outre, le système nerveux central n’est pas encore complètement
développé, le rendant plus sensible aux blessures graves et longues (Dykes 1986; Herman et al.
2011). Les conséquences pour le bébé peuvent donc être très graves. Un tiers des nourrissons
diagnostiqués survivrait sans conséquences permanentes. Un tiers subit des dommages graves
permanents (tels que des dommages cérébraux, la cécité, la paralysie, un retard mental et des
apoplexies). Un tiers meurt (Castiglia 2001).
36
Cette forme de maltraitance des enfants se caractérise par le fait que les enfants n’ont pas
forcément des signes extérieurs de violence. Ils peuvent avoir des hémorragies dans leur cerveau
ou leurs yeux sans qu’il n’y ait des blessures externes à la tête ou des fractures visibles du crâne.
Il arrive aussi qu’un enfant ait des fractures suite à cette forme de violence, alors qu’à l’œil nu, on
ne voit rien aux membres (Lazoritz 1997; Caffey 1974). En outre, vu leur jeune âge, les victimes
n’ont souvent pas encore d’antécédents médicaux et sont incapables de fournir des informations
elles-mêmes. Un autre problème réside dans le fait que les parents ne livrent pas non plus
toujours des informations médicales exactes. Tout cela complique le diagnostic, surtout parce
que les symptômes du SBS sont souvent plutôt vagues et ressemblent à ceux des infections chez
les nourrissons : vomir, irritations, apathie, pouls lent, apnée, coma, fontanelle gonflée, grande
circonférence de la tête, troubles alimentaires ou retard de croissance (Coody et al. 1994).
Que faire ?
Étant donné qu’il s’agit d’un diagnostic complexe, une hospitalisation est indispensable
dès qu’on soupçonne un cas de Syndrome du Bébé Secoué. Une aide médicale rapide et un
diagnostic correct peuvent prévenir un aggravement des conséquences du SBS.
De plus, il est important de miser sur la prévention. Il est indispensable que les parents
reçoivent suffisamment d’informations sur la gravité du problème et qu’ils apprennent à
mieux gérer le stress. Les médecins, infirmiers, psychologues ou autres thérapeutes peuvent
jouer un rôle important à cet égard.
3.1.3 Le trouble factice/pathomimie (Syndrome de Münchhausen par Procuration)
Lorsque je suis malade, je vais chez le médecin.
Nous allons souvent chez le médecin, ma maman et moi.
Nous allons souvent voir un autre médecin.
Personne ne croit que ma maman me rendrait délibérément malade. C’est bien trop absurde pour
être vrai.
(anonyme)
Le trouble factice ou pathomimie est mieux connu sous le nom de ‘syndrome de Münchhausen
par procuration’ (MBP). Il s’agit du phénomène dans lequel un adulte, généralement un parent,
provoque délibérément des symptômes de maladie physiques ou psychologiques chez un
enfant. Par suite d’histoires fausses et de symptômes factices, l’enfant doit subir de nombreuses
procédures et des examens médicaux inutiles et potentiellement douloureux. Le syndrome MBP
est une forme plutôt rare mais grave de maltraitance des enfants, dont les conséquences pour
l’enfant peuvent varier de troubles légers jusqu’à des blessures mortellement graves, voire la
mort. Les enfants peuvent tomber malades suite à des symptômes produits, mais également
comme réaction à des médicaments, des traitements et des opérations très divers (Flaherty et
al. 2013).
Un trouble factice est une forme de maltraitance des enfants provoquée par une personne
qui a la charge d’un enfant et qui excite ou simule une maladie chez celui-ci, l’obligeant
ainsi de subir des examens et/ou des traitements médicaux inutiles et potentiellement
nocifs (Flaherty et al. 2013)
37
Pour pouvoir parler du syndrome, plusieurs critères doivent être présents simultanément
(Rosenberg 1987, Butz et al. 2009):
(1) Il s’agit d’une maladie chez un enfant, excitée et/ou simulée par un parent ou une
personne assumant le rôle parental.
(2) Ensuite, l’enfant est présenté, souvent à plusieurs reprises, pour des examens et des
soins médicaux qui aboutissent à de nombreuses procédures médicales.
(3) L’auteur nie savoir quoi que ce soit des causes de la maladie de l’enfant.
(4) Enfin, les symptômes disparaissent dès que l’enfant n’est plus en présence de l’auteur
Il est important de tenir compte des motifs de l’auteur. C’est la raison pour laquelle on ajoute
encore un critère supplémentaire à la définition du Syndrome MDB (Meadow 2002) :
(5) L’auteur agit dans un besoin d’assumer le rôle de maladie par l’intermédiaire de
l’enfant dont il/elle a la charge, ou dans une tentative d’attirer l’attention.
Le syndrome de MBP se compose de deux éléments, un premier qui concerne l’enfant et un
deuxième qui se rapporte au dispensateur de soins. C’est la raison pour laquelle les médecins
ne parlent plus du Syndrome de Münchhausen par Procuration, mais utilisent deux autres
notions : la ‘Pediatric Condition Falsification (PCF)’ désigne le diagnostic appliqué à l’enfant,
qui est manifestement une victime, et indique clairement qu’il s’agit d’une forme d’abus envers
l’enfant. Le trouble psychiatrique qui incite le dispensateur de soins à falsifier des signaux ou des
symptômes chez l’enfant, est désigné par la notion de ‘Factitious Disorder by Proxy (FDP)’ ou
Trouble factice par Procuration (Schreier 2002a; Ayoub et al. 2002).
L’histoire de Silke illustre le calvaire qu’elle subit. Malgré ses troubles médicaux, les médecins ne
parviennent pas à établir un diagnostic. Il est clair qu’il est question d’autre chose ici.
Silke (3 ans)
Silke est un enfant à problèmes. Ses parents ont déjà consulté de nombreux médecins
pour enfin savoir ce qu’elle a. Mais aucun docteur n’a pu établir un diagnostic clair. Silke
est à chaque fois hospitalisée avec des troubles sérieux : palpitations, évanouissements,
vomissements. Aucun examen ne révèle de diagnostic. Après plusieurs jours à l’hôpital,
Silke se rétablit à chaque fois et peut rentrer à la maison. Maman, qui a également été
infirmière, reste à chaque fois aux côtés de Silke à l’hôpital. Elle a l’air d’une maman très
attentive et aimable. Elle espère que les médecins trouvent enfin quelque chose. Le père
laisse la communication avec les médecins à sa femme.
Après une énième hospitalisation, le médecin de famille commence à se douter de
quelque chose. Après tous les rapports que les spécialistes lui ont envoyés, il se demande
comment cet enfant peut présenter tous ces troubles sans qu’on ne trouve rien ? Il y a
quelque chose qui cloche. Il décide de se concerter avec le pédiatre de l’hôpital. Lors
de la prochaine hospitalisation, Silke et sa maman sont observées minutieusement.
C’est alors qu’on fait la constatation douloureuse que c’est maman qui excite tous les
38
symptômes de maladie chez sa fille. Silke est affamée par maman, qui lui donne des
médicaments. Lorsqu’une infirmière surprend maman, celle-ci se fâche d’abord. Ensuite,
elle dit que le médecin lui avait demandé d’administrer les médicaments. L’infirmière va
chercher le médecin, qui constate que Silke s’est énormément affaiblie. La mère doit
quitter la chambre. Le médecin prend contact avec la justice pour demander une mesure
de protection à l’égard de Silke.
Les médecins qui examinent Silke, ne savent plus à quel saint se vouer. Ils semblent incapables
d’établir un diagnostic clair. Le problème médical semble insoluble et les faits ne tiennent parfois
pas debout. Ainsi, les symptômes (factices/provoqués) ne peuvent parfois pas être détectés ou
ne correspondent pas aux diagnostics connus. Il arrive souvent que les enfants ne réagissent
pas aux thérapies prescrites, posant les médecins devant un mystère. Les enfants victimes de
cette forme de maltraitance ont généralement moins de deux ans et rarement plus de six ans.
L’âge moyen est de trois ans. Les médecins devant traiter des enfants en bas âge, se fient bien
évidemment à l’histoire et aux informations médicales données par les parents. Lorsque cette
histoire contient des informations délibérément fausses, il faut parfois attendre longtemps
avant de pouvoir poser le diagnostic correct (Morrell & Tilley 2012; Day & Moseley 2010). Il est
typique de cette forme de maltraitance des enfants qu’elle est presque toujours commise par des
femmes (dans environ 95% des cas), principalement des mères. Les auteurs masculins existent,
mais sont rares (Meadow 2002, Morrell & Tilley 2012). Cette forme de maltraitance des enfants
se déroule souvent dans un contexte hospitalier. Dans un nombre particulièrement élevé, les
mères des enfants ont des antécédents médicaux ou ont suivi une formation médicale. Elles
semblent se sentir à l’aise dans ce contexte hospitalier. L’entourage et le personnel les qualifient
souvent d’attachantes, serviables et sociables. Le lien entre la mère et l’enfant paraît également
très étroit. De ce fait, le diagnostic ne se pose que difficilement ou tardivement (Rosenberg
1987; Ayoub et al. 2002).
Les principaux motifs invoqués pour ce comportement pathogène, sont doubles. D’une part, le
comportement peut naître d’un besoin d’attention et de reconnaissance inhérent au rôle de la
mère dévouée d’un enfant malade. L’enfant malade constitue également un prétexte pour établir
des contacts avec le personnel médical ou les médecins. D’autre part, le contrôle, la manipulation
et l’induction en erreur de personnes dans une fonction de pouvoir ou d’autorité telles que
des médecins, sont également invoqués comme une motivation importante. Les motivations
externes, telles que l’obtention de la garde des enfants ou d’avantages matériels, peuvent
également être présentes, mais ne sont pas considérées comme raison principale du syndrome
de MBP (Ayoub et al. 2002; Schreier 2002a; Meadow 2002).
Que faire ?
Pour pouvoir établir le diagnostic de ‘trouble factice’, un examen diagnostique étendu est
nécessaire. Cet examen doit être effectué par une équipe multidisciplinaire de médecins,
de psychologues et d’autres thérapeutes professionnels. Étant donné que les informations
médicales fournies par les parents ne sont pas correctes, le diagnostic correct peut
prendre beaucoup de temps. Lorsque le diagnostic a été établi, le traitement s’articulera
autour de différents domaines. Outre le traitement médical et le suivi de l’enfant, on
optera généralement, sur base d’une évaluation des risques, pour une séparation entre le
dispensateur de soins et l’enfant. Cette mesure sera prise si elle est nécessaire pour pouvoir
garantir la sécurité de l’enfant. Le médecin traitant jugera s’il faut demander une mesure de
protection auprès des instances judiciaires.
39
3.2 Maltraitance émotionnelle
3.2.1 Généralités
‘Que je suis un bon à rien’, me dit-elle souvent.
‘Que je tiens tout de mon père’, me reproche-t-elle.
‘Qu’on ne pourra jamais attendre rien de bon de moi’, crie-t-elle alors.
Et moi, je me tais.
(anonyme)
La maltraitance émotionnelle peut adopter beaucoup de formes. Elle est très nocive et est
souvent méconnue. Les signaux sont souvent aspécifiques et – par conséquent – difficiles à
interpréter. La maltraitance émotionnelle affecte le sentiment d’assurance et d’amour-propre
chez la victime. Elle ne laisse pas de lésions visibles, mais provoque des cicatrices de l’âme. La
maltraitance émotionnelle s’accompagne souvent d’autres formes de maltraitance.
Selon l’OMS, la maltraitance émotionnelle ou psychologique comprend aussi bien des
incidents isolés qu’une récurrence de manquements au fil du temps de la part du parent
ou du dispensateur de soins à prévoir un environnement de soutien et adapté à la phase
de développement de l’enfant. (Butchart et al. 2006).
Il existe différentes catégories de maltraitance émotionnelle.
Catégories
Formes
Exemples
Rejeter
Humilier, dénigrer, désapprouver;
moquer; humilier en public :
critiquer
Ma mère raconte à tout le
monde qui veut l’entendre que
je suis un enfant terrible, que je
suis bon à rien.
Tyranniser
Mettre dans des conditions
imprévisibles; mettre dans des
situations dangereuses; avoir
des attentes irréalistes; menacer
d’utiliser de la violence contre
des personnes ou des objets
aimés
Mon père frappe ma mère.
Je suis obligé de regarder. De
cette façon, il m’apprend que j’ai
intérêt à obéir.
Isoler
Enfermer dans son
environnement; limiter les
interactions sociales avec
À la maison, je suis toujours dans
ma chambre. Je ne peux même
pas descendre pour manger.
Après l’école, je ne peux pas
voir mes amis. Je ne peux pas
participer au voyage scolaire.
Exploiter
Autoriser ou encourager un
comportement antisocial
ou inadapté (à l’âge); saper
l’autonomie psychologique
Très jeune déjà, mon père m’a
appris à voler.
Tableau 1 : Catégories de maltraitance émotionnelle (Source : Hibbard et al. 2012)
40
© Hung Chung Chih / Shutterstock.com
La maltraitance émotionnelle est principalement commise par le dispensateur de soins primaire
ou par la personne à laquelle l’enfant s’attache, p.ex. un parent ou un éducateur chargé de la
garde quotidienne de l’enfant (Glaser 2002). Le comportement de maltraitance émotionnelle
grave et répétée de la part du parent fait augmenter proportionnellement le risque de dommages
psychologiques ou de troubles du développement chez l’enfant. Ce sont justement l’aspect
répétitif, l’effet cumulatif d’expériences douloureuses et l’absence d’une réparation juste, qui
provoquent tant de dommages en cas de maltraitance émotionnelle (Wolfe & McIsaac 2011;
Slep et al. 2011; Adriaenssens et al. 1998).
La maltraitance émotionnelle constitue le noyau dur de la maltraitance des enfants. Elle affecte
la sécurité et la confiance, ce qui rend l’enfant encore plus sensible à la violence physique et
sexuelle (Stuart & Glaser 2011; Iwaniec & McSherry 2007; Adriaenssens et al. 1998). En outre,
les conséquences d’autres formes de maltraitance sont souvent de nature psychologique, par
exemple une dépression, l’inadéquation émotionnelle et l’attachement angoissé. (Trickett et al.
2009; Claussen & Crittenden 1991). Ce sont ces conséquences psychologiques qui se feront
ressentir le plus profondément et le plus durablement. Même si la violence émotionnelle ne se
présente que de manière isolée, les effets négatifs sont aussi graves que pour d’autres formes
de maltraitance (Hart et al. 2011). Elle est à la base des conséquences négatives au niveau du
développement. Elle est surtout nocive pendant les trois premières années de la vie, étant donné
que l’estime de soi et l’attachement sont essentiels dans cette période (Iwaniec & McSherry
2007).
Que faire ?
Lorsque les enfants sont victimes de violence émotionnelle, ils ont avant tout besoin de
quelqu’un qui est à leur écoute et qui les prend au sérieux. Il est important de faire entrer ces
enfants en contact avec une personne de confiance.
Un enfant racontera son histoire à une personne chez laquelle il se sent en sécurité. Faire
confiance à quelqu’un est un grand pas pour l’enfant. Lorsqu’un enfant raconte son histoire
pour la première fois, il le fera de façon saccadée. Il n’a pas l’histoire toute prête dans sa
tête. L’enfant hésitera, cherchera les mots, aura du mal à décrire des situations et des
émotions. Parler des faits et des détails peut être douloureux. Donner le temps à un enfant
et lui expliquer qu’il y a quelqu’un à qui il peut faire confiance, est une aide importante
(Delameillieure 2014).
3.2.2 Les enfants exposés à la violence conjugale
Lorsque mes parents se disputent, je les écoute depuis l’escalier.
Lorsqu’ils commencent à crier très fort, je vais dans la chambre de mon petit frère et je lui lis une
histoire.
(anonyme)
La maison est sensée être un endroit sûr. L’endroit où quelqu’un se sent ‘chez lui’. Un enfant
exposé de manière répétitive à la violence conjugale, deviendra anxieux. L’enfant se fait du souci
quant à la situation familiale et se sent impuissant. Tout ce que veut l’enfant, c’est que la violence
s’arrête. Bien trop souvent, l’enfant se sent responsable de cette violence. Les dommages
encourus par un enfant exposé à la violence sont aussi importants que les dommages qu’il
encourt en étant lui-même victime.
42
La maltraitance des enfants et la violence conjugale sont fort corrélées. À tel point même que
l’exposition d’enfants à la violence conjugale est considérée comme une forme de maltraitance
des enfants. Bien que les parents croient souvent que les enfants ne sont pas ou à peine impliqués
dans la violence conjugale, la pratique démontre que dans la plupart des incidents violents, il y a
des enfants dans la maison et que la majorité d’entre eux sont effectivement témoins d’un ou de
plusieurs incidents (Desair & Hermans 2012a). Alors que par le passé, on parlait « d’être témoin
de » ou « d’observer » la violence conjugale, on parle désormais « d’exposition à la violence ». Ce
terme a un caractère plus inclusif et évite les suppositions sur la nature des expériences que les
enfants peuvent avoir avec la violence (Fantuzzo & Mohr 1999).
L’exposition à la violence conjugale désigne une multitude d’expériences des enfants qui
vivent dans une situation familiale dans laquelle un adulte adopte un comportement de
contrainte récurrente à l’égard d’un partenaire intime (Edleson et al. 2008).
L’histoire de Jarne illustre comment un enfant se sent dans une famille où il est question de violence
conjugale. Il se sent responsable, anxieux, coupable, embarrassé, impuissant et très fâché.
Jarne (11 ans)
Jarne n’a pas la vie facile à la maison. Il est l’aîné dans une famille de 3 enfants. Il se
sent très responsable de ses 2 petites sœurs. Il essaie de faire en sorte que les disputes
à la maison les incommodent le moins possible. Ces derniers temps, maman et papa
se disputent de plus en plus souvent. Il arrive même qu’ils se battent. Dans ces cas,
Jarne monte dans sa chambre avec ses sœurs. Il met la musique et joue des jeux avec
elles. Heureusement, ses sœurs ne semblent pas trop entendre ce qui se passe en bas,
contrairement à Jarne. Il entend tout. Il a peur. Peur que cela ne s’arrête pas. Peur que
les choses tournent mal. Il est déjà arrivé plusieurs fois que maman ait des bleus ou des
blessures. La dernière fois, c’était très grave, à tel point que maman devait être conduite
à l’hôpital en ambulance. La police avait emporté papa. Jarne et ses sœurs devaient
allez chez grand-mère. Le lendemain, papa était de nouveau rentré à la maison et faisait
comme si de rien n’était. Ensemble, ils sont allés visiter maman à l’hôpital.
Jarne se sent coupable de ne pas pouvoir aider maman. Il voudrait pouvoir crier et hurler
contre papa qu’il doit s’arrêter, mais il n’ose pas. On dirait qu’il est paralysé par la peur. Il
se sent un « loser ». Lui, Jarne, 11 ans, n’ose même pas prendre la défense de sa mère. À
l’école, il ne raconte rien. Il a tellement honte. Lorsqu’un prof lui avait demandé l’autre jour
si tout allait bien avec lui, il avait la tête toute rouge. Il a vite marmonné quelque chose
et est parti. Jarne ne raconte rien non plus à ses amis. Il ne voudrait pas qu’ils sachent à
quel point il se sent terrible. Ses amis sont les seuls auprès de qui il peut se sentir un tant
soit peu normal.
Jarne et ses sœurs sont témoins de la violence entre leurs parents. Ils entendent ce qui se passe
en bas et voient les conséquences chez maman lorsqu’ils vont la visiter à l’hôpital.
Holden (2003) distingue différentes catégories d’exposition à la violence conjugale. Le tableau cidessous donne un aperçu de ces catégories, ainsi qu’une description et des exemples de chaque
catégorie :
43
Type d’exposition
Description
Exemples
Être inconscient
L’enfant n’est pas au courant de
la violence
La violence s’est produite lorsque
l’enfant n’était pas à la maison,
dormait
Exposition prénatale
Effets réels ou imaginaires de la
violence conjugale sur le fœtus
en développement
Le fœtus est touché dans
l’utérus, la mère a peur, la mère
est convaincue que la violence
influence le fœtus
Être témoin oculaire
L’enfant observe directement la
violence
L’enfant voit l’incident, est
présent et entend la violence
verbale
Entendre la violence
L’enfant entend la violence sans
qu’il ne la voie
L’enfant entend des cris, des
menaces, des bris d’objets
Entendre parler de la violence
L’enfant entend raconter ou des
conversations concernant la
violence
L’enfant entend parler de la
violence via sa mère, un frère
ou une sœur, un proche ou une
autre personne
Observer les conséquences
initiales
L’enfant voit quelques-unes des
conséquences immédiates de
l’incident
L’enfant voit les bleus ou
blessures, la police, une
ambulance, des objets
endommagés, des émotions
intenses
Éprouver les suites
L’enfant éprouve des
changements dans sa vie suite à
la violence
L’enfant voit la dépression chez la
mère, des changements dans les
rapports parentaux, la séparation
d’un parent, un déménagement
Intervenir
L’enfant essaie verbalement
ou physiquement d’arrêter la
violence
L’enfant demande aux parents
d’arrêter, essaie de défendre la
mère
Devenir victime
L’enfant se fait attaquer
verbalement ou physiquement
pendant l’incident
L’enfant est consciemment
blessé, est touché
accidentellement par un objet
Participer
L’enfant est contraint de
participer ou participe
‘volontairement’ à la violence
L’enfant est obligé de prendre
part à la violence, est utilisé pour
espionner, ridiculise la mère
Tableau 2 : Formes d’exposition à la violence conjugale (Source : Holden 2003)
Tant les auteurs que les victimes de violence conjugale ont un plus grand risque d’adopter
une comportement négligeant ou maltraitant à l’égard de leur enfant. Les victimes de violence
conjugale doivent souvent faire face à des dépressions, à la consommation de substances
médicamenteuses et au stress post-traumatique. De ce fait, ils seront également plus susceptibles
d’utiliser de la violence envers leurs enfants. La violence a un impact négatif sur leurs aptitudes
parentales. Ils seront, par exemple, plus distants émotionnellement, ou disciplineront plus
souvent négativement. Ce passage de l’utilisation de violence de l’auteur à la victime est appelé
le ‘spill-over effect’ (Desair & Hermans 2012b).
44
Un assistant social de l’organisation Slachtofferhulp (aide aux victimes) insiste sur les conséquences
pour un enfant.
Les parents sont tellement occupés à s’insulter « d’espèce de salaud et toi… », qu’ils
ne voient plus leur propre enfant par une sorte d’effet tunnel : « Monte jouer dans ta
chambre, va ci, va là ». Ce qui entraîne une négligence émotionnelle. Il arrive aussi que les
enfants interviennent dans cette violence, et qu’ils reçoivent donc aussi des coups. Ça les
rend fous. C’est particulièrement épuisant et déchirant, surtout s’il s’agit d’une situation
de violence extrême, avec des bagarres ou des tentatives d’étranglement. Les personnes
que vous aimez plus que tout au monde, se massacrent. Non seulement verbalement,
mais aussi physiquement. C’est atroce. Il est donc certain que ces enfants souffrent. Ils
sont sérieusement négligés émotionnellement.
Assistant social Slachtofferhulp
Le fait que les enfants souffrent dans ces situations est évident. L’exposition à la violence
conjugale est traumatisante et a un impact négatif sur le développement des enfants. Les
problèmes peuvent surgir sur le plan psychologique. Les enfants doivent faire face à tout
un dédale d’émotions et de processus de réflexion : angoisse, chagrin, colère, sentiments de
culpabilité et confusion. Certains enfants deviennent muets et retirés sous l’effet de la violence.
Alors que d’autres enfants deviennent justement bruyants et agressifs. Dans l’ensemble, plus un
enfant est jeune, plus il sera vulnérable aux conséquences (Genetello 2012).
Il peut également y avoir des conséquences sociales et cognitives. Les enfants issus de familles
violentes ont plus souvent des troubles d’attachement et développent moins leurs aptitudes
interpersonnelles et en matière de règlement de différends, ce qui influe négativement sur leurs
relations avec les autres. En outre, leurs performances scolaires sont moins bonnes parce qu’ils
ont du mal à se concentrer ou parce qu’ils ne peuvent pas faire leurs devoirs. Il est question
d’un effet d’apprentissage parce que les enfants apprennent par observation que l’utilisation de
violence est acceptable et sont, dès lors, plus susceptibles de devenir auteurs et/ou victimes de
violence plus tard (Roosen & Groenen 2012). Être à la fois témoin ET victime de violence a le
plus grand impact sur le développement (Desair & Hermans 2012a; Roosen & Groenen 2012).
La violence conjugale peut également se produire après que les conjoints ont mis fin à la relation.
Dans le cadre d’un divorce, la violence entre les ex-conjoints peut continuer à s’aggraver ou une
nouvelle violence peut surgir, sous l’effet du stress du divorce (Kelly & Johnson 2008). Dans de
tels divorces conflictuels, les enfants sont pris entre deux feux. Ils sont parfois, consciemment ou
inconsciemment, manipulés par les deux parents qui veulent tous deux obtenir gain de cause, par
exemple dans la lutte pour la garde des enfants.
L’histoire de Stan révèle à quel point les parents continuent leur lutte mutuelle après le divorce,
en utilisant leur fils comme arme dans leur bataille. Stan est activement impliqué dans le combat
qui les oppose. De ce fait, aucun des parents n’est émotionnellement disponible pour Stan,
qui est abandonné à son sort. Dans cette situation, nous parlons clairement de maltraitance
émotionnelle.
45
Stan (10 ans)
Les parents de Stan sont divorcés. Il vit alternativement une semaine chez sa maman
et son ami, et une semaine chez papa. Au début, il n’aimait pas trop cette situation,
mais il s’y est habitué maintenant. Plus que toute autre chose, Stan voudrait que ses
parents ne soient jamais divorcés, mais ils se disputaient tellement souvent que le divorce
n’était pas une si mauvaise nouvelle pour lui. Hélas, les disputes ne se sont pas arrêtées
après le divorce. Chaque fois qu’il déménage d’un parent vers l’autre, maman et papa ne
peuvent s’empêcher de se disputer ou de s’insulter. Les choses ne se passent jamais sans
problème.
Prenons la semaine dernière, lorsque maman venait chercher Stan chez papa. Stan avait
un grand bleu dans le visage et mal au bras. Maman est immédiatement allée voir un
médecin pour faire constater les lésions, puis est allée voir la police, où elle racontait que
papa avait fait du mal à Stan et qu’il l’avait maltraité. D’où le bleu et la douleur au bras.
Maman exigeait que Stan ne doive plus aller chez papa. Papa déclarait à la police que Stan
n’avait pas mal, ni un bleu au moment où maman était venue le chercher. Chaque lésion
constatée par le médecin, ne pouvait être expliquée que par une maltraitance perpétrée
par maman ou son ami. Papa exigeait une enquête et trouvait que dans l’intérêt de sa
sécurité, Stan ne pouvait plus continuer à vivre là.
Stan fut également entendu par la police. Il déclara qu’il était tombé du trampoline chez
papa. Il s’était cogné le visage au bord du trampoline et s’était fait mal au bras en essayant
d’amortir sa chute. Stan l’avait également déjà raconté à maman et à papa, mais ils ne
voulaient rien entendre.
Il est évident que Stan veut avant tout que ces parents arrêtent leur lutte. Il n’y a pas de gagnants
dans ce combat. Stan voudrait une maman et un papa qui, chacun à sa façon, s’occupe bien de lui.
Que faire ?
On ne saurait minimiser l’impact d’être témoin de violence. Même chez les enfants en bas
âge ou chez les enfants qui n’étaient pas présents au moment des faits. Les enfants dans une
situation violente méritent tous nos soins. Il est important de bien prendre en compte tous
les enfants, quel que soit leur âge.
Pour que les enfants puissent parler de ce qui s’est passé et comment ils l’ont ressenti, ils
doivent se sentir en sécurité. Un premier pas indispensable consiste, par conséquent, à
arrêter la violence.
3.3 Négligence physique
Je me fais harceler à l’école.
‘Tête de cochon’ me lancent-ils. ‘Pisse-au-lit’ aussi.
Les enfants de ma classe parlent de leurs nouveaux vêtements.
Et moi, je suis tout sale. Mes vêtements sentent mauvais.
Les enfants font un détour pour m’éviter.
Personne ne veut s’asseoir à côté de moi en classe.
(anonyme)
46
La négligence physique peut être lourde de conséquences pour les enfants. Ils peuvent souffrir
non seulement de problèmes de santé, mais également de dommages émotionnels. Ce risque
est particulièrement grand chez les bébés puisque ces derniers courent aussi le risque d’un
ralentissement de développement. Lorsqu’on évalue des situations de négligence physique
potentielle, il est essentiel qu’on regarde la situation et les conséquences potentielles pour le
développement de l’enfant, indépendamment des intentions ou des capacités des parents.
La négligence désigne aussi bien des incidents isolés qu’une récurrence de manquements
de la part du parent ou d’un autre proche à pourvoir – s’ils sont dans la position de le
faire – au développement et au bien-être d’un enfant dans l’un ou plusieurs des domaines
suivants : santé, éducation, développement émotionnel, alimentation, hébergement et
des conditions de vie sûres (Butchart et al. 2006).
L’histoire de Tibo décrit comment la police trouve un enfant complètement laissé pour compte.
Même si l’homme qui s’occupe de lui n’a pas de mauvaises intentions, il est clair que cette
situation est nocive pour le développement de Tibo.
Tibo (8 mois)
Une femme appelle la police pour demander s’ils pourraient aller jeter un coup d’œil chez
ses voisins. Elle croit que le bébé de 8 mois est tout seul à la maison. Le bébé pleure sans
interruption depuis plusieurs heures. On ne prend pas soin de cet enfant, dit-elle.
La police décide d’aller voir sur place. Arrivés devant la porte, ils entendent en effet un
bébé pleurer. Un homme peu soigné et ivre les laisse entrer. L’appartement est un vrai
chaos. Des vêtements et du bric-à-brac parsèment le sol. Il y a un énorme tas de vaisselle.
Il y a des chats et des chiens et il y a une odeur épouvantable. Pendant ce temps-là, un
bébé pleure sans interruption. Mais personne ne réagit. La police voit un bébé maigre et
sale dans un berceau poisseux. L’homme n’a pas l’intention de faire quoi que ce soit pour
consoler ou soigner l’enfant. Il dit que ce n’est pas son enfant. C’est le bébé de son amie,
qui est partie travailler. Les agents de police décident qu’ils doivent intervenir.
L’homme dans cet exemple ne commet pas d’actes actifs (physiques ou émotionnels) envers le
bébé. Au contraire, il ne fait rien du tout. Il ne prête pas attention à l’enfant et n’en prend pas
soin non plus. Étant donné que dans le cas de négligence, il est davantage question d’omission
de soins plutôt que de nuire à l’enfant, les effets sont moins visibles et, par conséquent, plus
difficiles à reconnaître. Pourtant, la négligence est l’une des formes de maltraitance des enfants
les plus courantes (Cantwell 1997; Van de Putte 2013).
La négligence physique peut adopter différentes formes, qui peuvent être groupées dans les
quatre grandes catégories suivantes : négligence, refus de soins, refus de soins médicaux et
contrôle inadéquat (Van de Putte 2013).
Catégories
Exemples
Négligence
Insuffisamment d’attention pour l’alimentation,
l’hygiène personnelle, les vêtements, un logement
sûr, les besoins physiques, la sécurité dans la
voiture
48
Refuser de prendre soin de l’enfant
Abandonner ou laisser pour compte, renvoyer de
la maison en permanence ou temporairement sans
prendre d’autres précautions appropriées, refuser
de reprendre l’enfant sous son toit après une fugue
Refuser des soins médicaux
Ne pas faire appel – ou tardivement – à de l’aide
professionnelle en cas de problèmes de santé,
refuser des traitements médicaux indispensables
Négligence du contrôle parental
Ne pas avertir l’enfant à temps d’un danger
imminent, ne pas prendre de précautions pour
assurer la sécurité, laisser des objets dangereux à la
portée des enfants
Tableau 3 : Catégories de négligence physique (Source : Van De Putte 2013)
La négligence est moins souvent reconnue que la maltraitance. Il s’agit souvent d’une récurrence
de soins inadéquats. Les conséquences sont moins visibles et ne se manifestent parfois qu’à
long terme. Néanmoins, les conséquences peuvent être très graves. La négligence est une cause
importante de maladie et de mortalité chez les enfants en bas âge (Pinheiro 2006). Sur le plan
physique, la négligence en matière d’hygiène ou de logement peut provoquer des maladies qui,
à défaut de soins médicaux, peuvent entraîner un rétablissement lent. Un logement dangereux
ou un contrôle inadéquat augmentent le risque d’accidents. Mais les enfants peuvent également
ressentir des conséquences sociales. Un manque d’hygiène peut faire en sorte que les enfants
ne soient pas acceptés par les enfants de leur âge, créant ainsi un isolement social. L’impact
de la négligence sur le développement de l’enfant est également considérable. Justement en
raison de son caractère chronique, la négligence commence souvent à un très jeune âge et
a un effet cumulatif lors des phases de développement successives (Hildyard & Wolfe 2002;
Adriaenssens 2004).
La négligence est souvent imputée à une combinaison de facteurs. Certaines caractéristiques des
parents (p.ex. des connaissances insuffisantes quant à l’éducation d’enfants, l’accoutumance ou
un trouble psychique) ou de l’enfant (p.ex. handicap, hyperactivité ou troubles d’apprentissage)
peuvent jouer un rôle. Des facteurs sociaux, tels que l’isolement social, ont également un
impact, mais c’est surtout le facteur ‘pauvreté’ qui est souvent associé à la négligence. En effet,
elle influe sur tous les aspects de la vue et forme, dès lors, un important facteur de risque.
Or, la seule pauvreté ne suffit pas pour pouvoir parler de négligence, car elle se manifeste
également dans les milieux plus aisés. La négligence y est souvent moins ‘visible’ et est moins
vite détectée parce que ces familles ont moins souvent affaire aux services d’assistance
(Adriaenssens 2004).
Que faire ?
En cas de négligence physique, les parents ne prêtent pas suffisamment attention au bienêtre de leur enfant. Chaque enfant a droit à des soins appropriés. On peut discuter avec les
parents de l’aide ou du soutien supplémentaires dont ils ont besoin pour pouvoir répondre
aux besoins de leurs enfants. Souvent, un réseau attentif de professionnels et de nonprofessionnels est déjà suffisant.
Une bonne coopération entre toutes ces personnes concernées peut être organisée en
installant une concertation de réseau. Lors d’une telle concertation de réseau, on peut
discuter de la situation d’un enfant avec sa famille. À cet égard, il est crucial de signaler
des problèmes et de conclure des accords sur le rôle de chaque personne concernée. La
coopération a pour objectif d’améliorer la position de l’enfant et de créer davantage de
chances de développement.
49
3.4 Négligence émotionnelle
Le poste de télé va trop fort.
Le bébé pleure.
Maman joue à des jeux vidéo.
Papa est au lit.
Le bébé crie encore plus fort.
Maman monte le poste.
Le bébé reste muet.
(anonyme)
L’affection, la chaleur du nid et la sécurité sont des besoins fondamentaux de chaque enfant.
Dès lors, chaque enfant a besoin d’un environnement qui pourvoit à ces besoins fondamentaux.
L’amour fait grandir les enfants. S’ils ne reçoivent pas suffisamment d’attention et d’affection, cela
se répercutera sur leur développement. Aussi, la négligence émotionnelle peut-elle provoquer
de sérieux dommages. L’histoire de Tuur illustre à quel point un enfant peut se sentir seul. Les
émotions sont ignorées, voire rejetées. Ce sont l’affection et l’attachement chez sa maman qui
manquent surtout à Tuur.
Tuur (7 ans)
Depuis que maman a un nouvel ami, beaucoup de choses ont changé à la maison. Tuur
avait l’habitude d’avoir sa maman pour lui tout seul. Mais maintenant, maman a donc un
ami. Tuur a le sentiment que sa maman n’a plus de temps pour lui. Avant, maman l’aidait
avec ses devoirs, ils regardaient la télé ensemble, elle l’accompagnait toujours au cours de
natation. Mais maintenant, Tuur doit faire toutes ces choses tout seul.
L’ami de maman n’est pas gentil avec Tuur. Il trouve que Tuur est une mauviette. Il ferait
mieux de jouer au foot, un vrai sport pour hommes. La dernière fois qu’il a fait une telle
remarque, Tuur s’est mis à pleurer, ce qui n’a fait qu’empirer les choses. Maman n’était
pas là. Lorsqu’il lui en a parlé plus tard, elle ne voulait rien n’entendre. Elle était sûre qu’il
exagérait.
La maman de Tuur est complètement accaparée par son nouveau partenaire. De ce fait, elle ne
ressent pas suffisamment que son enfant a besoin d’elle. Il est peu probable que Tuur se confie
de nouveau à sa mère lors d’un prochain incident.
La négligence émotionnelle désigne aussi bien des incidents isolés qu’une récurrence
de manquements de la part d’un parent ou d’un autre proche à pouvoir – s’ils sont dans
la position de le faire – au développement et au bien-être d’un enfant sur le plan de
l’éducation et du développement émotionnel (Butchart et al. 2006).
Cela veut dire que les parents ou éducateurs ne répondent pas suffisamment aux besoins
fondamentaux affectifs et cognitifs des enfants. On peut distinguer les catégories suivantes :
50
Catégories
Exemples
Inaccessibilité émotionnelle
Être distant, être réservé, uniquement entretenir
l’interaction nécessaire, n’offrir que peu ou pas de
chaleur ou de soins, ne donner que peu ou pas de
compliments
Négligence éducative
Manque de stimulation du développement social,
psychomoteur et scolaire, garder l’enfant à la
maison au lieu de l’envoyer à l’école
Tableau 4 : Catégories de négligence émotionnelle (Source : Hibbard et al. 2012)
La négligence émotionnelle et la négligence physique sont étroitement corrélées. On les place
souvent sous le dénominateur général de ‘négligence’. Ainsi, nous voyons par exemple que la
négligence de l’hygiène a également un composant psychologique. Le manque de vêtements
propres et convenables et le fait d’avoir une odeur du corps, ont un impact sur l’image de soi et
l’assurance de l’enfant. Ils entravent en outre l’acceptation par les enfants du même âge, pouvant
entraîner ainsi un isolement social (Adriaenssens 2004). Mais la négligence émotionnelle est
souvent aussi citée d’un trait avec la maltraitance émotionnelle (voir le point 3.2). En effet,
nous avons vu que le composant émotionnel constitue le noyau de la maltraitance. En ce qui
concerne la négligence, l’impact de l’aspect émotionnel est également considérable. Néanmoins,
il est important de faire la distinction. La maltraitance émotionnelle implique une attaque active
et ciblée contre le développement de l’enfant en l’humiliant ou l’exploitant. La négligence
émotionnelle comprend des aspects passifs, la privation de l’alimentation émotionnelle
nécessaire. Aussi, l’impact des deux forment peut-il être différent et jouer un autre rôle durant
les différentes phases de développement.
La négligence émotionnelle est particulièrement nuisible durant les deux premières années
de la vie de l’enfant. Dans cette phase, l’influence sur le développement et l’attachement est
extrêmement grande et l’alimentation émotionnelle est, dès lors, très importante pour les phases
suivantes du développement psychologique (Glaser 2002) (voir également le point 5.3).
Une forme spécifique de négligence émotionnelle est le syndrome ‘failure-to-thrive’ ou le retard
de croissance psychogène. Il s’agit d’enfants souffrant d’un retard ou d’une rechute de croissance
et de développement frappants, dus à la négligence ou au manque de soins. La sous-nutrition
peut freiner la croissance du corps et le développement du cerveau. Ces enfants ont le teint
pâle, ont l’air faibles, amorphes et apathiques et ont un retard au niveau des réactions motrices
et sociales (Kempe et al. 1985). Mais même avec une alimentation et une hygiène suffisantes,
certains enfants ne « s’épanouissent » pas. Ils éprouvent un manque « d’alimentation émotionnelle »
ou une privation psychosociale. L’enfant reçoit suffisamment de nourriture aux bons moments,
mais n’est jamais câliné ou caressé à ces occasions (Adriaenssens 2004; Egeland 2009).
Que faire ?
Le fait d’offrir une aide à l’éducation propose une réponse aux parents afin de les soutenir
dans le développement d’une bonne relation parent-enfant. C’est surtout dans des situations
d’éducation vulnérables qu’un coup de main est bénéfique aussi bien au parent qu’à l’enfant
(Geenen & Corveleyn, 2010).
51
Épauler les parents et les soutenir peut aider à donner de nouvelles chances au développement
socio-émotionnel de l’enfant. L’aide venant de l’entourage est l’un des principaux facteurs de
protection contre la négligence émotionnelle. Une figure d’attachement ou une personne de
confiance fiable et sûre peut vraiment faire la différence. Cette personne peut être quelqu’un
de l’entourage de l’enfant, avec qui il peut établir un lien.
Dans certaines situations de négligence émotionnelle, l’aide à l’éducation ne suffit pas. Le
contexte reste dangereux et peu fiable. Les dommages au niveau du développement de
l’enfant perdurent. Pour ces enfants, le placement dans une famille d’accueil peut offrir une
solution.
3.5 L’abus sexuel
Il y a bien des fois que j’aurais voulu lui dire qu’il devait me laisser tranquille.
Je ne veux plus être sa ‘petite princesse’.
Je ne peux en parler à personne, car c’est « notre petit secret » dit-il.
(anonyme)
L’abus sexuel est une expérience traumatisante très grave, qui s’accompagne de sentiments
de culpabilité, de honte et d’impuissance. Beaucoup d’enfants portent le secret de l’abus
sexuel comme un lourd fardeau pendant une longue période. Ils ont leurs raisons de ne pas
raconter leur histoire. Ils ont honte ou peur de ne pas être crus. Souvent, ils ont également
peur de ce qui arrivera s’ils racontent leur histoire. S’ils n’osent pas raconter leur histoire, des
troubles comportementaux peuvent se manifester. Dans ce cas, les enfants mêmes ont souvent
l’impression qu’ils émettent suffisamment de signaux qu’il y a un problème et ils ne comprennent
pas pourquoi personne ne voit ou ne comprend leurs signaux. D’autres enfants font de leur
mieux pour que leur situation dangereuse reste cachée. La peur de bouleverser leur vie une fois
que les autres saisiront toute la gravité de la situation, les empêche bien souvent de signaler
qu’ils sont en train de survivre dans une situation dangereuse (Delameillieure 2014).
Selon l’OMS, l’abus sexuel est le fait de faire participer un enfant à une activité sexuelle
qu’il ne comprend pas encore complètement et pour laquelle il ne peut donc pas encore
donner son entier consentement, une activité pour laquelle l’enfant est insuffisamment
développé, ou qui d’une autre façon est contraire à la législation ou aux tabous sociaux
d’une société. Les enfants peuvent être abusés sexuellement tant par des adultes que par
d’autres enfants qui – en raison de leur âge ou de leur niveau de développement – ont une
position de responsabilité, de confiance ou de pouvoir à l’égard de la victime (Butchart
et al. 2006).
Des exemples d’abus sexuel sont le fait de (faire) toucher les seins et les parties génitales,
embrasser avec des intentions sexuelles, les rapports sexuels vaginaux, oraux ou anaux, et
la pénétration avec des objets ou les doigts. Or, il ne faut pas toujours qu’il y ait un contact
physique pour pouvoir parler d’abus sexuel. L’exhibitionnisme, forcer un enfant à regarder de la
pornographie ou des actes sexuels entre d’autres personnes ou la production pornographique
sont également des formes d’abus sexuel (Finkelhor, 1994).
53
Un enfant peut être victime d’abus sexuel aussi bien au sein qu’en dehors de la famille. Dans la
plupart des cas, l’abus est commis par des membres de la famille, des voisins, des enfants qui
ont le même âge ou une personne que l’enfant connaît et à qui il fait confiance. Lorsque l’abus
est commis par quelqu’un de l’entourage immédiat, les victimes ont beaucoup moins tendance
à en parler à quelqu’un par peur de l’abuseur, par peur des conséquences ou par honte (Lalor &
McElvaney 2010).
L’histoire de Marijke nous révèle pourquoi un enfant se retranche dans son silence et à quel point
elle se sent impuissante.
Marijke (11 ans)
Le mercredi après-midi, Marijke va toujours chez ses grands-parents. Ça fait des années
que c’est comme ça. Grand-mère et grand-père font souvent des choses chouettes avec
elle. Marijke aime aller chez grand-mère et grand-père, sauf quand son oncle Frank est
là. L’oncle Frank est le frère de sa maman et il vit encore chez grand-mère et grand-père.
Il arrive parfois que grand-mère et grand-père ne soient pas à la maison et que Marijke
reste chez l’oncle Frank. En fait, l’oncle Frank est plutôt sympa, sauf quand il fait des
choses cochonnes.
Il a un ordinateur dans sa chambre, sur lequel il regarde des films pornos. La première
fois, il avait demandé à Marijke si elle avait envie de venir voir un film dans sa chambre.
Au début, Marijke trouvait que c’était une bonne idée. Elle trouvait que c’était un film
cochon, mais ils avaient bien rigolé ensemble. Lorsqu’à un autre occasion, l’oncle Frank lui
demanda si elle voulait encore une fois regarder un film cochon, Marijke n’osait pas dire
qu’en réalité, elle ne voulait pas. L’oncle Frank disait que Marijke ne voudrait quand même
pas que grand-mère et grand-père sachent qu’ils avaient regardé ce type de film. Marijke
continua donc de regarder. Mais l’oncle Frank commençait également à faire des choses
cochonnes avec elle. Elle devait le toucher, comme dans le film. Et il voulait la toucher,
comme dans le film. C’est ce que font les adultes, selon l’oncle Frank. Marijke lui avait dit
qu’elle n’était pas encore adulte et qu’elle ne voulait pas, mais l’oncle Frank ne l’écoutait
pas et continuait.
Depuis que grand-mère et grand-père se sont inscrits dans un club de randonnée, Marijke
était de plus en plus souvent seule avec l’oncle Frank. Et les cochonneries continuaient.
Marijke ne savait plus à quel saint se vouer. Elle ne savait pas du tout comment elle devait
arrêter l’oncle Frank. Elle lui avait déjà dit tant de fois qu’elle ne voulait pas, mais il ne
l’écoutait pas. Il disait que c’était leur secret et qu’elle ne pouvait le dire à personne. Sinon,
elle ne verrait plus jamais grand-mère et grand-père. Un jour, Marijke décide de fuguer.
Au lieu d’aller chez grand-mère et grand-père, elle part en ville le mercredi après-midi. Elle
y erre dans les rues toute l’après-midi. À la nuit tombante, un agent de police l’interpelle.
Il lui demande si elle s’appelle Marijke. Il lui dit que grand-mère et grand-père ont appelé
ses parents et la police et qu’ils sont en train de la chercher depuis le début de l’aprèsmidi. Marijke est raccompagnée chez ses parents.
Étant donné que les enfants sont souvent abusés par une personne qu’ils connaissent et en
laquelle ils ont confiance, ils se sentent trahis par cette personne. Il peut s’agir d’une personne
avec laquelle l’enfant a normalement une relation affectueuse, comme un proche (l’oncle de
Marijke), ou d’une figure d’autorité, par exemple un instituteur. L’abuseur exerce une dominance
(émotionnelle ou physique) pour forcer l’enfant à des actes sexuels. L’abus est dicté par les
besoins sexuels de l’abuseur ou par le besoin de dominer.
54
L’abus sexuel suit souvent un processus graduel. L’abuseur est plus attentionné envers
l’enfant, qui peut justement avoir besoin d’attention. Cette phase est appelée le processus de
conditionnement. Peu à peu, des limites sont reculées et franchies, jusqu’à ce qu’il soit question
d’abus sexuel. Un élément typique de cette forme d’abus est que l’enfant est tenu au secret. Cela
peut se faire de manière implicite, en faisant croire à l’enfant qu’il est spécial et que les actes
sexuels sont un ‘secret mutuel’. Cela s’accompagne souvent d’une attention accrue de la part de
l’abuseur, de cadeaux, d’avantages supplémentaires ou de compensations. L’obligation de garder
le secret peut également être maintenue par des menaces. L’oncle Frank fait croire à Marijke qu’elle
ne verra plus jamais grand-mère et grand-père si elle lâche quelque chose à propos de l’abus.
Le secret est encore renforcé par des sentiments de honte et de culpabilité. Un enfant abusé a
honte de ce qui s’est passé. L’enfant se fait du souci quant à ce que les autres pourraient dire et il
a peur d’être rejeté. Les sentiments de culpabilité sont souvent excités ou suggérés par l’abuseur.
Étant donné que l’abus sexuel commence souvent par des contacts attentionnés et agréables, un
enfant peut avoir le sentiment qu’il a pris part à l’abus ou du moins, qu’il ne s’y est pas opposé.
C’est la raison pour laquelle les enfants se culpabilisent souvent eux-mêmes (Smeyers & Ivens
1998; Wiehe 1998).
Que faire ?
Parler avec les enfants d’un abus sexuel doit se faire avec soin. Un enfant ne fera son récit
par à-coups que s’il fait confiance à quelqu’un et qu’il se sent en sécurité. Écouter un enfant
implique qu’on le prend au sérieux dans ce qu’il raconte. Lorsque les enfants racontent
leur histoire d’abus sexuel, il est important qu’ils soient crus. En croyant leur histoire, vous
reconnaissez toutes les émotions qu’ils ont éprouvées. Il s’agit là d’une prémisse importante
pour digérer l’abus sexuel.
3.6 Catégories spécifiques de violence envers les enfants
3.6.1 La violence entre ‘siblings’ (entre frères et sœurs)
Mon frère est agressif contre moi. Il me tape et me donne des coups de pied.
Hier, il m’a traîné de l’escalier en me tirant aux cheveux et m’a donné des coups de pied dans le ventre.
(anonyme)
Les ‘siblings’ sont des frères et sœurs, des enfants des mêmes parents ou de parents qui forment
une famille recomposée. La violence entre siblings est une forme de violence intrafamiliale qui
est plus courante qu’on ne le pense généralement. Elle est plus fréquente dans des familles avec
d’autres relations violentes, telles que la maltraitance des enfants et d’autres formes de violence
familiale (Delameillieure 2012).
La violence entre siblings est une récurrence d’agression à l’égard d’un frère ou d’une
sœur, dans l’intention de causer des dommages et dictée par un besoin émotionnel
intérieur de pouvoir et de contrôle (Cafarro & Con-Cafarro 2005).
La violence entre frères et sœurs est toujours un sujet tabou. Il est ignoré, minimisé, excusé ou
accepté. On la qualifie souvent comme faisant partie de la croissance, inhérente à la vie familiale,
à la formation de caractère, ou à une rivalité normale entre frères et sœurs (Wiehe 1997). Mais
55
dans le cas de la violence entre siblings, la violence va bien plus loin que ça. La durée et la
fréquence des conflits, ainsi que d’éventuels inégalités de pouvoir, peuvent indiquer si les limites
d’une rivalité normale ont été dépassées. Des relations troublées entre siblings peuvent avoir des
conséquences graves, aussi bien à court qu’à long terme. Ainsi, la violence entre siblings facilite
par exemple l’agression, aussi bien au sein de la famille qu’à l’égard d’enfants du même âge, à un
jeune âge et plus tard (Hoffman & Edwards 2004).
La violence envers des siblings peut être de nature physique, émotionnelle ou sexuelle. Dans ce
dernier cas, on parlera d’inceste entre siblings.
L’inceste entre siblings est le comportement sexuel entre siblings qui n’est pas approprié
en fonction de leur âge, qui n’est pas de nature passagère et qui ne provient pas de
la curiosité normale inhérente à leur phase de développement (Cafarro & Con-Cafarro
2005).
Tout comme la violence entre siblings, qui est souvent qualifiée de rivalité, l’inceste entre siblings
est souvent minimisé et qualifié d’expérimentations. Ici aussi, la contrainte, le secret et des
rapports de force inégaux jouent un rôle. L’inceste entre siblings peut être agressif et naître
d’un abus de pouvoir, mais il peut également constituer une compensation pour un manque de
chaleur et d’affection au sein d’une famille. Dans ce cas, les enfants ont parfois recours à leurs
frères et sœurs pour un sentiment de consolation, d’attachement et du contact physique (Caffaro
& Con-Caffaro 2005; Bank & Kahn 1982).
La violence et l’inceste entre siblings doivent être vus dans le contexte de la famille. Les parents
jouent un rôle particulier dans la naissance et la continuité de la violence entre siblings. Il existe
une corrélation évidente entre la fréquence et la gravité de la violence entre siblings d’une part
et la négligence émotionnelle et le manque de contrôle parental d’autre part (Kiselica & MorrillRichards 2007). Dans l’exemple suivant, nous lisons comment deux enfants issus d’une famille
négligente cherchent de plus en plus à se rapprocher l’un de l’autre et comment cela évolue vers
une forme agressive d’inceste entre siblings.
Sylvie (13 ans) et Dennis (16 ans)
Les parents de Sylvie et Dennis sont des gens fort occupés. Ils ont tous les deux un travail
important et gagnent beaucoup d’argent. De ce fait, Sylvie et Dennis sont souvent seuls à
la maison. Ils cherchent de plus en plus souvent la compagnie l’un de l’autre. Ils regardent
la télé, surfent sur l’ordinateur, écoutent de la musique. En général, ils s’amusent bien
ensemble. Mais il arrive aussi que Sylvie ait peur de Dennis et qu’elle ne veuille pas être
seule à la maison avec lui. Sylvie sait que Dennis prend régulièrement du speed. Il le fait
pour pouvoir mieux se concentrer lorsqu’il doit étudier. Mais dans ces cas, Dennis devient
également coléreux et agressif et se comporte de façon autoritaire à l’égard de Sylvie. Elle
est sa petite sœur et doit tout faire ce qu’il dit. Lorsque Sylvie voulait s’y opposer, il l’a
prise à son cou. À cette occasion, Sylvie s’était enfermée dans sa chambre pour le reste
de la journée. Elle n’en avait rien dit à ses parents, car ils ne la croiraient pas. En outre, elle
ne voulait pas moucharder l’usage de stupéfiants par Dennis. Un jour, Sylvie et Dennis
sont de nouveau seuls à la maison. Dennis entre dans sa chambre, un drôle de regard
dans ses yeux. Sans rien dire, il pousse Sylvie sur son lit. Sous la contrainte, il touche ses
seins et commence à l’embrasser fougueusement. Sylvie hurle sa peur et sa douleur, mais
personne ne l’entend. Cette nuit-là, Sylvie est admises aux urgences. Elle a essayé de
s’ouvrir les veines. Le psychologue de l’hôpital a eu une longue conversation avec elle. Il
est clair qu’il y a un sérieux problème ici.
56
Dans cet exemple, il est question aussi bien de violence entre siblings que d’inceste entre siblings.
Les conséquences sont graves. Sylvie ne supporte plus la situation et commet un acte désespéré.
3.6.2 Comportement sexuel transgressif par mineurs
Il arrive que nous jouions à ‘papa et maman’. Dans ces cas, je suis la maman et lui le papa.
Mes poupées sont nos enfants.
Je n’aime pas qu’il veuille montrer son zizi et faire du sexe.
(anonyme)
Les expérimentations sexuelles n’ont pas seulement lieu entre frères et sœurs. En dehors de la
famille, des enfants et des jeunes peuvent également avoir des comportements sexuels qui, dans
certains cas, sont transgressifs.
Pour comprendre les comportements sexuels (transgressifs) chez les enfants et les jeunes, il est
important de prendre en compte le développement sexuel. Les enfants et les jeunes expérimentent
pour se développer. Il s’agit de créatures sexuelles qui ont, par conséquent, des comportements
sexuels. À cet égard, ils peuvent toutefois aussi commettre des ‘erreurs d’expérimentation’ avec
des enfants du même âge. Une manque d’éducation sexuelle, d’expérience ou d’assertion, un
manque de sensibilité aux limites des autres ou méjuger l’impact du comportement, sont des
éléments pouvant entraîner une transgression des limites (Hoïng & Van Oosten 2011). Les jeunes
ayant une infirmité peuvent éprouver des difficultés supplémentaires dans leur développement
sexuel (Frans & Franck 2010). Un exemple à ce sujet est l’histoire de Jamie.
Jamie (13 ans)
Jamie est un garçon avec des troubles du spectre autistique (TSA). Il a des difficultés à
l’école. Il arrive bien à suivre en classe, mais il a du mal à établir des contacts avec ses
camarades de classe. Il est harcelé et peut devenir très fâché à ces moments-là. Jamie ne
comprend pas pourquoi les autres enfants le traitent ainsi.
Inez est également dans sa classe. Elle est la seule fille qui ne le harcèle pas. Elle est
gentille avec lui. Il voudrait jouer avec elle. Un jour, il la suit dans les toilettes. Il la force à
entrer aux toilettes, enlève son pantalon et commence à se masturber. Il l’oblige à toucher
son zizi. Inez parvient à repousser Jamie et s’enfuit. Elle raconte au prof ce qui s’est passé.
Celui-ci appelle le directeur.
Dans quels cas, un comportement sexuel est-il sain, et quand transgresse-t-on une limite ?
Ryan et Lane (1997) ont formulé trois critères pour déterminer si un comportement sexuel a
un caractère abusif. Un premier critère est celui du consentement mutuel. Cela signifie que
les deux parties ont pleinement conscience de ce qui se passe et qu’il n’est pas question
de tromperie, de trahison ou de subjugation. En outre, le comportement doit être basé sur
l’égalité. Il doit en effet y avoir un équilibre entre les deux parties en ce qui concerne l’âge, la
grandeur, l’intelligence et la responsabilité. Un troisième facteur important est la contrainte.
Un enfant ou un jeune ne peut pas être contraint à commettre ou à subir des actes sexuels
qu’il ne veut pas. On ne peut pas commettre de violence physique pour convaincre l’enfant,
mais on ne peut pas non plus le manipuler, menacer, séduire ou récompenser. Lorsque ces trois
critères ne sont pas respectés, on peut dire que le comportement sexuel a un caractère abusif
(Ryan & Lane 1997).
57
Frans & Franck (2010) y ajoutent encore trois autres critères. Le comportement sexuel doit être
en accord avec la phase de développement de l’enfant et donc être en adéquation avec l’âge. En
outre, il doit être en accord avec la situation (p.ex. école vs. maison) ou une (sous-)culture et être
en adéquation avec le contexte. Enfin, il est important que le comportement soit auto-respectant
et que le jeune ne s’inflige pas de dommages à lui-même au niveau physique, psychologique ou
social (Frans & Franck 2010).
Le comportement sexuel transgressif peut avoir des conséquences au niveau physique,
psychologique et social, comparables à celle d’un abus par un adulte (Shaw 2000). Elles
dépendent de facteurs se rapportant à l’auteur, l’environnement et la victime même. L’impact
sera par exemple plus important si l’enfant a moins de 12 ans, que l’auteur est un membre de la
famille, ou qu’on utilise la contrainte, le chantage ou la violence (Frans & Franck 2010).
3.6.3 Abus en ligne
Je chatte régulièrement avec mes amis sur internet.
Parfois, certaines personnes dans la chat-room ont de mauvaises intentions.
J’en ai fait personnellement l’expérience.
(anonyme)
L’internet fait partie intégrante du quotidien des jeunes. Des recherches européennes parmi les
jeunes entre 9 et 16 ans révèlent que 93% naviguent sur internet hebdomadairement et 60%
de ces derniers le font même quotidiennement ou presque tous les jours (Livingstone et al.
2011). Par ailleurs, les enfants utilisent internet de plus en plus tôt. La présence croissante de
jeunes et d’enfants sur internet offre de nombreuses nouvelles opportunités, telles que l’accès
à l’information, plus de possibilités d’apprentissage, de participation et de communication, de
meilleures compétences numériques et la rencontre d’âmes-sœurs. Mais outre ces opportunités,
l’internet comprend également certains risques. Certaines expériences en ligne sont même
potentiellement nuisibles. Des exemples à ce sujet sont le fait de voir des images sexuelles ou
pornographiques, recevoir ou envoyer des messages sexuels (sexting), le cyber-harcèlement, les
rencontres hors ligne avec des contacts en ligne, l’exposition à des messages nuisibles ou encore
l’abus de données personnelles.
De plus en plus de jeunes s’envoient des messages à connotation sexuelle (ce qu’on appelle le
sexting). Un collaborateur de Child Focus décrit les risques qui y sont liés.
Lorsqu’il s’agit de sexting, le pas vers l’exploitation est vite franchi. Nous sommes
confrontés au sexting et à des jeunes qui diffusent des photos sur lesquelles ils sont
nus, sous la contrainte ou parfois de leur plein gré. Lorsque nous regardons le vaste
groupe d’images circulant au sein des réseaux pédopornographiques, les recherches
nous apprennent que la part de ce qu’on appelle le user generated content, c’est-à-dire
réalisé par les jeunes mêmes, est croissante. Ils ne vont bien évidemment pas diffuser ces
images avec l’intention de se retrouver dans un réseau pédopornographique, mais il est
de fait que c’est une possibilité. Dès qu’on entre dans un contexte en ligne, le pas vers
l’exploitation ou la diffusion organisée à grande échelle est plus vite franchi.
Collaborateur Child Focus
59
Ces risques ne sont pas toujours évalués de la même façon par les jeunes. Un enfant sur huit âgé
entre 9 et 16 ans voit parfois des images sexuelles en ligne ou reçoit des messages à connotation
sexuelle. En général, ils ne le ressentent toutefois pas comme étant nuisible. Ils n’ont souvent
pas conscience des risques. Un collaborateur de Child Focus raconte comment les jeunes et les
adules évaluent les risques différemment.
Lorsque vous remarquez un enfant qui n’a pas beaucoup de confiance en soi, qui se
débat avec certains problèmes, il n’est pas bien difficile de l’embrouiller dans un dédale
dont l’enfant même ne parvient plus à sortir. Lorsqu’on ne sait pas que les choses sont
ainsi et vous reflétez en vous appuyant sur votre propre cadre de référence adulte, vous
dites effectivement qu’on « sait quand même qu’on ne doit pas mettre des photos sur
lesquelles on est seins nus sur internet’. C’est exact, mais à cet âge-là, les jeunes ne le
savent pas ou le font sans bien réfléchir. Ils se sentent en sécurité.
Collaborateur Child Focus
Le cyber-harcèlement est peut-être moins courant que les autres risques potentiels, il n’en
parvient pas moins à bouleverser les enfants (Livingstone et al 2011). Le cyber-harcèlement
peut adopter différentes formes, par ex. envoyer des SMS insultants, changer le mot de passe
de quelqu’un ou créer une page de haine sur Facebook. Les variations se multiplient au fur et à
mesure que les technologies se développent. Dans l’histoire d’Axana, nous lisons quelles peuvent
être les conséquences d’une vidéo sur Facebook.
Axana (15 ans)
Axana est amoureuse. Elle est amoureuse de Timo, le plus beau garçon de l’école. Et il est
également amoureux d’elle. Axana est sur son petit nuage. Elle en parle avec ses amies.
À la maison, elle ne peut pas parler de Timo, car ses parents n’approuveraient pas qu’elle
ait un petit ami.
Le vendredi soir, Axana va chez une amie qui organise une fête. Plusieurs de ses copains
et copines y sont aussi. Timo aussi d’ailleurs. Axana et Timo vont chercher un petit coin à
l’écart. Ils s’embrassent. Il caresse ses seins. Axana n’y voit aucun problème. Ils s’adonnent
complètement l’un à l’autre. Ils ne voient pas qu’un ami est en train de tout filmer.
A son arrivée à l’école le lundi, Axana remarque tout de suite qu’il y a quelque chose qui
cloche. Pourquoi tout le monde la regarde comme ça ? Une fille d’une autre classe lui
crie qu’elle est une « traînée ». Axana n’y comprend rien. Sa meilleure amie lui raconte
comment ce garçon l’a filmée l’autre soir avec Timo. Il a envoyé cette vidéo à quelques
amis. Un autre garçon a mis la vidéo sur Facebook.
Axana a honte. Pendant la récré, elle doit aller voir le directeur, qui lui dit qu’il ne peut
pas accepter que des élèves envoient des vidéos sexuelles d’eux-mêmes. Axana essaie de
se défendre, mais le directeur ne veut rien entendre. Elle fond en larmes. Le directeur lui
dit que ses parents arriveront d’ici peu. Les parents d’Axana sont furieux. Le fait que leur
fille se soit comportée ainsi, est scandaleux, mais le fait que quelqu’un diffuse ce type de
vidéos, est intolérable. Ils veulent que la vidéo soit enlevée d’internet. Ils décident d’aller
voir la police pour déposer une plainte.
Le harcèlement traditionnel est défini comme un comportement récurrent qui vise à nuire à un
autre et où il est difficile pour la victime de se défendre (Olweus 2013). Le cyber-harcèlement,
par contre, présente encore quelques spécificités supplémentaires, à savoir le caractère 24/7,
60
l’anonymat et l’ampleur du public potentiel (Berne et al. 2013; Smith 2012; Tokunaga 2010;
Vandebosch & Van Cleemput 2008).
Les médias électroniques et numériques font en sorte que la victime soit toujours joignable,
24/7. L’accessibilité facile de ces technologies permet aux harceleurs d’atteindre leur victime à
chaque moment de la journée et à n’importe quel endroit, même jusque dans sa propre maison
(Tokunaga 2010; Smith 2012).
En outre, le cyber-harcèlement se caractérise pour l’important degré d’anonymat. Les médias
électroniques permettent au harceleur de cacher son identité, par exemple en adoptant
un pseudonyme ou en utilisant un numéro anonyme. Les dommages sont surtout infligés
indirectement. Cette forme de harcèlement n’exige pas d’interaction face à face et que très
peu de planification. C’est surtout cet aspect d’anonymat qui crée une différence de pouvoir
entre le harceleur et la victime, qui, de ce fait, a plus de difficulté à se défendre. Inversement, les
nouveaux médias facilitent la collecte de preuves et le rapportage des harcèlements (Tokunaga
2010; Smith 2012).
Enfin, le cyber-harcèlement se caractérise par l’ampleur du public potentiel. La victime n’a aucune
idée du nombre de personnes qui sont témoins du harcèlement. Il est très facile de partager et
de faire suivre des messages (Vandenbosch & Van Cleemput 2008).
L’exemple d’Axana contient toutes les caractéristiques du cyber-harcèlement et nous apprend
qu’une seule vidéo peut avoir d’énormes conséquences négatives. Dans le cas du cyberharcèlement, il est généralement question de dommages émotionnels, tels que la tristesse et
la peur, peu de confiance en soi et des pensées dépressives. Les victimes ont plus de mal à
se concentrer en classe, ce qui influe sur leurs résultats scolaires. Les victimes sèchent plus
souvent les cours et sont plus souvent suspendues. Des comportements autodestructifs tels que
la consommation de stupéfiants et l’automutilation sont également plus fréquents. Dans des cas
extrêmes, le cyber-harcèlement peut même entraîner le suicide (Vandebosch et al. 2012; Mishna
et al. 2009; Tokunaga 2010).
3.6.4 La prostitution enfantine
Il y avait beaucoup d’hommes qui venaient à la maison. Je devais les rejoindre dans la chambre.
Ce n’est que plus tard que j’ai compris que ma mère recevait de l’argent en échange.
(anonyme)
Il y a plusieurs raisons de considérer la prostitution enfantine comme une forme de maltraitance
des enfants. Tout d’abord parce qu’il s’agit d’actes sexuels illicites perpétrés par des adultes
sur des mineurs, ce qui est clairement du domaine de la maltraitance des enfants. Ensuite, ils
sont très vulnérables à l’abus et à la maltraitance par des maquereaux, des clients et d’autres
adultes. Enfin, les jeunes dans la prostitution ont souvent des antécédents de maltraitance dans
la famille (Mitchell et al. 2009). La maltraitance et la négligence sont des facteurs qui ‘poussent’
potentiellement ces jeunes dans la prostitution. Mais la pauvreté, le fait d’être sans abri, un
manque de ressources ou une accoutumance peuvent inciter les jeunes à des actes sexuels
contre paiement. Bien qu’ils ne soient pas la cause directe, ils peuvent – surtout en combinaison
– réduire le pas vers la prostitution (Wilson & Widom 2010; Child Focus 2009; Cusick 2002).
Le ‘Protocole facultatif à la Convention relative aux Droits de l’Enfant, concernant le Trafic
d’Enfants, la Prostitution enfantine et la Pornographie enfantine’ (Art. 2b) décrit la prostitution
enfantine comme suit :
61
On entend par « prostitution des enfants » le fait d’utiliser un enfant aux fins d’activités
sexuelles contre rémunération ou toute autre forme d’avantage (ONU 2000)1.
Plusieurs critères sont mis en rapport avec la prostitution enfantine (Child Focus 2008). Un
premier aspect important est la rémunération (financière ou sous forme de biens) que l’enfant
ou une autre personne reçoit en échange des actes sexuels. En raison de ce gain (financier), il
s’agit également d’une forme d’exploitation sexuelle. Enfin, il y a souvent aussi un élément de
contrainte (domination physique ou relationnelle, pression émotionnelle, violence) qui fait que
l’enfant soit incapable de refuser les actes sexuels.
La notion de ‘prostitution enfantine’ est souvent problématisée parce qu’elle implique un élément
de volontariat (Child Focus 2008). Par contre, tous les jeunes qui se prostituent ne se considèrent
pas forcément comme victimes, ce qui pose parfois aussi des problèmes aux professionnels.
C’est ce que confirme l’expérience d’un collaborateur de Child Focus.
Lors de nos formations, par ex. auprès de la police, nous donnons plusieurs affirmations
sur l’abus sexuel. Par exemple ‘Une fille a montré des photos où elle est nue à son ami en
ligne qui, finalement, ne semblait pas être un ami en ligne. Ou du moins pas la personne
qu’elle croyait. Il a enregistré des images.’ La question est ‘Est-ce qu’elle l’a cherché ellemême ?’ Ou si elle a reçu de l’argent. ‘Est-ce qu’elle l’a cherché elle-même et est-elle
la victime?’ Il faut dire qu’on est quand même parfois surpris des réactions. Près de la
moitié de la salle estime qu’elle n’est pas une victime. Surtout si elle a reçu de l’argent. (…)
Personnellement, je pense toujours que tout le monde répondra sans réserve ‘Bien sûr,
cet enfant est une victime’. Ça reste un enfant. Et même si elle reçoit du crédit d’appel en
échange, c’est un adulte qui devrait savoir que c’est inacceptable.
Collaborateur Child Focus
Certains jeunes sont exploités par des tiers. Ces tiers peuvent être des grandes organisations
commerciales et criminelles, mais également des individus. Par exemple, en Europe on parle
parfois de ‘loverboys’ pour désigner des hommes ou des garçons qui utilisent leur relation
amoureuse avec des filles pour les faire entrer dans la prostitution (Bovenkerk et al. 2004).
Mais il y a également des garçons qui opèrent en ‘solo’. Il peut s’agir de fugueurs ou d’enfants
de la rue, mais également de jeunes vivant à la maison ou dans un établissement. Enfin, il y a
également des enfants qui sont abusés par leur famille ou des dispensateurs de soins et qui
reçoivent une rémunération en échange. Dans ce cas, il s’agit d’abus sexuel classique d’un
enfant contre paiement (Mitchell et al. 2009).
La prostitution a des conséquences extrêmes pour les mineurs. Sur le plan de la santé, elles
courent le risque d’une grossesse non désirée ou de VIH ou d’autres infections sexuellement
transmissibles. Mais on constate également des conséquences mentales, telles que la peur, la
dépression, le stress post-traumatique et le suicide. En outre, ces jeunes sont également très
vulnérables à d’autres formes de violence et utiliseront plus souvent des stupéfiants (Willis
& Levy 2002). Enfin, il y a un risque que les conséquences les poursuivent toute leur vie s’ils
figurent dans du matériel pornographique diffusé par internet (Child Focus 2008).
1
Le Traité des Droits de l’Enfant définit un enfant comme toute personne de moins de dix-huit ans (ONU 1989).
63
Car à l’heure qu’il est, il y a des enfants qui savent ‘Il existe des images de moi ‘out there’
qui sont constamment regardées’. Et l’abus a beau ne plus avoir lieu aujourd’hui, des
images en ont été faites et elles continuent de circuler sur la toile. Nous voulons lutter
contre ce phénomène autant que possible dans l’intérêt de ces victimes.
Collaborateur Child Focus
3.6.5 La traite des enfants
Il y avait la guerre dans mon pays. Ma mère s’était déjà enfuie en Europe.
Un homme avait promis de nous conduire, moi et ma sœur, à notre mère. Il nous a emporté dans un
hôtel, où nous avons été enfermés.
(anonyme)
La prostitution enfantine et la traite des enfants sont étroitement liées. La traite des êtres
humains entraîne souvent l’exploitation sexuelle des enfants et leur entrée dans la prostitution.
Le ‘Protocole visant à prévenir, réprimer et punir la traite des personnes, en particulier des
femmes et des enfants’, qui complète la ‘Convention des NU contre la criminalité transnationale
organisée’ (également appelé le ‘Protocole de Palerme’) entend par traite des personnes :
L’expression « traite des personnes » désigne le recrutement, le transport, le transfert,
l’hébergement ou l’accueil de personnes, par la menace de recours ou le recours à la
force ou à d’autres formes de contrainte, par enlèvement, fraude, tromperie, abus
d’autorité ou d’une situation de vulnérabilité, ou par l’offre ou l’acceptation de paiements
ou d’avantages pour obtenir le consentement d’une personne ayant autorité sur une
autre aux fins d’exploitation. L’exploitation comprend, au minimum, l’exploitation de la
prostitution d’autrui ou d’autres formes d’exploitation sexuelle, le travail ou les services
forcés, l’esclavage ou les pratiques analogues à l’esclavage, la servitude ou le prélèvement
d’organes (ONU 2000).
Le Protocole détermine que lorsqu’il s’agit d’enfants, les moyens cités de contrainte ou de violence
ne doivent pas forcément être présents. Le consentement éventuel de l’enfant n’est donc pas
pertinent pour pouvoir parler de traite des enfants (Rafferty 2013). Cette même définition et
ces mêmes spécifications sont utilisées dans la Convention du Conseil de l’Europe sur la Lutte
contre la Traite des Êtres humains (CoE 2005). Notons que cette convention européenne étend
explicitement le champ d’application à toutes les formes de traite des personnes, c’est-à-dire
donc également au niveau national et même si elle n’est pas liée à la criminalité organisée (FRA
2009).
Pour la période 2007-2010, l’ONU a calculé que 27% de toutes les victimes de la traite des
personnes dans le monde entier, sont des enfants (17% de filles; 10% de garçons, 14% d’hommes
et 59% de femmes). En outre, les chiffres de la traite des enfants continuent d’augmenter. Dans
la période 2003-2006, il s’agissait encore de 20%. Cet accroissement est surtout dû à une
augmentation du nombre de filles vendues : de 13% en 2006 à 17% en 2009 (UNODC 2012).
La traite des personnes est mise en rapport avec différentes formes d’exploitation. L’exploitation
64
sexuelle est la plus fréquente. Globalement, près de 1.8 million d’enfants seraient victimes
d’exploitation sexuelle commerciale (prostitution enfantine et pédopornographie), suivie par le
travail forcé. Il existe aussi de formes moins fréquentes comme le trafic d’organes, la mendicité,
les mariages forcés, l’adoption illégale, la participation à des conflits armés, au trafic de drogue
et au milieu criminel (généralement la petite criminalité et la criminalité de rue) (UNODC 2012).
La traite des enfants a des conséquences extrêmes. Tout d’abord pour les enfants mêmes et
pour leurs familles, mais également pour leurs communautés et le pays dans son ensemble. Le
périple souvent difficile, les conditions de travail dangereuses et les conditions de vie inférieures
peuvent provoquer des maladies, des blessures et même la mort. Beaucoup de familles croient
initialement que le travail de leur enfant entraînera des avantages, mais en réalité, beaucoup de
ces familles ne revoient plus jamais leur enfant et en plus, elles ne reçoivent jamais les revenus
promis (OIT et al. 2009).
3.6.6 La violence liée à l’honneur
Mon père me dit que je dois me comporter plus convenablement. Sinon, il me donnera en mariage à
un neveu dans son pays natal.
(anonyme)
Ces dernières années, les assistants sociaux et thérapeutes sont de plus en plus confrontés à la
violence liée à l’honneur (VLH). Ce sont essentiellement des filles, mais parfois aussi des garçons,
qui peuvent être victimes de violence parce qu’elles ont sali « l’honneur » familial. Les infos sur la
VLH dans les médias traitent presque toujours de la forme la plus extrême, à savoir le meurtre
d’honneur, et sont souvent relatées de manière sensationnelle. Or, le meurtre d’honneur n’est
pas l’unique forme d’expression de la VLH. Il existe encore d’autres formes, moins extrêmes mais
plus fréquentes. Il s’agit par exemple de la restriction de la liberté de mouvement, exprimer des
menaces, le mariage forcé ou la répudiation (Van Vossole 2012).
Toutes les formes de violence envers les femmes et les filles au nom de codes d’honneur
traditionnels sont considérées comme des ‘crimes d’honneur’ et constituent une violation
grave des droits fondamentaux de l’homme. Une telle violence peut adopter différentes
formes, dont le ‘meurtre d’honneur’, l’agression, la torture, la restriction de la liberté de
mouvement, la séquestration ou l’emprisonnement, et l’ingérence dans le choix d’un
partenaire ou d’un(e) époux/se (CoE 2009).
Aussi bien le Conseil de l’Europe que les Nations Unies ont intégré la VLH dans le cadre des
droits de l’homme et la problématique de la violence à l’encontre des femmes (CoE 2009; ONU
2005). On peut considérer la VLH comme une forme de violence fondée sur le genre, dictée par
des conceptions en matière de masculinité et de féminité. Lorsque les rôles prescrits des genres
ne sont pas exercés de la façon exigée, cela peut donner lieu à la violence (Gill 2009).
Les jeunes filles représentent la grande majorité des victimes, mais la VLH peut également viser
des garçons. Ils peuvent devenir la cible et être accusés d’avoir ‘sali l’honneur’ s’ils entament
une relation interdite avec une fille, s’ils sont obligés de se marier, refusent un mariage arrangé,
ou s’ils admettent ouvertement leur orientation homosexuelle. En outre, les garçons peuvent
également être victimes lorsqu’on les oblige à ‘purifier l’honneur’ et qu’ils sont forcés de contrôler
ou de sanctionner les membres (féminins) de leur famille, ou lorsqu’ils refusent de commettre un
acte de réparation de l’honneur. Il y a des cas connus de garçons mineurs qui ont été contraints
d’utiliser de la violence (extrême) parce qu’ils risquaient une peine moins sévère.
65
Le frère de Saba fait son récit.
Saba (15 ans)
Ma famille n’approuvait pas le comportement de Saba. Elle ne voulait pas porter le voile,
mais elle se maquillait. Et elle voulait sortir avec ses copines. Il en résultait beaucoup de
disputes et de tensions à la maison. Mais les voisins et le reste de la famille avaient aussi
beaucoup de commentaires. Mes parents ont essayé à plusieurs reprises d’expliquer à
Saba que cela ne se faisait pas. De surcroît, elle s’était trouvé un petit ami flamand. Ma
mère lui supplia de rompre avec lui. Et mon père lui reprocha que son comportement
déshonorait toute sa famille. Mais elle continuait de le voir. Maintenant, mon père est à la
recherche d’un partenaire convenable pour elle au sein de notre communauté. Il voudrait
rapidement régler un mariage pour elle avec un candidat acceptable.
La VLH est également une forme de violence intrafamiliale. Dans les communautés attachant
beaucoup d’importance aux codes d’honneur, l’honneur familial occupe une place centrale.
L’honneur y devient un bien commun de tous les membres de la famille et la protection ou la
défense de cet honneur relève de la responsabilité de chaque membre de la famille (Akpinar
2003). La violence visant à protéger ou à réparer cet honneur, peut s’étendre loin au-delà de
la famille nucléaire, jusqu’aux membres de la famille lointaine, même dans le pays d’origine ou
d’autres pays d’immigration. Pour les assistants sociaux et la police, il est important de tenir
compte du fait que plusieurs auteurs peuvent être impliqués dans une affaire, même au-delà
des frontières nationales. L’implication de plusieurs auteurs fait également que le principe du
placement de l’auteur est inefficace. Par ailleurs, en plus de la famille, l’entourage social joue
également un rôle. Il arrive que les membres de la famille éprouvent la pression de la communauté
pour trouver une solution à cette atteinte à l’honneur. Le fait qu’une atteinte à l’honneur soit
connue dans le monde extérieur, fera augmenter la pression de réparer l’honneur et le risque
d’un aggravement de la situation.
Outre le contexte (familial), la VLH nous apprend donc également quelque chose sur le motif qui
provoque la violence. C’est une réaction à une atteinte (menaçante) à l’honneur, compromettant
l’honneur familial. En général, elle est mise en rapport avec le contrôle de la sexualité féminine et
la violation de l’honneur sexuel (Akpinar 2003).
La VLH peut viser à éviter le déshonneur ou à réparer l’honneur violé. Elle se produit sous toute
une série de formes qui se situent sur un continuum opposant d’un côté les formes les moins
violentes, telles que le contrôle, et de l’autre extrémité la forme la plus extrême, le meurtre.
Lorsque des formes moins graves de réparation d’honneur s’avèrent inefficaces et ne mettent
pas fin à l’atteinte à l’honneur, il y a un risque qu’on passe à une forme plus grave de la VLH. Ce
continuum est donc en fait une échelle graduelle impliquant toujours un risque d’aggravation
(Janssen 2008). Dès lors, les assistants sociaux et la police doivent toujours en tenir compte
lorsqu’ils abordent les personnes concernées. Une présence bien trop visible des services de
police auprès d’une famille, peut provoquer le déshonneur ou y contribuer. Cela vaut également
lorsqu’on passe trop vite au placement d’une fille hors de sa famille. Cela peut provoquer
non seulement une aggravation, mais également compromettre la sécurité d’autres victimes
éventuelles dans la famille.
66
3.6.7 La mutilation génitale féminine
Il n’y a pas de mots pour décrire cette douleur.
(Waris Dirie, 2005)
Tout comme la violence liée à l’honneur, la mutilation génitale féminine (MGF) est une forme
de violence fondée sur le genre. Dans ce cas, les victimes sont exclusivement des filles (et des
femmes). Ici aussi, il s’agit d’une forme de violence qui a récemment fait l’objet d’une attention
accrue dans le contexte spécifique de l’immigration des villes européennes.
Les mutilations sexuelles féminines recouvrent toutes les interventions incluant l’ablation
partielle ou totale des organes génitaux externes de la femme ou autre lésion des organes
génitaux féminins pratiquées pour des raisons non médicales. (OMS 2008). On parle
aussi d’excision. La notion de MGF, également utilisée par le Parlement européen et
la Commission européenne, souligne toutefois la gravité et la nature mutilante de la
pratique (Leye et al. 2013).
Nadifa décrit comment, petite fille, elle était envoyée vers sa grand-mère et y a subi des douleurs
infernales en étant excisée sans la moindre forme d’anesthésie.
Nadifa (15 ans)
Je n’oublierai jamais cet été-là. J’ai tellement excitée de pouvoir partir en vacances chez
ma grand-mère avec ma cousine. On était les plus âgées des petits-enfants et on pouvait
aller à deux chez grand-mère pour ‘notre été spécial’. On était tellement contentes de
revoir enfin notre grand-mère et nous étions certaines que nous nous amuserions bien
ensemble. La première semaine, c’était d’ailleurs effectivement une grande fête et ça allait
être encore meilleur, car à la fin de la deuxième semaine, on organiserait une grande fête
pour nous parce que nous serions ‘femmes’. Amna et moi, on fantasmait sur ce que ça
voulait dire, mais nous n’aurions jamais pu deviner ce qui nous attendait…
Nous mettions nos plus beaux vêtements et nous écoutions comment grand-mère nous
racontait que maintenant, nous étions encore de jolies petites filles, mais que ce soir,
nous serions de jolies femmes adultes. Tout enthousiastes, nous arrivâmes dans la maison
d’une amie de grand-mère. On trouvait assez bizarre qu’il n’y eût pas d’autres enfants
de notre âge, mais uniquement des adultes. Une petite femme sortait d’une autre pièce.
Amna était la première à pouvoir y aller. Je me rappelle que j’étais jalouse parce qu’elle
pouvait y aller en première. Jusqu’à ce que j’entende un cri qui me fit froid dans le dos.
Je savais immédiatement qu’il y avait quelque chose qui cloche et j’ai couru vers grandmère. Tout ce qu’elle m’a dit c’était « Allez, ça va. Tu n’as qu’à penser qu’après, tu seras
une femme ».
Un peu plus tard, c’était mon tour. La première chose que je voyais en entrant dans l’autre
pièce, c’était une flaque de sang et j’en avais immédiatement des sueurs froides. J’essayais
de fuir, mais quelques femmes m’ont retenue. Même si je me débattais pour essayer de
me libérer, elles arrivaient quand même à me déshabiller complètement et à me maintenir
par terre. L’une d’elles était assise sur ma poitrine et retenait mon bras gauche, pendant
67
© Anton_Ivanov / Shutterstock.com
qu’une autre femme tenait mon bras droit et que deux autres écartaient mes jambes. Je
me sentais tellement humiliée et confuse ! Jusqu’à ce que je voie une sorte de couteau et
que j’étais complètement prise de peur. J’ai hurlé aussi fort que je pouvais, mais personne
ne pouvait m’entendre en raison du chiffon qu’elles m’avaient mis dans la bouche. Je ne
pouvais pas voir ce qu’elles faisaient, mais tout ce dont je me souviens, c’est la douleur …
Cette douleur brutale, perçante … et puis, je me suis évanouie. Plus tard, elles m’ont mise
dans une autre pièce où je devais rester pendant une semaine sans que je ne puisse me
doucher ou avoir des contacts avec le monde extérieur
Lorsque je pouvais enfin quitter la chambre, ma grand-mère, mes parents et mes petits
frères m’attendaient. J’ai immédiatement commencé à pleurer. Ma maman est venue vers
moi, elle m’a fait un câlin et m’a dit : « Mais chérie, les femmes adultes ne pleurent pas,
donc toi non plus. »
L’OMS (2008) distingue quatre types de MGF. Selon des estimations, 90% des cas de MGF dans
le monde entier seraient du Type 1, 2 ou 4. Dans les 10% restants, il s’agit du Type 3, la forme
la plus grave de MGF.
Type
Nom
Description
Type 1
Clitoridectomie
Ablation partielle ou totale du
clitoris et/ou du capuchon du
clitoris
Type 2
Excision
Ablation partielle ou totale du
clitoris et des petites lèvres avec
ou sans excision des grandes
lèvres
Type 3
Infibulation
Le rétrécissement de l’orifice
vaginal avec recouvrement par
l’ablation et l’accolement des
petites lèvres ou des grandes
lèvres, avec ou sans excision du
clitoris
Type 4
Toutes les autres pratiques
nocives
Toutes les autres interventions
nocives pratiquées sur les
organes féminins à des fins
non thérapeutiques, comme la
ponction, le percement, l’incision,
la scarification et la cautérisation
Tableau 6 : Types de mutilations génitales féminines (Source : OMS 2008)
Mondialement, on estime que 100 à 140 millions de filles et de femmes sont victimes de
MGF. De plus, 3 millions de filles par an risqueraient d’être excisées. En général, les MGF sont
pratiquées sur des filles entre 0 et 15 ans, mais l’âge moyen baisse (OMS 2008). Elles sont les
plus souvent pratiquées en Afrique (dans 28 pays), mais également dans certains pays en Asie
et au Moyen-Orient. En outre, la migration croissante a également contribué à une hausse du
nombre de victimes (potentielles) de MGF vivant au-dehors de leur pays d’origine. Pour l’Europe,
69
les chiffres sont estimés à 500.000 filles et femmes qui vivent avec des MGF, et 180.000 filles
qui risquent d’en être victimes (Parlement européen 2012).
Plusieurs motivations sont à la base de l’excision. Les tabous autour de la sexualité et des
connaissances sommaires du corps humains maintiennent certains mythes. Ainsi, certains
peuples croient que le clitoris rend les hommes impotents ou qu’il empêche la fécondation. Dans
d’autres communautés, les MGF constituent un rite de passage pour les filles. Il s’agit souvent
d’une condition au mariage. Là où on attache beaucoup de valeur à la virginité et à « l’honneur »
d’une fille, la MGF est censée les protéger parce qu’elle réduit les désirs sexuels des filles (Leye
2012).
Elle fut excisée à l’âge de 12 ans et fut cofondatrice de GAMS France en 1982. Aussi,
s’est-elle juré que ces filles ne devraient jamais subir ça. ‘Lorsque je me suis engagée
pour cette cause, il était impensable qu’une femme africaine rejette cette tradition. J’ai
été insultée, attaquée. Depuis lors, beaucoup de choses ont déjà été faites, mais il faut
du temps avant que les conceptions changent. On disait aux mères que l’excision est
une source de féminité et de fertilité, qu’elle améliorait la sexualité, que les femmes nonexcisées étaient débauchées. Et donc, elles le font pour leurs filles, croyant que Dieu le
veut ainsi. Elles ne savent pas qu’elles se trompent. Ce ne sont pas des sauvages ou des
barbares. Elle ne savent pas que la grande différence entre une femme excisée et une
femme non-excisée, c’est la douleur. Toute une vie pleine de douleur’.
Coumba Touré, Mali, France (Exposition photo ‘L’excision, ma façon de dire non’)
Les conséquences des MGF sont considérables, surtout sur le plan de la santé sexuelle et
reproductive. Les conséquences physiques sont la douleur, des saignements, des infections,
le choc et les blessures dans le pubis, l’infertilité et une sensibilité accrue aux infections
sexuellement transmissibles. Dans les cas les plus extrêmes, la MGF peut provoquer la mort.
Sur le plan psychologique, la MGF peut entraîner l’angoisse, la dépression, des flash-backs, des
cauchemars et le stress post-traumatique. Suite aux MGF, les contacts sexuels peuvent être
douloureux, traumatisants, voire impossibles et réduire le plaisir sexuel. Les conséquences pour
la procréation et l’accouchement sont extrêmement graves. Enfin, il y a aussi des conséquences
au niveau sociétal. Les problèmes de santé qu’éprouvent les filles excisées, entraînent des frais
médicaux considérables pour les communautés. Celles qui refusent de subir la pratique sont
parfois bannies de leur communauté, ou considérées comme inaptes comme partenaire de
mariage (Leye et al. 2013).
Vu cet énorme impact sur la vie et la santé des filles, la MGF est considérée comme une violation
des droits des filles et une atteinte à leur intégrité physique, sexuelle et psychique. Plusieurs
traités internationaux et résolutions européennes œuvrent pour l’abolition de la pratique
(Parlement européen 2012; ONU 2013).
70
Le tableau 5 donne un aperçu des différentes formes de maltraitance des enfants, leur définition,
les principales caractéristiques et quelques exemples :
Forme
Définition
Caractéristiques
Exemples
Maltraitance
physique
Toute forme de
contrainte ou de
violence physique,
perpétrée par un
parent ou par une
personne à laquelle la
garde ou l’éducation
de l’enfant a été
confiée, qui provoque
très probablement de
sérieux dommages
physiques ou mentaux
à l’enfant ou à son
développement, ou
qui implique un risque
important de tels
dommages
- Souvent dans
l’intention de punir
- Blessures à des
endroits spécifiques
- Pas toujours des
signes extérieurs
visibles
Taper, cogner, donner
des coups de pied,
secouer, mordre,
étrangler, brûler,
empoisonner et étouffer
Syndrome
du bébé
secoué
Blessures nonaccidentelles à la tête
qui sont le résultat de
secouer un nourrisson
par les épaules, les
bras ou les jambes,
provoquant ainsi des
blessures au cou, des
hématomes sous-duraux
(saignements entre le
cerveau et les méninges)
et des dommages
cérébraux
- Généralement par
des parents ou des
éducateurs suppléants
- Enfants en très bas
âge
- Pas forcément des
signes extérieurs de
violence
- Pas d’intention de
nuire
- Facteurs de risque
liés au stress
Secouer un nourrisson,
généralement suite
à la frustration, au
stress, un manque de
connaissances.
Trouble
factice
(syndrome
de Münchhausen par
procuration)
Forme de maltraitance
des enfants provoquée
par un dispensateur
de soins qui provoque
ou simule chez l’enfant
une maladie, entraînant
des examens et/
ou des traitements
médicaux inutiles
et potentiellement
nuisibles
- Diagnostic difficile
- Quasi essentiellement par des
femmes
- Auteur a souvent antécédents médicaux
- Motif : attention ou
manipulation
- Principalement dans
un contexte hospitalier
Sous- ou sur-rapportage
de symptômes;
présentation factice
de symptômes (p.ex.
manipuler des prises
de sang); créer des
symptômes (p.ex.
empoisonnement);
inciter la victime à faire
le malade
Maltraitance
émotionnelle
Aussi bien des incidents
isolés qu’une récurrence
de manquements
au fil du temps de
- Essentiellement par
le dispensateur de
soins primaire
- Noyau dur de la mal-
Rejeter (ridiculiser,
dénigrer, désapprouver;
humilier en public,
critiquer); tyranniser
71
la part du parent
ou du dispensateur
de soins à prévoir
un environnement
de soutien, adapté
à la phase de
développement de
l’enfant. Les pratiques
qui font partie de
cette catégorie de
maltraitance impliquent
un risque important de
dommages de la santé
physique ou mentale,
ou du développement
physique, mental,
spirituel, moral ou social
de l’enfant
traitance des enfants
- Corrélation avec
d’autres formes de
maltraitance des
enfants
- Attaque ciblée sur
le développement
d’enfants
(mettre dans des
conditions imprévisibles;
mettre dans des
situations dangereuses;
avoir des attentes
irréalistes; menacer
d’utiliser de la violence
envers des personnes
ou objets qui lui sont
chers); isoler (enfermer
dans l’entourage; limiter
les interactions avec
d’autres); exploiter
(tolérer ou encourager
des comportements
antisociaux ou
inappropriés (en
fonction de l’âge);
saper l’autonomie
psychologique)
Enfants
exposés à
la violence
conjugale
L’exposition à la
violence conjugale
désigne une multitude
d’expériences d’enfants
qui vivent dans une
situation domestique
où un adulte a des
comportements
récurrents de violence
ou de contrainte à
l’égard d’un partenaire
intime
- Risque accru (répété)
d’être victime
- Effet « spill-over »
- Impact négatif sur le
développement
- Long terme
Exposition prénatale;
intervenir; devenir
victime; participer
: être témoin
oculaire; entendre la
violence; observer les
conséquences initiales;
observer les séquelles;
entendre parler de la
violence, inconscience
apparente
Négligence
physique
Aussi bien des incidents
isolés qu’une récurrence
de manquements de la
part du parent ou d’un
autre proche à pourvoir
– s’ils sont dans la
position de le faire – au
développement et au
bien-être d’un enfant
dans l’un ou plusieurs
des domaines suivants
: santé, éducation,
développement
émotionnel,
alimentation,
hébergement et des
conditions de vie sûres
- Récurrence de soins
inadéquats
- Conséquences moins
visibles
- Conséquences
graves sur le plan
de la santé, du
développement et
du fonctionnement
social
- Pauvreté = facteur
de risque important
Inattention (pas
suffisamment
d’attention pour
l’alimentation, l’hygiène
personnelle, les
vêtements, un logement
sûr, les besoins
physiques, la sécurité
dans la voiture); refuser
d’assumer la garde
(laisser pour compte
ou délaisser, expulser
temporairement
ou en permanence
de la maison sans
régler d’autres soins
appropriés, refuser
de reprendre un
enfant après une
72
fugue); refuser des
soins médicaux (ne
pas faire appel – ou
tardivement – à de l’aide
professionnelle en cas
de problèmes de santé,
refuser un traitement
médical indispensable);
négligence du contrôle
parental (ne pas avertir
l’enfant à temps d’un
danger imminent, ne
pas prendre de mesures
pour assurer la sécurité,
laisser des objets
dangereux à la portée
de l’enfant)
Négligence
émotionnelle
Aussi bien des incidents
isolés qu’une récurrence
de manquements de la
part d’un parent ou d’un
autre proche à pourvoir
– s’ils sont dans la
position de le faire – au
développement et au
bien-être d’un enfant
sur un ou plusieurs
plans : éducation,
développement
émotionnel
- Priver de
l’alimentation émotionnelle nécessaire
- Le plus nocif pour le
développement des
enfants
Inaccessibilité
émotionnelle (être
distant, ne pas être
impliqué, s’en tenir
aux interactions
indispensables, ne pas
donner ou ne donner
que peu de chaleur
et de soins, jamais ou
rarement complimenter);
négligence éducative
(ne pas suffisamment
stimuler le
développement social,
psychomoteur et
scolaire, ne pas envoyer
à l’école)
Spécifique : syndrome
« failure-to-thrive » ou
un retard de croissance
psychogène
Violence entre siblings
Une récurrence
d’agressions à l’égard
d’un frère ou d’une
sœur, dans l’intention de
causer des dommages
et dictée par un besoin
émotionnel intérieur de
pouvoir et de contrôle
- Plus fréquente que
l’on pense généralement
- Ambiance taboue
- Contexte familial
Physique, émotionnelle
ou sexuelle (inceste
entre siblings)
Abus sexuel
Le fait de faire participer
un enfant à une activité
sexuelle qu’il ne
- Généralement
par quelqu’un de
l’entourage proche
(Faire) toucher les seins
et les parties sexuelles
: embrasser avec des
73
comprend pas encore
complètement et pour
laquelle il ne peut donc
pas encore donner son
entier consentement,
une activité pour
laquelle l’enfant
est insuffisamment
développé, ou qui d’une
autre façon est contraire
à la législation ou aux
tabous sociaux d’une
société.
- Rapport de force
- Secret
- Culpabilité
intentions sexuelles;
obliger à masturber;
rapports sexuels
vaginaux, oraux ou
anaux; pénétrer avec
des objets ou les doigts,
obliger à regarder de la
pornographie ou des
actes sexuels entre
d’autres personnes
Comportement sexuel
transgressif
par mineurs
N’importe quel acte
sexuel d’un jeune,
de la puberté jusqu’à
l’âge légal de majorité,
avec une personne
de n’importe quel
âge, contre la volonté
de la victime, sans
consentement, ou d’une
manière agressive,
exploitante ou
menaçante
- Critères : consentement, équivalence,
caractère volontaire,
adéquat en fonction
de l’âge, autorespectant
- Conséquences comparables à l’abus par
adultes
Toucher les parties
sexuelles d’une
personne sans son
consentement;
conversations
explicitement sexuelles
avec une différence
d’âge importante;
embarrasser une
personne sexuellement;
masturbation
compulsive; pénétration
de poupées, d’animaux
Cyberharcèlement
Tout acte pratiqué
via des médias
électroniques ou
numériques par des
individus ou des
groupes, communiquant
de façon répétitive des
messages hostiles ou
agressifs dans l’intention
d’incommoder ou de
nuire aux autres. Dans
les cas de cyberharcèlement, l’identité
de l’auteur peut être
connue ou inconnue.
Le cyber-harcèlement
peut se pratiquer
par communication
électronique à l’école,
mais est également
fréquent en-dehors du
contexte scolaire.
- Accessibilité 24/7
- Anonymat
- Ampleur du public
potentiel
Envoyer un SMS
insultant; changer le
mot de passe d’une
personne; créer une
page de haine sur
Facebook
Prostitution
enfantine
L’utilisation d’un enfant
dans des activités
- Critères : rémunération, exploitation
Prostitution de rue;
escorte; prostitution
74
sexuelles contre
rémunération ou toute
autre forme d’avantage.
sexuelle, contrainte
- Glissement du cadre
de référence
- Maltraitance et
négligence = facteur
déclencheurs
‘virtuelle’
Traite des
enfants
La traite des enfants
désigne tout acte
de recrutement, de
transport, de transfert,
d’hébergement ou
d’accueil de personnes,
aux fins d’exploitation.
L’exploitation
comprend, au minimum,
l’exploitation de la
prostitution d’autrui
ou d’autres formes
d’exploitation sexuelle,
le travail ou les services
forcés, l’esclavage ou les
pratiques analogues à
l’esclavage, la servitude
ou le prélèvement
d’organes.
- Principales formes :
exploitation sexuelle,
travail forcé
- Pauvreté et guerre
principaux facteurs
déclencheurs
- Implication réseaux
criminels
- Conséquences pour
l’enfant, la famille, la
communauté et le
pays
Exploitation sexuelle;
travail forcé; trafic
d’organes; mendicité;
mariage forcé; adoption
illégale; participation
à des conflits armés;
trafic de drogues; milieu
criminel
Violence liée
à l’honneur
Continuum de formes
de violence dans
lesquelles la prévention
ou la réparation d’une
atteinte à l’honneur
sexuel et familial – dont
le monde extérieur
est au courant ou
risque de l’apprendre
– constituent le motif
principal. Il peut s’agir
de l’honneur d’un
individu, de la famille
ou de la communauté
et la violence peut être
perpétrée ou soutenue
par plusieurs personnes
et viser plusieurs
victimes
- (Menace de) salir
l’honneur familial
- Le monde extérieur
est au courant
- Continuum de
formes de violence
- Potentiellement
plusieurs personnes
impliquées
Contrôle; isolement
et restriction de la
liberté de mouvement;
priver des possibilités
de développement;
violence psychologique
et menaces; mariages
arrangés et forcés;
avortement forcé;
réparation forcée de
l’hymen; bannissement
au pays d’origine;
expulsion; violence
physique et meurtre
Mutilation
génitale
féminine
Toutes les interventions
incluant l’ablation
partielle ou totale
des organes génitaux
externes de la femme
ou autre lésion des
- Motivations : tabou
sexualité; connaissances sommaires,
rite de passage,
condition au mariage
- Conséquences
Clitoridectomie;
excision; infibulation;
autres pratiques nocives
telles que la comme la
ponction, le percement,
l’incision, la
75
organes génitaux
féminins pratiquées
pour des raisons non
médicales
graves sur le plan de
la santé sexuelle et
reproductive
- Perspective des
droits de l’homme
scarification et la
cautérisation
Tableau 6: Aperçu des formes de maltraitance des enfants
4. Conséquences
L’impact de la maltraitance des enfants sur la vie des enfants ne saurait être sous-estimé. Dans
certains cas, les effets sont immédiatement visibles, par exemple dans le cas d’ecchymoses ou
de contusions. Dans d’autres cas, ils se manifestent qu’à plus long terme, peut-être même pas
avant que l’enfant n’ait atteint l’âge adulte. Cet impact peut également varier en fonction de
la nature de la maltraitance. Ce qui est sûr, c’est qu’après des pratiques de maltraitance ou de
négligence, les enfants peuvent en subir les séquelles dans quasiment tous les domaines de
leur vie : physique, psychologique, comportemental, sur le plan de leur développement, cognitif,
social et économique. Ces conséquences frappent d’ailleurs non seulement l’enfant même, mais
également la famille et toute la société.
4.1 Conséquences physiques
Les conséquences physiques varient de petites blessures à de sérieux dommages cérébraux,
voire la mort. Les blessures telles que des fractures ou des brûlures sont immédiatement visibles.
Mais les dommages physiques peuvent également se manifester de manière plus subtile et plus
lente. La maltraitance et la négligence peuvent entraîner des comportements à risque tels que
la consommation d’alcool et l’usage de stupéfiants, des comportements sexuels à risque ou des
troubles alimentaires (anorexie, boulimie) qui peuvent, à leur tour, entraîner d’autres problèmes
de santé (Gilbert et al. 2009).
4.2 Conséquences sexuelles et reproductives
La santé sexuelle et reproductive des victimes peut également être gravement perturbée. Ainsi,
les victimes d’abus sexuels ont un risque accru de subir de nouveaux abus sexuels plus tard.
Elles manifestent un comportement sexuel à risque, ont plus de partenaires sexuels et ont un
risque accru de grossesses adolescentes (Lalor & McElvaney 2010). Les victimes de mutilations
génitales féminines peuvent souffrir de menstruations douloureuses, de rapports sexuels
douloureux, de tissus cicatrisés, d’une diminution du plaisir sexuel ou d’une absence d’orgasmes,
de complications lors de la grossesse, d’infertilité, d’un risque accru d’infections sexuellement
transmissibles et de problèmes relationnels (Leye et. Al 2013).
76
4.3 Conséquences psychologiques
Sur le plan psychologique, les conséquences varient d’un amour-propre amoindri jusqu’à des
formes extrêmes de dissociation. Un risque accru de dépression, le syndrome du stress posttraumatique, les tendances suicidaires, l’automutilation, les problèmes d’alcoolisme, les névroses
d’angoisses et les troubles alimentaires sont également mis en rapport avec la maltraitance des
enfants (Gilbert et al. 2009; Norman et al. 2012).
4.4 Conséquences cognitives
Les effets cognitifs peuvent varier de troubles de l’attention et de problèmes d’apprentissage
jusqu’à de sérieux dommages cérébraux. La maltraitance peut entraîner des troubles de
concentration chez les enfants. Le développement scolaire peut être négligé lorsque les enfants
sont insuffisamment stimulés à étudier. Dans certains cas, les enfants sont gardés à la maison
et ne vont pas à l’école, ou il y a une absence d’un contexte favorable à faire les devoirs, par
exemple lorsque l’enfant est supposé effectuer d’autres tâches (Adriaenssens 2004). De mauvais
résultats scolaires ou le retard linguistique peuvent en être les conséquences.
4.5 Les conséquences pour le développement
Le développement d’un enfant est un processus complexe et dynamique qui dépend de divers
facteurs, allant des connexions dans le cerveau jusqu’à l’interaction entre la mère et l’enfant. La
maltraitance perturbe ce processus. Elle empêche le déroulement normal du développement du
cerveau et de l’attachement au dispensateur de soins.
La maltraitance des enfants a un impact sur le développement du cerveau (conséquences
neurobiologiques). La maltraitance chez les enfants en très bas âge peut amener le cerveau
à fonctionner différemment. Bien que la structure de base du cerveau soit présente dès la
naissance, une grande partie de la croissance du cerveau a lieu pendant les premières années
de la vie. Le cerveau des bébés grandit et se développe sous l’effet de l’interaction avec leur
entourage. Lorsqu’un enfant reçoit des soins stables et prévisibles, le cerveau recevra la
stimulation adéquate à son développement (Perry 2009).
À défaut de ces soins, le développement du cerveau peut toutefois être perturbé. Du stress
extrême, prolongé ou imprévisible durant les premières années de la vie, comme c’est le cas avec
la maltraitance des enfants et la négligence, peuvent amener le cerveau à se fixer uniquement
sur la survie. Les parties du cerveau qui réagissent à la peur et aux menaces sont constamment
stimulées. De ce fait, il se peut que d’autres parties ne soient pas suffisamment activées et
ne soient pas disponibles à ‘l’apprentissage’ et à au développement. Lorsque des bébés sont
négligés sur plusieurs plans, lorsqu’on leur parle à peine et lorsqu’ils n’éprouvent quasiment aucun
contact physique, ni aucune interaction sociale, la croissance du cerveau peut être sérieusement
perturbée (voir également le retard de croissance 3.4). La Figure 1 illustre la différence entre
la circonférence et le diamètre d’un cerveau d’un enfant de trois ans ayant un développement
normal et ceux d’un enfant victime de négligence extrême (Perry 2009; NAIC 2001).
77
78
Figure 1 : L’effet de la négligence sur le cerveau (Source NAIC 2001)
Outre l’influence sur le développement du cerveau, la maltraitance des enfants a également un
impact important sur l’attachement de l’enfant. Pour pouvoir développer un attachement sûr, un
enfant a besoin de dispensateurs de soins qui ressentent, comprennent et offrent ce dont un
enfant a besoin. Lorsque les dispensateurs de soins manquent gravement et répétitivement à ces
devoirs, l’enfant développera un attachement non-sécurisé. L’enfant est confronté à une figure
d’attachement qui protège ET qui abuse, qui console ET provoque la peur. Ce paradoxe crée des
troubles de l’attachement chez l’enfant. Or, l’attachement au dispensateur de soins constitue la
base pour les relations émotionnelles ultérieures. De ce fait, les enfants éprouvent parfois des
difficultés à établir des relations significatives et ont une faculté d’empathie plus limitée (Cyr
2010; Genetello 2012; NAIC 2001).
4.6 Conséquences comportementales
La maltraitance des enfants peut également entraîner des troubles comportementaux. Certains
enfants manifestent un comportement intériorisé. Ils sont retirés, silencieux et s’isolent. Leur
comportement manifeste des problèmes qui s’intériorisent, tels que l’angoisse, la dépression,
le stress post-traumatique et les tendances suicidaires. Mais il y a également des enfants qui
provoquent justement des problèmes vers l’extérieur et qui manifestent un comportement
extériorisé, tels que des crises de colère, de l’agression ou des comportements criminels
(Genetello 2012).
4.7 Conséquences sociales
Lorsque les enfants manifestent un comportement extériorisé, ou lorsqu’ils éprouvent des
difficultés à s’attacher, cela peut avoir un impact sur le contact social avec les autres enfants. Il
complique l’interaction sociale avec les autres et réduit les facultés sociales et de résolution de
conflits. Les enfants qui sont victimes d’abus et de négligence manifestent plus de comportements
agressifs et infligent plus souvent de la douleur et de la peine à autrui, par exemple en
commettant des crimes ou des actes violents. La théorie de la transmission intergénérationnelle
de la maltraitance des enfants avance d’ailleurs que les victimes de maltraitance des enfants
ont un risque accru d’également maltraiter leurs enfants plus tard (Gilbert et al. 2009; Desair &
Hermans 2010). La maltraitance entraîne donc également un ‘effet d’apprentissage’ : les enfants
apprennent ce qu’ils observent.
79
4.8 Conséquences économiques
Au niveau individuel, les victimes de maltraitance ou de négligence peuvent éprouver des
inconvénients matériels, par exemple suite à des performances inférieures à l’école ou au
travail. Mais la société dans son ensemble subit également les conséquences économiques
de la maltraitance des enfants, telles que les frais médicaux et les frais de la lutte contre les
comportements violents et criminels (Butchart et al. 2006; Gilbert et al. 2009).
Le Tableau 7 donne un aperçu des différents domaines sur lesquels la maltraitance des enfants
peut avoir un impact :
Physique
Sexuel et reproductif
Cognitif
Développement
• Blessures au ventre et
à la poitrine
• Dommages cérébraux
• Contusions et
meurtrissures
• Brûlures et
cautérisations
• Blessures au système
nerveux
• Fractures
• Écorchures
• Dommages à l’œil
• Invalidité
• Problèmes de la santé
reproductive
• Dysfonctionnement
sexuel
• Infections sexuellement transmissibles
dont VIH/SIDA
• Grossesse non-désirée et/ou adolescente
• Complications lors de
la grossesse
• Infections aux voies
urinaires
• Blessures aux organes génitaux
• Victime répétée
• Troubles de
l’attention
• Problèmes
d’apprentissage
• Facultés cognitives
sociales amoindries
• Retard linguistique
• Détérioration des
résultats scolaires
• Détérioration des
performances au
travail
• Développement
intellectuel amoindri
Neurobiologique
• Croissance et
développement
réduits du cerveau
• Retard mental
• Dommages cérébraux
Comportemental
Psychologique
Social
Économique
Extériorisé
• Comportement
violent
• Colère
• Agression
• Comportement
criminel
• Consommation
d’alcool et usage de
stupéfiants
• Comportement
violent, criminel et
autre comportement
à risque
• Dépression et
angoisse
• Troubles alimentaires
• Troubles du sommeil
• Sentiments de honte
et de culpabilité
• Hyperactivité
• Problèmes
relationnels
• Image de soi négative
• Syndrome du stress
post-traumatique
• Tendances suicidaires
et automutilation
• Cognition sociale
réduite
• Facultés de résolution
de conflits amoindries
• Facultés sociales
amoindries
Individu
• Frais médicaux et
consultation du
médecin
Intériorisé
• Retrait
• Isolement
Attachement
• Faculté d’empathie
réduite
• Difficultés à établir
des relations
significatives
Communauté
• Frais des poursuites
des auteurs
• Frais placement
familial
• Perte secteur du
travail en raison
de productivité
amoindrie
Tableau 7 : Conséquences de la maltraitance des enfants (Source : NAIC 2001; Roosen & Groenen 2012; Gilbert et al. 2009;
Leye et. al 2013; Pinheiro 2006; National Research Council 1993)
80
5. Facteurs de risque et de protection
L’impact de la maltraitance des enfants peut être énorme. Pourtant, il n’est pas forcément le
même pour chaque enfant. Différents facteurs peuvent renforcer ou, au contraire, diminuer les
conséquences de la maltraitance des enfants. Les facteurs de risque augmentent le risque que
la maltraitance des enfants se manifeste ou perdure, ou renforcent son impact. Les facteurs
de protection, par contre, augmentent la chance que la maltraitance se termine et réduisent le
risque de récidive. En outre, ils limitent les dommages pour l’enfant à long terme (Groenen &
Matkoski 2014). Nous traitons, ci-dessous, les facteurs de risque et les facteurs de protection qui
jouent un rôle essentiellement sur le plan de la maltraitance interfamiliale des enfants.
5.1 Évaluer les facteurs de risque et de protection
Les facteurs qui impliquent un risque ou offrent justement de la protection, peuvent se manifester
à différents niveaux. Les caractéristiques de l’enfant, les caractéristiques du parent, la façon dont
le parent et l’enfant se côtoient, les caractéristiques de la famille ou même l’entourage plus
large, sont autant de facteurs qui peuvent augmenter ou réduire la probabilité de maltraitance
des enfants au sein d’une famille. Les facteurs au niveau du parent concernent par exemple sa
personnalité (p.ex. comportement de résolution de problèmes inadéquat), son état psychique ou
mental (p.ex. dépression), son attitude à l’égard de l’assistance, le stress et le propre passé ainsi
que les expériences personnelles en matière de maltraitance ou de violence (Desair & Hermans
2010).
Les facteurs liés à l’enfant se rapportent essentiellement à la santé et aux facultés d’un enfant.
Un enfant ayant un trouble physique, mental ou émotionnel, aura besoin de plus de soins et
d’accompagnement. Le fardeau psychique et émotionnel est donc plus lourd pour les parents, ce
qui augmente le stress. En outre, les enfants vulnérables ont moins de ressort et éprouveront,
dès lors, un impact plus important d’une éventuelle maltraitance. L’interaction entre le parent et
l’enfant peut également comprendre des éléments de risque, par exemple lorsqu’un parent ne
reconnaît pas les besoins et les émotions d’un enfant, attend trop ou pas assez de l’enfant, ou ne
dispose pas des facultés parentales adéquates. Au sein de la famille, la composition (p.ex. famille
nombreuse ou recomposée), ou les relations entre les membres de la famille (p.ex. violence
conjugale) peuvent avoir une influence négative. Enfin, des facteurs de l’entourage, par exemple
l’existence d’un réseau social, peuvent constituer un rempart à la maltraitance (Desair & Hermans
2010). Ces facteurs peuvent également avoir un impact sur la probabilité de redevenir victime
d’abus plus tard (Van Reemst et al. 2013).
Pour dépister la maltraitance et la négligence ou pour évaluer la sécurité d’une situation, il est
important de cartographier les facteurs de risque. Il est également important de prêter attention
aux facteurs de protection et de les renforcer afin d’éviter ou d’arrêter l’abus. Le Tableau 8
représente les facteurs de risque et de protection pour les différents niveaux :
81
Facteurs de risque
Facteurs de protection
Facteurs liés au
parent
• Peu de contrôle sur la situation
• Comportement de résolution de
problèmes inadéquat
• Image de soi négative
• Impulsivité
• Colère
• Usage de stupéfiants
• Consommation d’alcool
• Dépression
• Trouble psychiatrique
• Suicidaire
• Infirmité mentale
• Ne pas reconnaître le problème
• Attitude négative à l’égard de
l’assistance
• Un passé de maltraitance
• Un passé de violence ou d’agression
• Stress
• < 20 ans
• Peu qualifié
• Ressort intellectuel et mental
• Être sincèrement sensible au bienêtre de l’enfant
• Engagé socialement
• Digéré la maltraitance du passé
• Reconnaître le problème
• Assumer sa responsabilité
Facteurs liés à
l’enfant
• Insuffisance de poids
• En bas âge
• Retard de développement
• Troubles psychologiques
• Infirmité intellectuelle
• Santé fébrile
• Trouble d’apprentissage
• Réseau social limité
• Déjà été victime de maltraitance
• Assertif
• Intelligent
• Bon style d’adaptation
• Ressort
Interaction enfantparent
• Peu d’empathie pour l’enfant
• Attribution négative à l’égard de
l’enfant
• Peu d’affection pour l’enfant
• Attentes irréalistes ou non-comblées
à l’égard de l’enfant
• Vision négative sur le fait d’être
parent
• Trouver acceptable d’infliger des
corrections physiques
• Comportement (verbal) négatif
• Trop/trop peu de structure ou de
limites
• Peu de facultés parentales
• Attachement perturbé
• Avantager les propres besoins au
dépit de ceux de l’enfant
• Comportement (verbal) positif
• Attachement normal
• Autres facultés parentales
• Empathie pour l’enfant
82
Facteurs liés à la
famille
• Famille uni-parentale
• Changements de la composition de
la famille
• Violence conjugale
• Tensions et stress
• Grossesse non-désirée
• Chômage
• Faible revenu / problèmes financiers
• Pauvreté
• Présence d’un dispensateur de soins
non-maltraitant et protecteur
• (Attitude positive à l’égard du)
soutien par des assistants
• Famille stable (relations durables
entre les membres de la famille)
• Famille qui a du ressort financier ou
matériel
• Changements futurs positifs
Facteurs liés à
l’entourage
• Isolement social et solitude
• Réseau social limité
• Peu de soutien social
• Quartier défavorisé
• Mauvaises conditions de logement
• Souvent déménager
• Réseau social soutenant (accès à de
l’aide émotionnelle et matérielle)
• Capital social
• Soutien par des assistants
professionnels
• L’enfant est soutenu par un autre
adulte
• Le dispensateur de soins est
assisté par des amis et des proches
attentionnés
Tableau 8 : Facteurs de risque et de protection en matière de violence intrafamiliale
(Source : Desair & Hermans 2010; Hindley et al. 2006; Stith et al. 2009; Van Reemst et al. 2013)
La maltraitance des enfants ne saurait s’expliquer en se basant sur un seul facteur de risque.
Mais la combinaison de plusieurs facteurs de risque peut exercer un effet cumulatif (Masten
& O’Dougherty Wright 1998; MacKenzie et al. 2011; Evans et al. 2013). C’est la corrélation
et l’interaction entre ces facteurs divers à différents niveaux qui peut permettre de mieux
comprendre les causes de la maltraitance. Ainsi, le risque du syndrome du bébé secoué sera
plus grand lorsqu’une jeune mère a un bébé pleureur (caractéristique de l’enfant) et doit faire
face à une dépression post-natale (caractéristique du parent), et peut à peine faire appel à de la
famille ou à des amis pour l’aider (caractéristique de l’entourage). Inversement, la présence d’un
partenaire attentif ou d’un vaste réseau social peut justement avoir une influence protectrice.
Que faire ?
Pour détecter la maltraitance des enfants, une bonne connaissance des facteurs de risque
et de protection est essentielle. Un aperçu des facteurs de risque et de protection permettra
à l’assistant ou au professionnel d’évaluer dans des situations complexes la gravité de
la situation et le risque de répétition et, au besoin, l’aidera à prendre une décision. Il est
nécessaire de prêter attention à tous les facteurs au niveau de l’enfant, des parents, de
la famille et de l’environnement plus large. En général, il faudra combiner et évaluer les
différents facteurs pour constater la maltraitance des enfants. Cela se fera de préférence par
une équipe multidisciplinaire.
83
5.2 Modèle écologique
Les modèles écologiques expliquent la maltraitance des enfants en se basant sur une combinaison
complexe de facteurs au niveau de l’individu même (niveau ontogénique), des relations qu’ils
entretiennent (micro-niveau), de la communauté (exo-niveau) et de la société plus large (macroniveau) dont ils font partie (Belsky 1993; Garbarino 1977; Bronfenbrenner 2009). Les individus
(parents ou enfants) ne vivent pas dans un vide. Ils font partie d’une famille composée d’une
certaine façon, avec son propre style d’éducation et des relations mutuelles entre les membres
de la famille. À son tour, cette famille appartient à une communauté dont font également partie
l’environnement du travail, l’école, les personnes du même âge et les services sociaux. Enfin, il y
a la société ou la culture, incluant les conceptions sociales en matière de violence, d’éducation et
de droits des enfants. Chacun de ces niveaux est important pour le développement de l’enfant.
Lorsqu’on veut cartographier la maltraitance des enfants et les facteurs de risque et de protection
pour un enfant, il faut prendre en compte l’enfant dans tous ces contextes.
Society
Community
Relationships
Individual
Figure 2 : modèle écologique pour expliquer la maltraitance des enfants (Source : Krug et al. 2002)
6. L’enfant dans son contexte
Un enfant fait partie de différents entourages et peut, en cas de maltraitance, donner des signaux
dans chacun de ces contextes. Les différents acteurs à ces différents niveaux jouent donc un rôle
dans la prévention de la maltraitance, le captage de signaux, l’évaluation des risques et l’offre
d’une aide appropriée.
84
School
Doctor
Home
Child
Social
services
Police
Judicial
services
Figure 3 : Acteurs impliqués dans la maltraitance des enfants
Lorsqu’un enfant se trouve dans une situation de violence intrafamiliale ou de maltraitance, il a
droit à une aide appropriée. L’enfant doit pouvoir compter sur la responsabilité assumée par un
adulte ou un professionnel à lui garantir des soins adéquats et la sécurité. L’arrêt de la maltraitance
et l’intégration d’une sécurité adéquate sont des conditions essentielles à l’assistance.
Étant donné que la violence intrafamiliale et la maltraitance des enfants impliquent toujours
des problématiques complexes, plusieurs services seront généralement impliqués dans les
démarches à l’égard de ces familles. De nombreuses interventions d’assistance et de moments de
concertation sont généralement nécessaires. L’assistance est plus susceptible d’être fructueuse
si elle est cadrée dans un réseau de coopération entre différents services. Bien entendu, l’enfant
et la famille seront le plus aidés par une bonne harmonisation et coopération entre tous ces
acteurs concernés. Cette coopération augmentera la qualité, la cohésion et l’efficacité de l’aide
proposée à une famille. Une approche ciblée sous forme de chaîne a pour objectif d’arrêter la
violence intrafamiliale, de prévenir la répétition et de renforcer les facteurs de protection dans
une famille. Nous illustrons l’importance d’une telle harmonisation et coopération à l’aide du
témoignage de Lieze.
Lieze (15 ans)
Il y a quelques temps, le professeur avait organisé une conversation en classe sur le
thème de la ‘sexualité et des relations’. Tout le monde était assez nerveux à l’idée de parler
de ce sujet devant tout le monde. La discussion tournait surtout autour de l’âge qu’on
pouvait avoir pour les premiers rapports sexuels. Et également autour de l’importance de
se protéger.
85
Lieze n’a pas dit grand-chose lors de la conversation en groupe. Que pouvait-elle dire ?
Qu’elle savait bien ce qu’était le sexe, parce que papa le faisait avec elle. Non, elle ne
pouvait quand même pas dire ça. Tous les autres enfants étaient assez rieurs lors de la
conversation. Ils se seraient sans aucun doute moqués d’elle.
Après le cours, le titulaire de classe avait interpellé Lieze. Il lui avait demandé s’il y avait
quelque chose. S’il n’y avait pas de problème à la maison. Lieze avait hoché de la tête,
mais n’osait rien dire. Lorsque le titulaire de la classe lui a demandé si elle voulait parler
à la psychologue de l’école, elle avait fait oui de la tête, sans bien savoir si elle le voulait
vraiment.
L’école est un environnement utile dans le cadre de la prévention de la maltraitance des enfants.
Les thèmes tels que la sexualité, le comportement sexuel approprié, le fait de définir des
limites et un usage sûr d’internet, peuvent être abordés en classe. Dans l’exemple ci-dessus, la
conversation en groupe sur ce thème provoque une réaction chez Lieze. L’instituteur capte un
signal qui suggère qu’il y a un problème et essaie d’en parler avec Lieze. Les enfants ont du mal
à parler spontanément des pratiques d’abus. Il est donc très important de capter les signaux.
Il faut bien évidemment un certain savoir à ce sujet, pouvoir juger de ‘ce qui est
préoccupant ?’. Je le vois par exemple très fort dans le battage sur tous les enfants atteints
du TDA et les enfants souffrant d’autisme et de toutes sortes de troubles psychiatriques.
En réalité, il s’agit souvent de formes cachées de situations d’éducation problématiques
ou de maltraitance des enfants. Si, à ce moment, vous avez des gens qui ont un cadre
et qui ont une certaine expertise et savent que ‘ce peut également être un signal qu’un
enfant ne se sent pas bien dans peau’, vous arrivez beaucoup plus loin que si vous le
culpabilisez de ‘faire l’embêtant’.
Collaborateur Centre de Confiance Maltraitance des enfants
Mais reconnaître la maltraitance des enfants est une affaire complexe. Des signaux très divers
peuvent être une indication de maltraitance des enfants. Il existe des inventaires de signaux
que l’on peut consulter lorsqu’on soupçonne qu’il est question de maltraitance des enfants.
Pourtant, la présence de signaux ne signifie pas forcément qu’on a affaire à de la maltraitance.
Ces signaux peuvent également avoir d’autres causes. En outre, certaines victimes de
maltraitance des enfants n’émettent pas de signaux particuliers. L’utilisation d’un inventaire de
signaux, n’est donc qu’une aide lorsqu’il y a un soupçon de maltraitance d’enfants. Dans le cas
de Lieze, les soupçons de l’enseignant sont confirmés. Mais Lieze est incapable d’en parler avec
l’instituteur, qui décide dès lors de faire appel à une psychologue.
Lieze entre dans le local de la psychologue de l’école. Au début, devoir parler de soimême à un étranger la met un peu mal à l’aise, mais peu à peu, la confiance s’installe. Elle
décide de tout raconter : les disputes entre papa et maman, les soirs que papa vient dans
sa chambre, qu’il boit beaucoup et essaie d’être gentil avec elle. Comment Lieze essaie
d’éviter que ‘cela’ ne se reproduise. Mais lorsqu’elle crie, il n’y a personne qui l’entend,
86
puisque maman va au cours du soir de français, ce qui est bon pour son travail.
Lieze se sent soulagée que la psychologue l’écoute surtout et fait preuve de compréhension.
La psychologue lui explique qu’elle est là pour écouter Lieze et pour l’aider. Elle qualifie la
situation dans laquelle Lieze est coincée de maltraitance d’enfants et d’abus sexuel. Lieze
est alarmée par ces mots. Est-ce vraiment si grave que ça ?
Lieze est contente que la psychologue la prend au sérieux, qu’elle la croit. Mais elle veut
non seulement lui parler à elle, elle voudrait également parler à maman. Au début, Lieze
ne veut pas ça, mais elle comprend que sa situation ne changera jamais rien qu’en parlant.
Hésitante, elle finit par accepter d’inviter maman.
La psychologue parvient à mettre Lieze à l’aise, de sorte qu’elle ose parler de la situation à la
maison. Plusieurs problèmes font surface. Son père boit et l’abuse sexuellement pendant les
absences de sa mère. La psychologue veut informer la mère de Lieze et en parle à Lieze.
Ce soir-là, Lieze rentre chez elle, la gorge serrée par la peur. Elle n’a pas envie de rentrer.
Ce sera sans aucun doute de nouveau le boucan à la maison ! Comme si tout devait
mal tourner ces derniers temps. Depuis que papa a perdu son travail, il est souvent au
café. Lieze a peur que ses parents se disputent de nouveau. La dernière fois, Lieze avait
entendu maman et papa crier et s’insulter. Que papa dépensait tout l’argent à boire et
que leur situation financière était déjà si pénible. Que maman devait arrêter d’avaler des
pilules et devait s’occuper du ménage.
La maison baigne dans un silence profond. Lieze voit que maman a pleuré, ce qui arrive
régulièrement ces derniers temps. Maman demande ce qu’il y a. S’il y a peut-être quelque
chose à l’école. Lieze hausse les épaules. Maman dit que la psychologue de l’école l’a
appelée. Lieze fond en larmes. La psychologue a réglé un rendez-vous le lendemain avec
maman pour parler des problèmes à la maison. Qu’est-ce que Lieze a bien pu raconter à
la psychologue de l’école ?
Lieze dit qu’elle a déjà eu plusieurs entretiens sur ce qui se passe à la maison. Elle raconte
comment papa vient dans sa chambre et essaie de la toucher. Lieze n’ose pas tout
raconter. Maman aurait trop de chagrin en apprenant toute la vérité.
Au début, maman ne pouvait pas croire ce que Lieze essayait de lui expliquer. Mais peu
à peu, elle commence à saisir que des faits graves se produisent à la maison au moment
où elle suit ses cours de français. Le visage de maman est traversé par une expression
d’incrédulité, de chagrin, de colère et de désespoir. Lieze supplie maman de ne rien dire
à papa. Les choses ne sont si graves que ça !
La situation familiale de Lieze semble contenir plusieurs éléments qui forment un risque de
maltraitance. Le papa de Lieze est au chômage, il boit, alors que sa mère prend des médicaments.
La famille a des problèmes financiers et la relation entre ses parents se caractérise par des
conflits. Sa mère n’était pas au courant de l’abus. Lieze peut parler de l’abus à sa mère, mais elle
se sent quand même responsable de la peine qu’elle lui fait.
87
Lieze va se coucher. Papa rentre très tard. Il est clairement ivre. Lieze le sait immédiatement
en entendant le remue-ménage dans le couloir. Ce qui suit, c’est un silence de plomb,
suivi de cris et de hurlements. Lieze entend des chaises qui sont renversées. Comme s’ils
étaient en train de se battre. Puis, elle entend un cri perçant, suivi du claquement de la
porte de devant.
Lieze a très peur. Couchée dans son lit, elle écoute s’il y a encore une suite, mais elle
n’entend plus rien. Elle écoute du haut de l’escalier et elle entend maman qui pleure
doucement. Maman l’appelle et lui demande d’appeler la police.
La suite est comme dans un film. La police arrive. Ils parlent à maman, puis brièvement
avec Lieze. Ils disent que maman doit faire une déclaration. Ils demandent s’il y a un
endroit où elles peuvent aller. Ils lanceront un appel de recherche pour papa.
Soudain, grand-mère est à la porte. Elle vient les chercher. Lieze est soulagée de
pouvoir partir avec grand-mère. Grand-mère ne demande rien. Cette nuit-là, Lieze a du
mal à s’endormir. Elle est rongée de remords. Elle aurait dû se taire, pour que tout cela
n’ait jamais eu lieu. Mais il y a aussi une petite lueur d’espoir que tout pourra changer
maintenant. Elle espère que papa comprendra que c’est mal ce qu’il a fait et qu’il sera de
nouveau son gentil papa comme avant.
L’abus sexuel n’est pas la seule forme de violence qui se manifeste dans la famille. Lieze est
également exposée à la violence conjugale entre ses parents. Elle est témoin de la violence
verbale et elle entend qu’ils se battent. Sa maman est blessée et il y a des dégâts aux meubles.
Une déclaration est faite auprès de la police. Lorsque la police vient sur place, ils prennent
également le temps de parler brièvement à Lieze. Lors d’une intervention en cas de violence
domestique, il est très important que la police se soucie également des enfants éventuels dans
la famille. Ils doivent vérifier s’il y a des enfants à la maison, combien d’enfants et quelle est l’aide
dont ils ont besoin.
Dans la formation des agents, on insiste vraiment sur le fait qu’en cas d’une intervention
chez des familles pour la violence intrafamiliale, ou s’il y a des appels des voisins, qu’ils
fassent également attention aux enfants présents ou absents à ce moment. (…). Je pense
que la consigne sur laquelle nous insistons auprès des agents de police est : « faites
attention aux enfants dans les situations dans lesquelles vous vous retrouvez ».
Police locale (Service Jeunesse, Famille et Assistance après Intervention)
Dans le cas de Lieze, il y a quelqu’un de son entourage social, sa grand-mère, chez qui elle peut
passer la nuit. Il ressort en outre de l’histoire que Lieze a le sentiment d’être coupable de la
situation parce qu’elle a parlé de l’abus. Néanmoins, elle espère que les choses s’arrangeront
maintenant.
Le lendemain, Lieze ne va pas à l’école. Maman et Lieze sont attendues au bureau de
police. Papa a été incarcéré, c’est ce que Lieze a entendu dire. Elle ne sait pas si la police
lui parlera, ni si elle racontera son histoire.
Arrivées au poste de police, maman et Lieze sont emmenées dans un bureau. Un policier
88
dit qu’il prendra leur déclaration. Il veut savoir ce qui s’est passé. Il a déjà lu le procèsverbal de l’intervention nocturne. Après un appel de la fille de 15 ans, la police était
venue sur place. Elle y a constaté que la maison était sens dessus dessous suite à un cas
de violence domestique. La femme avait des lésions aux bras et dans le visage. Elle avait
l’air très confuse. L’homme n’était pas présent à ce moment-là. La police rechercherait
l’homme et trouverait un endroit sûr pour la mère et la fille.
Maman et Lieze font une déclaration sur la violence domestique, l’abus d’alcool et
l’abus sexuel de Lieze par son père. On leur explique ce qui se passera ensuite avec leur
déclaration.
Un agent de police féminin du service d’aide aux victimes explique à maman et à Lieze
qu’en plus de la plainte déposée, on leur cherchera également une aide appropriée.
Elle propose de d’abord régler un rendez-vous avec le médecin de famille. Ensuite, elle
contactera également les services d’aide à la jeunesse. Elle dit qu’une bonne coopération
entre toutes les parties concernées permettra de trouver une bonne solution pour tous
les membres de la famille.
La police évalue le risque de violence et prévoit un logement sûr. On fait des démarches
judiciaires sous forme de déposition de plainte. En outre, elle fait également intervenir les
différents services d’assistance. Elle fait appel au médecin de famille pour évaluer et gérer les
conséquences médicales de l’abus. Les services d’aide à la jeunesse sont également contactés
pour offrir une aide ultérieure.
School
Doctor
Home
Child
Social
services
Police
Judicial
services
Figure 4 : Besoin de coopération entre différents acteurs
89
Dans le cas de Lieze, nous voyons que les différents acteurs et secteurs peuvent jouer un rôle
dans la détection de la maltraitance des enfants, l’évaluation du risque et l’aide pour mettre
fin à l’abus : l’instituteur, le psychologue, le médecin de famille, l’agent de police, la justice, les
assistants sociaux et les membres de la famille. Chacun de ces acteurs peut contribuer à la
détection et à la réduction des risques, mais peut également constituer un facteur de protection.
Plus les facteurs de protection qu’éprouve l’enfant dans son environnement sont nombreux,
plus grandes seront les chances de prévenir ou d’arrêter l’abus. Afin de pouvoir offrir une aide
appropriée, il est donc important que tous ces acteurs soient impliqués.
L’assimilation par les victimes dépend fortement de l’accueil et du soutien autour d’elles.
Cela vaut également les enfants victimes de maltraitance. Il faut arrêter la violence, c’est
la priorité absolue. Il faut donc qu’il y ait de la sécurité. Mais un enfant dépend d’autres
personnes. Si les autres maltraitent ou rejettent l’enfant, si ça ne s’arrête pas, cela perdure.
Et la façon dont l’accueil, les parents, l’entourage y réagissent, est très importante. On a
vraiment besoin de ces autres. Cette approche systématique est donc très importante à
mes yeux.
Assistant social Aide aux victimes
Or, l’implication de tous ces secteurs ne suffit pas. Tout d’abord, il faut qu’ils émettent tous les
même message : ‘L’abus est nocif pour l’enfant.’ En outre, ils devront également coopérer de
façon efficace. Sinon, il y a le risque que le père soit suivi par la police et la justice, que la mère
se retrouve dans un centre d’accueil pour femmes et l’enfant dans l’aide à la jeunesse. Lorsque
ces services n’harmonisent pas leurs actions, la famille sera déchirée et différents trajets d’aide
seront entamés l’un à côté de l’autre, pouvant même faire obstacle l’un à l’autre. Pour éviter cela,
une coopération efficace entre tous ces services est indispensable. Toute la famille formant une
seule partie doit être impliquée dans cette coopération de sorte qu’on puisse offrir une aide
holistique adéquate pour chaque membre de la famille. Afin de briser cette spirale de violence,
toutes les parties doivent boucler la boucle. Former une chaîne pour protéger l’enfant !
7. Conclusion
La maltraitance des enfants et la violence conjugale se manifestent souvent ensemble. Capter
et interpréter les signaux de violence n’est pas toujours évident. Les formes moins visibles,
telles que la maltraitance ou la négligence émotionnelles, risquent de ne pas être remarquées
ou enregistrées (Iwaniec & Herbert 1999). La violence dans les familles et la maltraitance des
enfants peuvent avoir des conséquences graves et parfois fatales. Elles peuvent toucher des
enfants plus âgés, mais également des enfants en très bas âge. Même un enfant pas encore né
peut y être confronté. La conscientisation des professionnels et une coopération cohérente (sous
forme de chaîne) entre les différents secteurs offrent une réponse permettant de détecter le plus
tôt possible l’abus et la négligence et de s’y attaquer le plus efficacement possible.
Une bonne connaissance des différentes formes de maltraitance des enfants accroît la
compétence des professionnels dans la lutte contre la violence intrafamiliale. La maltraitance des
enfants peut adopter toutes sortes de formes. Elle peut être active ou passive, se manifester au
sein ou en dehors de la famille et être commise par des adultes ou des enfants qui ont le même
âge. Elle ne se limite pas à la violence physique. La violence émotionnelle, la négligence ou
90
l’abus sexuel sont moins visibles, mais certainement pas moins nocives. La violence émotionnelle
semble même constituer le fond de la maltraitance des enfants.
La maltraitance des enfants est une notion vaste. La maltraitance peut avoir lieu dans différents
contextes. Être ouvert aux signaux de maltraitance et y réagir de manière adéquate, relève de la
responsabilité de chaque personne concernée. Ainsi, il est important qu’un agent de police qui
intervient dans un cas de violence conjugale, vérifie s’il y a des enfants à la maison. Même si les
enfants ne se trouvent pas dans la même pièce, la violence peut en effet avoir des conséquences
graves. Nous savons qu’être témoin de violence est aussi nocif pour un enfant qu’être victime
de la violence. La police et les médecins peuvent être impliqués dans un divorce conflictuel
lorsque les partenaires font des déclarations (calomnieuses) de violence dans la lutte pour la
garde des enfants. Dans le cas de violence potentiellement liée à l’honneur, il faudra par contre
tenir compte du fait que plusieurs personnes puissent être impliquées comme auteur. De ce fait
l’expulsion de l’auteur du domicile peut être inefficace. Pendant les périodes de vacances, les
enfants courent d’ailleurs un risque accru de se faire exciser ou d’être donnés en mariage dans
leur pays d’origine. Les professionnels, surtout les enseignants, doivent en avoir conscience. Pour
la justice, il est important d’avoir des connaissances des causes souvent non-intentionnelles du
syndrome du bébé secoué. Les médecins doivent être attentifs lorsqu’il est difficile d’établir un
diagnostic chez des enfants en bas âge ou lorsque le récit des parents contient des informations
contradictoires. Dans ce cas, il est important de vérifier s’il est éventuellement question d’un
trouble factice. Ces exemples illustrent la complexité des situations de maltraitance des enfants
et de violence intrafamiliale.
Il n’est pas évident de reconnaître la maltraitance des enfants. Certains enfants émettront des
signaux clairs, alors que d’autres se retireront en eux-mêmes. Les enfants trouvent difficile de
parler de l’abus. Ils ne trouvent pas les mots pour expliquer ce qui se passe. Les enfants se
tairont souvent par loyauté envers les parents, par culpabilité ou parce qu’ils ont été contraints
au secret. Une bonne connaissance des facteurs de risque et des facteurs de protection aidera
à évaluer correctement la maltraitance des enfants. Avoir conscience des facteurs de risque
peut être crucial pour évaluer la sécurité de la situation d’un enfant et une connaissance des
facteurs de protection peut contribuer à une protection adéquate de l’enfant. L’évaluation des
deux facteurs se fera le mieux dans le cadre d’une concertation multidisciplinaire. Sur la base
de cette évaluation, une décision pourra être prise quant au trajet nécessaire afin d’optimiser la
sécurité pour un enfant et les autres membres de la famille.
Quelle que soit la forme de maltraitance des enfants, une coopération multidisciplinaire est
indispensable. Des formes subtiles de maltraitance ne peuvent être détectées que lorsque
différents acteurs rassemblent leurs informations. La concertation entre les services est utile
pour harmoniser l’offre des différents services d’aide et pour agrandir la compétence de chaque
acteur. Dans une approche de chaîne, l’échange d’informations et la concertation sur les situations
de maltraitance des enfants se feront toujours dans le respect du secret professionnel médical.
Enfin, il y a non seulement un besoin de coopération entre différents secteurs, mais également
entre différents pays. La maltraitance des enfants ne s’arrête pas aux frontières nationales, par
exemple dans le cas d’abus en ligne, de traite des enfants, de prostitution enfantine, de violence
liée à l’honneur ou de mutilation génitale féminine. Dès lors, une coopération européenne
s’impose.
91
Module 2:
La chaîne de coopération
dans la pratique
Introduction
Mission sociétale
Imaginez un instant : vous êtes vous-même victime, auteur ou témoin de violence
intrafamiliale. Vous vous retrouverez alors dans une situation difficile, car vos problèmes
ne peuvent pas uniquement être imputés à un seul événement, un seul mauvais choix
ou une seule personne. Il y a de fortes chances qu’une accumulation de faits pendants
des années ait rendu votre situation – et celles de vos proches immédiats – tellement
compliquée.
Pour en sortir, vous êtes allé chercher de l’aide. Mais ce n’est pas simple non plus. Dans la
pratique, les organisations ont tendance à s’axer sur une seule partie de la situation. Une
organisation se concentre sur vous et l’assimilation des événements, alors qu’une autre
se concentre sur les dépendances de votre partenaire, et d’autres organisations encore
interviennent au niveau de votre situation financière, juridique ou familiale. Il arrive donc
que votre famille ait affaire à 6 organisations ou plus (Albrecht, De Beer, Rijkers & De
Jong, 2010).
Et à chaque fois, vous devez raconter votre histoire et vous faites de votre mieux pour
respecter tous les accords. Côtoyer toutes ces organisations s’avère être un vrai défi. Qui
s’ajoute à tous les problèmes que vous essayez de résoudre. Vous vous dites parfois : mais
qui est au service de qui en fait ?
La violence intrafamiliale, dont fait partie la maltraitance des enfants, est un thème sociétal qui
est pris en charge ou qui doit être pris en charge par différentes organisations publiques et semipubliques dans le cadre de leur mission. De ce fait, de nombreuses initiatives sont déployées
dans les domaines des soins, de la sécurité, du maintien et de la politique, visant à arrêter et à
prévenir la violence intrafamiliale. L’aspect collectif inhérent à une telle mission sociétale fait que
les organisations ne peuvent ou ne veulent pas s’isoler les unes des autres. Une coopération
et une harmonisation optimales entre toutes ces organisations semblent une évidence afin de
pouvoir effectivement aider les clients avec la problématique complexe à laquelle ils doivent faire
face. Mais la pratique nous apprend que ce n’est pas une évidence.
Les cas déterminent l’approche
Dans une société changeante, il est important que les organisations ‘évoluent avec leurs cibles’.
Mais comment s’y prendre ? Dans la pratique, les organisations mènent souvent une stratégie
en s’appuyant sur leur propre cadre organisationnel et leurs possibilités stratégiques. Les thèmes
stratégiques sont souvent définis au niveau administratif ou politique, y compris les budgets
nécessaires et les flux financiers. Beaucoup d’administrations, telles que l’État, les provinces et
les autorités locales, travaillent selon cet agenda et cette budgétisation. Mais les clients dans des
93
dossiers de violence intrafamiliale se laissent-ils également classifier et aider selon ces mêmes
flux ? Au fait, qui est le point de départ : le client ou l’organisation ? Donne-t-on la primauté aux
intérêts du client ou les intérêts de l’organisation sont-ils prioritaires ?
Dans la pratique stratégique de la violence intrafamiliale, les organisations semblent parfois perdre
le contact avec leurs propres clients, parce qu’elles couvrent toutes une partie des cas complexes
avec leur politique et leurs interventions. La violence intrafamiliale est souvent définie comme
une seule notion politique, alors que la lutte contre cette violence exigence une distinction au
niveau de la nature, de l’ampleur, de la complexité et du risque des cas en question.
multi-agency
chain approach
B
high
risk
low
risk
organisational or
field approach
A
single
issue
multiple
issue
Figure 1. Type d’approche versus type de cas (De Jong, 2014)
La Figure 1 illustre la corrélation entre le type d’approche et le type de cas. La complexité des cas
déterminera l’intensité de coopération entre organisations ayant une même mission sociétale.
Dans le cas de la violence intrafamiliale, la complexité des cas peut être définie sur la base du
risque de violence future (de peu élevé à élevé) et de la problématique (de simple à multiple)
dans plusieurs domaines de la vie (logement, finances, fonctionnement social, fonctionnement
physique, fonctionnement physique, sens à la vie, emploi du temps et éducation).
Un cas avec un risque peu élevé et une problématique simple (situation A) exige une approche
pouvant être complètement prise en charge par 1 organisation ou 1 domaine. Dans ce cas, une
coopération n’est nécessaire que dans une mesure très limitée. Il est question de :
· une problématique simple avec un risque peu élevé
· 1 ou peu de clients sont concernés
· 1 ou peu d’organisations sont concernées
· les interventions et les organisations concernées sont relativement claires et coordonnables
· les possibilités d’intervention relèvent d’une seule organisation ou d’un seul domaine
(assistance OU police OU justice)
· partager des informations n’est nécessaire que dans une mesure limitée
· le consentement du client est nécessaire
· le secret professionnel est très important pour des interventions fructueuses.
94
Un exemple d’un cas de violence intrafamiliale avec un risque peu élevé et une problématique
simple : un homme bat sa femme pour la première fois et le couple va immédiatement chercher
de l’aide pour éviter une aggravation ou une répétition. Ce type de cas peut être parfaitement
pris en charge par une ou deux organisations d’aide. Une approche qui s’étend sur plusieurs
domaines et qui comprend une coopération intervenante intensive entre la police, la justice
et plusieurs organisations d’assistance, n’offrira qu’une plus-value limitée pour les clients et les
organisations : c’est comme si on utilisait un canon pour tuer une mouche.
Par contre, dans un cas avec un risque de violence élevé et une problématique multiple (situation
B), une coopération intensive est essentielle pour une lutte fructueuse contre la violence
intrafamiliale. Un exemple : une femme est maltraitée par son ami pendant plusieurs années,
les enfants sont victimes d’abus sexuels par son ex-partenaire et la famille de son ami actuel
menace d’utiliser de la violence liée à l’honneur (un cas de la pratique de LINK dans la province
du Limbourg). Une approche qui s’étend sur plusieurs domaines est inévitable dans ce type de
cas. Il est question de :
· une problématique multiple à haut risque
· beaucoup de clients sont concernés
· beaucoup d’organisations sont concernées
· en raison des différentes interventions et organisations concernées, on a besoin d’une vue
d’ensemble et de coordination
· les possibilités d’intervention sont du ressort de différentes organisations issues de différents
domaines (assistance ET police ET justice)
· partager les informations est indispensable (des informations ‘need-to-know’, non pas des
informations ‘nice-to-know’)
· le consentement du client est important, mais non dirigeant (‘informed consent’)
· le secret professionnel est important, mais pas plus important que l’urgence et le devoir
d’agir des organisations concernées.
Dans ce type de cas, différentes organisations issues de différents domaines sont concernées. La
complexité est très élevée et il faudra donc développer avec le plus grand soin une approche sur
mesure pour tous les clients concernés. En outre, les clients qui contrarient consciemment les
organisations (par exemple certains auteurs) ne peuvent pas faire obstacle aux clients coopérants
(par exemple les victimes ou les enfants impliqués). Une coopération intensive paraît inévitable si
le client et l’organisation ne veulent pas perdre le nord.
Un cas complexe exige une chaîne de coopération
Dans ce module, nous partons de l’approche d’un cas de violence intrafamiliale avec un risque
élevé et à caractère multi-problèmes. Nous sommes convaincus qu’il est uniquement possible de
s’attaquer à ce cas complexe que s’il y a une coopération intensive entre les organisations actives
dans les domaines des soins, de la sécurité, du maintien et de l’administration. La question est
de savoir si les organisations ont suffisamment conscience du fait qu’une coopération exige
parfois des savoirs, des facultés et des comportements spécifiques d’elles-mêmes et de leurs
partenaires. Un cadre de coopération clair sur lequel les organisations peuvent s’appuyer est,
dans ces cas, essentiel pour une approche fructueuse.
Une ‘chaîne de coopération’ offre un tel cadre. Il s’agit d’un modèle qui permet à différentes
organisations issues de différents domaines de coopérer de manière multidisciplinaire afin de
livrer du sur mesure à leurs clients. Sachant que le résultat pour le client est la priorité absolue.
Donc, qui est au service de qui ? Les organisations sont au service de leurs clients !
95
Exemples de chaîne de coopération tirés de la pratique en Flandre
Au niveau international, il y a divers contextes qui appliquent la chaîne de coopération comme
modèle de coopération dans la lutte contre la violence intrafamiliale et la maltraitance des
enfants. Dans ce module, nous présentons deux exemples tirés de la pratique en Flandre : LINK
(dans la province du Limbourg) et CO3 (dans l’arrondissement Anvers). Ainsi, vous pourrez vous
faire une idée concrète de ce qu’est exactement une chaîne de coopération, de la façon dont
vous pouvez implémenter une chaîne de coopération et de ce qu’une chaîne de coopération
peut apporter. Il s’agit de deux exemples actuels d’une approche de chaîne dans laquelle on
livre du sur mesure aux clients de cas complexes de violence intrafamiliale, dont la maltraitance
des enfants. D’une part, ils ont des ressemblances, parce qu’ils opèrent en se basant sur le
même modèle de chaîne de coopération. D’autre part, il y a aussi des différences, parce qu’ils
se trouvent tous les deux dans une autre phase d’implémentation.
LINK dans la province du Limbourg – une approche de chaîne provinciale de la violence
intrafamiliale
La « Limburgse Intrafamiliaal Geweld Keten » (LINK) s’adresse aux familles dans une
situation de violence intrafamiliale complexe (risque élevé et problématique multiple). Les
domaines soins, maintien, sécurité et administration collaborent intensivement dans une
approche de chaîne dans laquelle le client occupe le premier plan. Sous la coordination
de la Province du Limbourg, un projet-pilote est en cours depuis le mois d’octobre 2013.
La chaîne de coopération limbourgeoise est organisée et implémentée sur base de cas
spécifiques. LINK travaille depuis 2014 à la préservation de la coopération afin d’arriver
ainsi à une forme de coopération fixe pour le long terme.
CO3 dans l’arrondissement Anvers – une organisation entre 3 partenaires, axée sur le
client
Afin d’arrêter la violence dans les familles, les collaborateurs opérant dans trois domaines
(police/justice, assistance et administration) dans l’arrondissement mettent en commun
leurs efforts – sous la coordination de la Ville d’Anvers et de la Province d’Anvers. Via
une approche de chaîne, les différentes organisations accordent leurs efforts en fonction
du plan d’action commun. À cet égard, ils ne se concentrent pas uniquement sur les faits
de violence. Les problèmes sous-jacents dans la famille sont également abordés. Pour
éviter la récidive, ils se concentrent sur les facteurs de protection en prenant la solidité
de la famille comme point de départ. Le projet-pilote CO3 permet d’expérimenter avec
la coopération entre les différents services ‘sous le même toit’. Les services participants
explorent ainsi comment ils peuvent organiser la coopération au sein de CO3 de la façon
la plus effective et la plus efficace. Après un projet-pilote et une phase de préservation de
3 ans, CO3 a pour ambition d’évoluer dès 2015 vers une coopération à long terme sous
forme d’un Family Justice Center.
Qu’apprendrez-vous dans ce module ?
Ce module se focalise sur la pratique de la chaîne de coopération. Nous n’avons pas l’intention
de donne une description scientifique de la chaîne de coopération ou d’étudier de manière
approfondie la littérature à ce sujet. Le but est d’expliquer :
96
·
·
·
·
·
ce qu’est une chaîne de coopération
quelle est l’intensité de coopération qui convient à la chaîne de coopération
comment implémenter une approche de chaîne
quelles peuvent être les éléments stratégiques, politiques et opérationnels constituant une
approche de chaîne
quels sont les résultats qu’une approche de chaîne peut avoir.
Les exemples flamands de CO3 et de LINK servent uniquement à illustrer la théorie. D’autres
contextes européens peuvent, à l’aide de ce module, développer une approche de chaîne de la
violence intrafamiliale et de la maltraitance des enfants comme bon leur semble. Pour que ce
soit aussi concret que possible, nous donnons la parole à plusieurs concernés. Nous proposons
également des extraits de documents et d’outils de cette pratique afin d’offrir ainsi des points de
référence pour l’élaboration de votre propre chaîne.
Vous pouvez également utiliser ce module comme ouvrage de référence pour la formation liée
à ce livre, ou pour développer vous-même une formation sur la chaîne de coopération. Étant
donné qu’une chaîne de coopération est un modèle de coopération, ce module peut également
servir d’inspiration dans le traitement d’autres thèmes sociétaux qui exigent une approche
multidisciplinaire impliquant plusieurs organisations et/ou domaines. Pensons par exemple aux
thèmes tels que la violence liée à l’honneur, les incivilités et multirécidivistes, les SDF et sansabris, ou la prostitution de rue et juvénile.
Ce module s’adresse aux professionnels stratégiques, politiques et opérationnels actifs dans des
organisations publiques et semi-publiques qui veulent en savoir plus sur la pratique des chaînes
de coopération.
·
Professionnels stratégiques – p.ex. les directeurs d’établissements de soins, directeurs de
service, députés, procureurs et autres dirigeants d’organisation chargés du développement à
long terme de leur organisation.
·
Professionnels politiques – p.ex. les responsables politiques, coordinateurs des soins,
fonctionnaires de liaison, collaborateurs de police et de justice et autres développeurs et
exécutants tactiques de la politique d’une organisation.
·
Professionnels opérationnels – p.ex. les fonctionnaires exécutants, agents de police, officiers
de justice, coordinateurs de cas et autres exécutants de la politique opérationnelle qui sont
en contact direct avec les clients.
Ce module s’adresse en particulier aux coordinateurs de chaîne (potentiels), administrateurs
civils, équipes de direction, membres de groupes directeurs, organisations partenaires,
coordinateurs de cas des domaines des soins, de sécurité, de prévention et d’administration qui
ont quotidiennement affaire à la lutte contre la violence intrafamiliale.
97
Chapitre 1
Qu’est-ce qu’une chaîne
de coopération ?
Ce chapitre vous apprend :
·
·
·
·
·
·
quels sont les niveaux d’intensité de coopération existants
quel est le rapport entre ces niveaux d’intensité et la chaîne de coopération
quels sont les caractéristiques des ‘6 Co pour la chaîne de coopération’
quel est le rapport entre les niveaux d’intensité et l’implémentation d’une approche de
chaîne
à quoi ressemble le modèle de chaîne de coopération
quelles sont les différences entre les notions chaîne de coopération, processus de chaîne et
approche de chaîne.
Intensité de coopération
Avant d’aborder la définition d’une chaîne de coopération, ce qu’elle peut vous apporter et la
façon dont vous pouvez arriver à votre propre approche de chaîne, il est important de nous
attarder sur la notion de ‘coopération’. Car qu’est-ce que cela signifie au juste, coopérer ?
S’agit-il de faire des choses ensemble; par exemple avoir des réunions, être ensemble dans le
même réseau ou regarder le même film à plusieurs ? Dans notre quotidien, nous coopérons
dans différents domaines et l’intensité de cette coopération peut varier fortement. La question
de savoir si nous devons coopérer, avec qui et avec quelle intensité dépend d’une personne à
l’autre. Chacun éprouve cette coopération à sa propre façon.
Plusieurs scientifiques et auteurs ont publié sur l’intensité et l’échelonnement de la coopération
(entre autres Prahalad & Ramaswamy, 2001; Horwath & Morrison, 2007; Zorich, Waibel
& Erway, 2008; Cropper et al., 2008; Wyckmans, Goedee & Van Sommeren, 2012). Selon
Wyckmans, Goedee & Van Sommeren (2012), qui se basent sur les idées de Cropper et al. (2008),
l’intensité de coopération peut être définie comme ‘la mesure dans laquelle les représentants
de différentes organisations ont intégré leurs activités, partagent leurs ressources et assument
une responsabilité collective des résultats finaux’. En suivant cette définition, en regardant les
différentes perspectives et théories sur l’intensité de coopération, on peut conclure qu’elles
décrivent toutes un chemin entre ‘seul’ et ‘ensemble’. Un tel chemin s’applique également à la
chaîne de coopération. En reliant les perspectives sur le continuum de coopération et le modèle
de la chaîne de coopération, nous obtenons ‘6 Co pour la chaîne de coopération’ (De Jong,
2013).
Co1
Coexistence
Co2
Connection
Co4
Co3
Cooperation
Co5
Co6
Coordination Collaboration Convergence
Figure 2. Les 6 Co pour la chaîne de coopération (De Jong, 2013)
99
Les 6 Co pour la chaîne de coopération montrent comment des organisations évoluent d’un
fonctionnement autonome vers un processus de chaîne optimal : de la coexistence à la connexion,
à la coopération, à la coordination, à la collaboration, à la convergence. Les 6 Co de la chaîne de
coopération :
· servent d’itinéraire vers une chaîne de coopération optimale
· indiquent la mesure d’intensité de la chaîne de coopération
· vont d’une coopération ‘verticale’ vers une chaîne de coopération ‘horizontale’
· peuvent constituer le point de départ pour évaluer l’état actuel d’une coopération
· peuvent constituer le point de départ pour déterminer l’état souhaité d’une coopération
· peuvent être le modèle de mesure pour l’implémentation ou l’amélioration d’une chaîne de
coopération.
Dans les paragraphes suivants, les 6 Co de la chaîne de coopération sont expliqués plus en détail
à l’aide de représentations schématiques et de situations tirées de la pratique.
Co1 : coexistence
La Figure 3 représente de façon schématique une situation dans laquelle plusieurs organisations
(O1 jusqu’à O4) effectuent différentes activités (A1 jusqu’à A4) en faveur d’un client commun
(Client). Dans la pratique, ces organisations viennent de différents domaines, tels que la police,
la justice, des instances d’aide ou une administration provinciale ou communale. Elles ont
la même mission sociétale – arrêter et prévenir la violence intrafamiliale – et effectuent des
activités similaires, mais chacune s’appuyant sur ses propres tâches et valeurs fondamentales.
Dans la pratique, elles feront toutes un entretien préliminaire avec le client (A1 jusqu’à A4), elles
établissent un dossier du client (B1 jusqu’à B4), elles effectuent leurs propres interventions (C1
jusqu’à C4) et évaluent ces interventions (D1 jusqu’à D4). Chaque organisation a des qualités
fondamentales et des possibilités d’intervention uniques.
O1
O2
O3
O4
A1
B1
C1
D1
A2
B2
C2
D2
A3
B3
C3
D3
A4
B4
C4
D4
Client
Figure 3. Co1 : coexistence (De Jong, 2013)
100
Dans la situation ‘Co1 : coexistence’, les organisations sont des ‘acteurs’ qui :
· existent l’un à côté de l’autre
· ont des activités similaires mais pas communes
· ne partagent pas d’informations
· n’accordent pas leurs activités
· ne partagent pas de ressources
· ambitionnent un résultat individuel
· ne connaissent pas de coordination commune
· ne connaissent pas de responsabilité commune
· s’optimisent individuellement.
Le client a affaire à quatre organisations différentes et à quatre approches différentes (voir les
quatre flèches). Ces approches ne sont pas harmonisées. Il est question de coexistence. Car les
organisations existent ‘l’une à côté de l’autre’. De ce fait, il est possible qu’en pratique, le client
suit quatre plans, qui peuvent se chevaucher ou être. Chaque organisation est axée sur ellemême et sur ses propres rapports avec le client, indépendamment du fait qu’il s’agit ou non d’un
client commun pour lequel une seule et même mission sociétale doit être accomplie.
On ignore si les différentes organisations ont connaissance de la présence, des plans et des
interventions des autres chez ce client. Pour un client et pour les organisations, il relève donc
du défi d’harmoniser toutes ces approches différentes. Il semble en effet que le client soit le
seul à pouvoir avoir une vue d’ensemble. Mais revient-il au client de garder une bonne vision de
la situation ? Et le client est-il capable d’indiquer correctement ce que toutes les organisations
attendent de lui ? Appartient-il au client de garder la coordination de l’harmonisation et de l’union
de ces interventions ?
Dans la pratique, il est souvent douloureux de devoir constater que les organisations ne sont
pas toujours au courant de la présence de l’autre et que les clients ne sont pas capables d’agir
de manière coordinatrice. Ce n’est pas pour rien que les clients sont ‘client’. Leur priorité n’est
pas de ‘coordonner les organisations concernées’, car ils sont coincés au cœur de leur propre
problématique personnelle. Par ailleurs, il existe également des clients qui profitent habilement
de cette confusion, par exemple lorsque les auteurs de violence intrafamiliale n’ont rien à gagner
de toute cette implication. Ils empêchent ainsi aux organisations d’atteindre un niveau de qualité
supérieure dans la prestation de leurs services.
Co2 : connexion
Une vue d’ensemble et la transparence sont essentielles pour pouvoir livrer de la qualité. Tout
commence par avoir les informations nécessaires. Pour acquérir ces informations, les organisations
devront établir des contacts entre elles. En échangeant des informations, elles peuvent faire en
sorte que leurs propres interventions aient plus de chances de réussite. Et ce, en faveur de leur
propre fonctionnement et en faveur du client. L’intensité de coopération augmente donc lorsque
toutes les organisations ont des contacts l’une avec l’autre. Notez toutefois qu’au niveau ‘Co2 :
connexion’, les organisations sont toujours très fortement axées sur elles-mêmes. Elles partagent
uniquement des informations que si c’est dans leur propre intérêt et à leur avantage. La Figure 4
représente schématiquement le rôle des organisations à ce niveau d’intensité.
101
O1
O2
O3
O4
A1
B1
C1
D1
A2
B2
C2
D2
A3
B3
C3
D3
A4
B4
C4
D4
Sharing
information
Client
Figure 4. Co2 : connexion (De Jong, 2013)
Dans la situation ‘Co2 : connexion’, les organisations sont des ‘contacts’* les unes des autres qui :
· existent l’une à côté de l’autre
· ont des activités similaires mais pas communes
· partagent des informations essentielles pour elles-mêmes *
· n’harmonisent pas leurs activités
· ne partagent pas de ressources
· ambitionnent un résultat individuel
· ne connaissent pas de coordination commune
· ne connaissent pas de responsabilité commune
· s’optimisent individuellement.
*Changement par rapport à ‘Co1 : coexistence’.
Le client a donc affaire à quatre approches différentes. Pourtant, le client devrait un tant soit peu
remarquer que les organisations communiquent les unes avec les autres. Par exemple parce que
la police et les services d’aide se sont contactés, qu’ils tiennent compte par exemple des mêmes
conditions imposées par la justice dans leurs plans d’approche respectifs. À ce niveau d’intensité,
le rassemblement et l’harmonisation de ces informations ne sont pas un objectif en soi pour les
organisations concernées. Pour le client et les organisations, il s’agit toujours d’une approche
fragmentée avec un chevauchement et des contradictions potentiels dans la réalisation des
objectifs du client. Le partage d’informations est surtout axé sur le propre fonctionnement des
organisations concernées.
102
Co3 : coopération
Les organisations peuvent donc partager des informations en raison de leur propre intérêt.
Lorsque ces mêmes informations doivent également devenir utiles pour le client, le partage de
ces informations ne suffira plus. Les informations existantes que les différentes organisations
ont à propos du client, devront être réunies afin de pouvoir construire un historique du
client uniforme en vue des interventions ultérieures. Dans la pratique, chaque organisation a
beaucoup de questions pour les autres organisations. Que savez-vous de notre client ? Quelles
interventions effectuez-vous déjà ? Quelles sont les interventions complémentaires que nous
pouvons effectuer ? Est-ce que vous allez nous informer si vous avez obtenu des résultats avec
notre client ? Et cetera. Les organisations se contactent pour trouver des réponses. En général,
cela se fait à l’intérieur d’initiatives existantes ou dans des réseaux axés sur le propre domaine,
par exemple uniquement dans le domaine des soins et de l’aide. On voit naître une coopération.
O1
A1
B1
C1
D1
Align
O2
O3
O4
A2
B2
C2
D2
A3
B3
C3
D3
A4
B4
C4
D4
Align
Sharing
information
Client
Figure 5. Co3 : coopération (De Jong, 2013)
Dans la situation ‘Co3 : coopération’, les organisations sont reliées l’une à l’autre dans un ‘réseau’*,
dans lequel, en tant que partenaires du même réseau, elles :
· existent l’une à côté de l’autre
· ont des activités similaires mais pas communes
· partagent régulièrement des informations essentielles pour elles-mêmes et pour le client*
· harmonisent uniquement des activités en leur propre faveur*
· ne partagent pas de ressources
· ambitionnent un résultat individuel
· ne connaissent pas de coordination commune
· ne connaissent pas de responsabilité commune
· s’optimisent individuellement.
*Changement par rapport à ‘Co2 : connexion’.
103
En partageant des informations et en y rattachant une harmonisation concrète, la coopération
s’intensifie. Le brouillard autour d’un cas commence peu à peu à se dissiper. Pas à pas, l’échange
d’informations et l’harmonisation d’activités permettent de voir la complexité d’un cas et des
possibilités d’intervention potentielles. Les organisations peuvent davantage informer le client
de leur implication actuelle et ultérieure. Néanmoins, les organisations sont encore fort axées
sur elles-mêmes à ce niveau d’intensité. La responsabilité, les résultats et le développement de
l’organisation individuelle sont encore prioritaires. Au niveau ‘Co3 : coopération’, le client est
déjà plus au centre de l’attention qu’au niveau ‘Co2 : connexion’. Or, il n’est en aucun cas déjà
question d’une approche à la mesure du client dans cette phase.
Co4 : coordination
Une approche à la mesure du client est particulièrement intéressante lorsqu’il s’agit d’un cas de
violence intrafamiliale particulièrement complexe avec un risque élevé et une problématique
multiple. Sous l’effet de l’accroissement au fil des ans de la complexité et du nombre d’organisations
impliquées dans un cas, il faudra coordonner les interventions qui doivent permettre de retourner
la situation.
Le sur mesure est toujours intéressant pour le client, car il ou elle aura affaire à des interventions
harmonisées, à moins d’interlocuteurs, à moins de renvois inutiles et – par conséquent – à plus
de clarté. Livrer du sur mesure est également un avantage pour les organisations. Elles peuvent
effectuer des interventions plus effectives et plus efficaces, ce qui permet d’obtenir plus de
résultats avec les mêmes effectifs et les mêmes ressources. Par exemple, aider plus de clients
aux mêmes conditions, ou un même nombre de clients mais plus intensivement. Elles seront
également moins montées les unes contre les autres par des clients qui préfèrent échapper à
l’ingérence des organisations. Pour obtenir des résultats sur mesure, il ne suffit plus de s’informer
mutuellement et d’harmoniser les activités en s’appuyant sur ses propres intérêts. Il faudra qu’il y
ait une coordination claire, dans laquelle les organisations s’orienteront davantage vers le facteur
commun : le client et la mission sociétale.
Ac
Bc
O1
O2
O3
O4
C2
D2
A3
B3
C3
D3
A4
B4
C4
D4
C1
D1
Client
Figure 6. Co4 : coordination (De Jong, 2013)
104
Align
Sharing
information
Dans la situation ‘Co4 : coordination’, il est question d’une ‘chaîne de réseau’*, dans laquelle les
partenaires du réseau :
· existent l’un à côté de l’autre
· ont des activités communes*
· échangent constamment des informations*
· harmonisent leurs activités en faveur d’eux-mêmes et du client*
· partagent parfois des ressources*
· ambitionnent un résultat individuel et commun*
· connaissent parfois une coordination commune*
· connaissent parfois une responsabilité commune*
· s’optimisent individuellement.
*Changement par rapport à ‘Co3 : coopération’.
La figure 6 contient un changement essentiel par rapport aux figures 2, 3 et 4. Les activités
individuelles des organisations individuelles (A1 et A2, B1 et B2) se sont transformées en des
activités de ‘chaîne’ communes (Ac et Bc). Les organisations (O1 et O2) ont mis en commun les
activités (A1 et A2, B1 et B2) et les ont harmonisées en fonction de la demande du client. Ces
organisations n’effectuent donc plus les activités de manière ‘verticale’ au sein de leur propre
organisation, mais de manière ‘horizontale’ avec d’autres organisations. C’est ce qu’on appelle
‘basculer’. Elles ont convenu entre elles et avec le client qu’elles sont toutes deux responsables
de la réalisation et des résultats de ces activités de chaîne. Elles continuent à livrer leur propre
expertise et activités fondamentales, mais sous forme ‘d’activités de chaîne’.
Par exemple, lorsque deux organisations (O1 et O2) actives dans les soins et l’aide
décident de coopérer sous forme d’une table ronde traitant des cas de violence
intrafamiliale. Les partenaires du réseau se mettent d’accord sur qui fera l’entretien
préliminaire avec les clients dans un cas spécifique (Ac). Les informations obtenues ainsi
sont rassemblées et discutées lors de la table ronde (Bc). Avec les connaissances acquises
ainsi, les organisations poursuivent chacune leur propre trajet. Elles effectuent leurs
propres interventions (C1 et C2) et font leurs propres évaluations (D1 et D2). Dans ce
cas, la coopération devient moins intensive. Apparemment, les organisations concernées
(O1 jusqu’à O4) semblent ne pas avoir été capables d’harmoniser intensivement et de
façon permanente leurs activités, ni de partager des informations et des ressources et de
maintenir la coordination commune sur le cas tout au long du trajet. Il est donc question
d’un certain degré de coordination, mais pas tout au long de la chaine de processus (Co5
: collaboration). Dans cet exemple, les organisations n’ont pas complètement assumé la
responsabilité collective d’une approche sur mesure au service du client. Après l’entretien
préliminaire et la constitution du dossier, il s’avère que la coopération avérée ne comprend
quasi aucun engagement.
Il n’est pas étrange que des projets de coopération ‘innovateurs’ – qui ont l’ambition de livrer
une approche sur mesure pour les clients – restent coincés à ce niveau d’intensité. La prochaine
étape (Co5 : collaboration) vers une chaîne de coopération optimale exige en effet une vision,
un esprit proactif, de l’implication, du leadership et un mandat. Bien que les organisations aient
l’habitude de fournir ces éléments au sein de leur propre fonctionnement, ce n’est pas le cas dans
un contexte qui s’étend à d’autres organisations ou domaines.
105
Co5 : collaboration
Une chaîne de coopération ne saurait se réaliser si elle n’implique aucun engagement pour les
partenaires de chaîne concernés. Ils s’engagent à suivre une approche commune et à assumer les
responsabilités qui en découlent. Il est important que l’absence d’engagement d’une coopération
en réseau ou d’une chaîne en réseau disparaisse partiellement. Non pas au point que les
organisations n’aient plus voix au chapitre ou ne puissent plus effectuer leurs propres interventions
avec résultat. Mais quand même à un degré tel qu’elles restent liées par la coopération et par
les résultats pour le client commun – même si cela ne les arrange pas vraiment. Une chaîne
des processus va plus loin qu’un chaîne de réseau. Il s’agit d’une coopération qui s’est mise
d’accord avec ses partenaires de réseau sur une certaine implication, un processus d’activités et
des résultats. Des accords sont consignés, par exemple dans une convention ou dans des plans
organisationnels. La force de l’intérêt particulier des organisations peut parfois être tellement
importante qu’elle sape ou endommage même la chaîne de coopération. Pour éviter que cela ne
se produise, la chaîne de coopération connaît un processus de chaîne organisé (sous-processus
Ac jusqu’à Dc), un client commun et défini (Client) et surtout une coordination de la chaîne
(Coordination), comme l’illustre la figure 7.
Direction
Ac
Bc
Cc
Dc
O1
O2
O3
O4
Client
Sharing
information
Figure 7. Co5 : collaboration (De Jong, 2013)
Dans la situation ‘Co5 : collaboration’, il est question d’une ‘chaîne de processus’*, dans laquelle
les partenaires de la chaîne :
· existent l’un à côté de l’autre
· ont des activités communes
· échangent constamment des informations
· harmonisent constamment leurs activités en faveur d’eux-mêmes et du client*
· partagent régulièrement des ressources*
· ambitionnent régulièrement un résultat individuel et commun*
· connaissent en permanence une coordination commune*
· connaissent en permanence une responsabilité commune*
· s’optimisent individuellement et collectivement.*
*Changement par rapport à ‘Co4 : coordination’.
106
La coopération dans une chaîne de processus permet d’offrir un service sur mesure au client.
Toutes les organisations partagent régulièrement des informations et fournissent ensemble des
efforts coordonnés (flèches) en vue d’obtenir des résultats chez le client commun. La coopération
fait l’objet d’une coordination et le principal point de départ de la chaîne de coopération est le
client. Chaque organisation ne participe pas ou ne contribue pas activement à chaque sousprocessus. Une organisation ne sera impliquée que si elle offre une plus-value. La figure 7 montre
que l’organisation O1 contribue aux sous-processus Ac et Bc, mais pas aux sous-processus Cc
et Dc. Dans la pratique, la police et la justice sont par exemple souvent activement représentées
dans le signalement et la documentation d’un cas de violence intrafamiliale – par exemple en
établissant des procès-verbaux – alors que les organisations d’aide sont davantage impliquées
dans la mise en œuvre de la coordination du cas, des interventions à long terme et des évaluations
du client.
Dans le renvoi d’un cas (ce qui se produit dans ‘Co1; connexion’ jusqu’à ‘Co4 : coordination’),
les organisations lâchent le cas. Ce cas sera souvent encore noté quelque part dans le système
d’information ou dans des documents, mais ceux-ci ne sont souvent pas – ou uniquement
partiellement – transférés. Les organisations envoient le cas d’une organisation à l’autre. Il en
résulte une perte d’informations, des problèmes de coordination et la répétition d’activités et
d’interventions similaires. Ce qui est au détriment du client et des organisations même. Une
coopération selon un modèle de chaîne de coopération permet d’éviter tout cela.
Co6 : convergence
Imaginez que votre organisation collabore avec des partenaires de chaîne selon le principe de
la chaîne de coopération (‘Co5 : collaboration’). Si c’est le cas, vous avez déjà fait beaucoup de
démarches pour arriver à cette chaîne de coopération implémentée. Mais la coopération peutelle encore être plus intensive ? La figure 8 montre que c’est possible..
Direction
Ac
Bc
Cc
Dc
O1
O2
O3
O4
Client
Sharing
information
Continuous
improvement
Figure 8. Co6 : convergence (De Jong, 2013)
107
Dans la situation ‘Co6 : convergence’, il est question d’une ‘chaîne de processus optimale’* dans
laquelle les partenaires de la chaîne :
· existent l’un à côté de l’autre
· ont en permanence des activités communes*
· échangent constamment des informations*
· harmonisent constamment leurs activités en faveur d’eux-mêmes et du client*
· partagent en permanence des ressources*
· ambitionnent en permanence un résultat individuel et commun*
· connaissent en permanence une coordination commune*
· connaissent en permanence une responsabilité commune*
· s’optimisent en permanence individuellement et collectivement.*
*Changement par rapport à ‘Co5 : collaboration’.
Dans la situation d’une ‘Co5 : collaboration’, il est question d’une chaîne de coopération. La
question est de savoir sous quelle forme. La chaîne de coopération est-elle suffisamment
efficace ? Peut-on encore effectuer des améliorations, augmentant ainsi la qualité et la rapidité
de votre coopération et réduisant ainsi les frais ? Lorsqu’un partenaire de la chaîne se pose ces
questions, il est arrivé au dernier niveau d’intensité, à savoir ‘Co6 : convergence’.
La pratique nous apprend que ce n’est pas une mince affaire d’arriver à une chaîne de coopération
organisée et opérationnelle (voir les chapitres suivants). Après l’organisation d’une approche
de chaîne, la question s’impose immédiatement de savoir en quoi l’approche peut encore être
améliorée. Pensez par exemple au célèbre triangle de la gestion de projet ‘qualité, temps et
coûts’. La chaîne peut-elle être encore meilleure, plus rapide et moins chère ? Bien entendu, la
réponse à cette question dépendra de la chaîne de coopération et il faudra voir pour chaque
chaîne de processus quels sont les éléments qui peuvent être optimisés sous quelles conditions,
comme l’illustre l’exemple suivant tiré de la pratique.
Il arrive régulièrement qu’au niveau stratégique, par exemple par les membres du groupe
directeur d’une chaîne de coopération, on exige une certaine rapidité dans le traitement
des dossiers. ‘Nous souhaitons traiter le plus de cas possible par an, de sorte que nous
puissions montrer au citoyen, aux clients et aux autorités que nous travaillons bien’.
Immédiatement suivi de la question : où peut-on aller plus vite ? Bien entendu, les stratèges
attendent que cela se fasse sans perte de qualité supplémentaire, ni investissements
supplémentaires dans des effectifs ou des ressources. La rapidité peut uniquement être
accrue partiellement, c’est-à-dire là où les partenaires de la chaîne décident eux-mêmes.
On peut intervenir plus vite, mieux harmoniser, partager des ressources ou discuter un
cas plus efficacement. Autant d’éléments qui peuvent être optimisés. Mais ce qu’on ne
peut pas accélérer d’un coup de baguette, c’est le processus de guérison chez le client.
Surtout s’il s’agit d’un cas complexe de violence intrafamiliale. Combien de temps faut-il
à un époux qui bat sa femme pour vraiment se désintoxiquer de l’alcool et persévérer ?
Combien de temps faut-il pour digérer un trauma après des années de maltraitance ? On
peut en faire une estimation, mais les partenaires d’une chaîne n’ont bien évidemment
pas de contrôle ou d’influence directe sur de tels processus de guérison. Des délais plus
rapides ne disent donc pas grand-chose sur la qualité livrée par la chaîne de coopération.
108
Vous voyez que l’optimisation d’une chaîne de coopération exige une approche sur mesure
adaptée au contexte. Une chaîne de coopération est un défi permanent sur le plan stratégique,
politique et opérationnel. Elle est sujette à des changements constants, nécessitant une
amélioration continue au quotidien.
Après ‘Co6 : convergence’, il n’y a plus de niveau d’intensité de la chaîne de coopération.
On pourra en imaginer un toutefois, c’est-à-dire ‘l’intégration’. Or, ‘intégrer’ insinue que les
organisations fusionnent complètement. Si une nouvelle organisation voit le jour, on ne parle
plus de coopération entre organisations. En outre, la chaîne de coopération n’a pas pour but
de faire intégrer des organisations – ce qui ne se produit quasiment jamais dans la réalité. On a
justement besoin de différentes organisations avec leurs propres qualités fondamentales pour
pouvoir offrir une plus-value au client. Une approche de chaîne reste donc une coopération de
plusieurs partenaires et n’est donc pas une nouvelle ‘super-organisation’.
La chaîne de coopération est un modèle de coopération
Une chaîne de coopération est un modèle de coopération. Un modèle que l’on peut utiliser
pour inciter différentes organisations à coopérer autour d’un thème sociétal tel que la violence
intrafamiliale. Les niveaux d’intensité de cette coopération peuvent varier : d’une forme réduite
de la chaîne de coopération sous ‘Co4 : coordination’ (voir figure 6), en passant par une chaîne
de coopération à part entière sous ‘Co5 : collaboration’ (voir figure 7) jusqu’à une chaîne de
coopération optimale sous ‘Co6 : convergence’ (voir figure 8).
Après une période-pilote, le projet limbourgeois de LINK a évolué de ‘Co4 : coordination’,
une coopération basée sur un trajet de renvoi, vers une chaîne de coopération à part
entière, ‘Co5 : collaboration’. CO3 d’Anvers est également passé par cette évolution via
un projet-pilote. Ensuite, CO3 est également passé par la phase de préservation pour
devenir une chaîne de coopération à part entière, ‘Co5 : collaboration’. À l’heure qu’il est,
CO3 a l’ambition de devenir une chaîne de coopération optimale, ‘Co6 : convergence’.
En résumé : une chaîne de coopération est un modèle de coopération dans lequel :
· les résultats pour un client commun sont prioritaires
· différents partenaires de la chaîne collaborent de manière multidisciplinaire et transversale
· les activités, les informations, les ressources, la coordination et la responsabilité sont partagés
et harmonisés,
· la coordination de la chaîne et du cas permet d’obtenir des résultats de chaîne pérennes.
Ce modèle de coopération peut être mis en pratique en organisant le modèle, en l’exécutant,
en évaluant cette exécution et en optimisant ensuite la chaîne de coopération. Dans la pratique,
le terme ‘chaîne de coopération’ s’accompagne souvent des termes ‘approche de chaîne’,
‘processus de chaîne’ et ‘la chaîne’. Ces termes sont souvent confondus, même s’ils ne signifient
pas exactement la même chose. Dans ce module, les termes sont utilisés comme suit :
·
Chaîne de coopération – Il s’agit du modèle de la chaîne de coopération. On entend par
ce terme le principe de coopération selon un processus de chaîne. Il s’agit d’un modèle
organisationnel dans lequel différentes organisations contribuent ensemble à un résultat
final. Dans la pratique, ce résultat final s’adresse souvent aux citoyens, clients ou patients.
109
·
Processus de chaîne ou chaîne de processus – Il s’agit du processus de la chaîne de
coopération, dans lequel sont notamment repris les rôles, les activités et les résultats. Il s’agit
des démarches et des activités entreprises par les organisations concernées pour arriver
aux résultats qu’elles ont définis. La chaîne de processus est le pivot d’une approche de
chaîne. Les termes processus de chaîne et chaîne de processus sont souvent confondus,
ce qui est également le cas dans ce module. Le terme processus de chaîne est un terme
davantage utilisé dans la pratique pour désigner l’ensemble des rôles, activités et résultats
d’une chaîne de coopération, alors que le terme chaîne de processus désigne une approche
plutôt théorique ou scientifique.
·
Approche de chaîne – Une approche de chaîne est une chaîne de processus implémentée
dans la pratique, constituant le noyau d’une approche d’un thème sociétal, tel que la violence
intrafamiliale. Concrètement, la chaîne de processus est organisée et exécutée par plusieurs
organisations impliquées. Dans la pratique, ces dernières parlent de ‘la chaîne’, ‘de l’approche
de chaîne’ ou, par exemple, de la ‘Limburgse Intrafamiliaal Geweld Keten’, abrégé en LINK
(keten = chaîne en néerlandais).
Dans la pratique, on choisit le principe de la chaîne de coopération en raison des caractéristiques
et des principes de ce modèle de coopération. Un modèle est toutefois universel et doit donc
être concrétisé. C’est-à-dire qu’on doit dessiner et organiser le processus de chaîne, également
appelé la chaîne de processus. Celle-ci montre ce à quoi la coopération devrait ressembler
concrètement, donc qui fait quoi pourquoi et pour qui et avec quel résultat. Une fois le processus
de chaîne organisé, il sera implémenté. Dès que les organisations mettent effectivement en
œuvre le processus de chaîne pour aborder le thème cible (par exemple la violence intrafamiliale),
on peut parler d’une approche de chaîne. On passe donc d’un modèle théorique, à un processus
organisé jusqu’à une approche concrète dans la pratique.
À l’aide d’exemples tirés de la pratique, le module 2 illustre ce qu’est une chaîne de coopération.
Nous n’avons pas l’intention de formuler des définitions et des principes normatifs ou
scientifiques. Vous pouvez les retrouver dans la littérature sur la chaîne de coopération (voir
notamment Van der Aa & Konijn, 2001; Poorthuis et al., 2003; Van der Aa, 2009; Hardjono, Van
Brakel & Kroon, 2010; Ermers, Goedee, Albrecht & De Jong, 2010; Vos, 2010; Kaats & Opheij,
2012; Goedee & Entken, 2013). L’intention est de concrétiser différents principes et termes de la
chaîne de coopération à l’aide d’exemples tirés de la pratique, pour que vous puissiez vous-même
mettre la main à la pâte avec votre propre approche de chaîne.
110
111
Chapitre 2
Implémenter une approche
de chaîne
Ce chapitre vous apprend :
·
·
·
·
·
·
·
·
·
·
·
comment implémenter une approche de chaîne
pourquoi une implémentation de chaîne exige une approche de développement
quelles sont les phases pouvant constituer une implémentation de chaîne
comme démarrer un projet-pilote
quels sont les éléments pouvant constituer un projet-pilote
pourquoi l’évaluation de l’état actuel et l’inventorisation des approches existantes sont
importantes avant de commencer à implémenter la chaîne
quels sont les rôles de chaîne qui conviennent au pilotage du projet et à la coordination de
la chaîne
comment s’y prendre avec le mandatement et la délégation des concernés
comment vous pouvez façonner l’aménagement d’une approche de chaîne à l’aide de plans
d’organisation
pourquoi un projet-pilote exige un concept de convention et une convention définitive
pourquoi le projet-pilote et l’approche de chaîne exigent une évaluation et validation.
Voulons-nous coopérer ?
Voilà la question fondamentale au début d’une implémentation de chaîne. Parfois, il s’agit non
pas de vouloir, mais de devoir coopérer, sous la contrainte des autorités ou de la société. Or, le
fait d’avoir une mission sociétale commune n’aboutit pas automatiquement à une coopération,
et encore moins à une chaîne de coopération dans laquelle on collabore de manière transversale
pour des clients communs. Tout d’abord, les organisations doivent être convaincues de la plusvalue d’une chaîne de coopération, aussi bien pour l’organisation même que pour les clients.
Adopter la violence intrafamiliale comme priorité politique
‘En tant que ville ou province, vous devriez comprendre que les clients victimes de
violence intrafamiliale sont tous des citoyens de votre ville et de votre province. À Anvers,
la situation est telle que la politique en matière de sécurité est axée sur cette thématique.
Mais étant donné que la violence intrafamiliale a un impact aussi vaste sur la société et les
services concernés, il était important que ces services commencent à collaborer. Et cela
implique donner la priorité à la violence intrafamiliale dans votre politique. En tant que ville
ou province, vous pouvez justement très bien assumer ce rôle de facilitateur nécessaire
pour pouvoir rassembler d’autres services. Et même si le rassemblement de toutes ces
différentes structures organisationnelles est un défi, il est indispensable pour pouvoir
arriver à une gestion efficace des dossiers et à une harmonisation des interventions dans
un cas de violence intrafamiliale.’
D. Simons (2014) – Coordinateur de chaîne auprès de CO3 & Chef de programme «
Approche axée sur la Personne » auprès de la Ville d’Anvers
112
Une coopération selon le modèle de la chaîne de coopération suscite, à priori, des considérations
chez les stratèges et les responsables politiques. Quelle vision ai-je avec mon organisation de
la future coopération ? Qu’est-ce qui va changer et quel est le rôle de mon organisation à cet
égard ? Quel sera le coût en effectifs et en ressources ? Quels seront les résultats concrets pour
mon organisation et mes clients ? Est-ce que je vais perdre mon autonomie et mon pouvoir ?
Les stratèges et les responsables politiques veulent souvent d’abord avoir une réponse à ces
questions avant d’envisager de libérer du personnel et des moyens. Ce qui, au fond, est étrange.
Car comment pouvez-vous évaluer ce que vous récolterez, s’il n’est pas clair ce que vous allez
semer ?
Processus de développement
L’implémentation d’une approche de chaîne est un processus de développement (Ermers, Goedee,
Albrecht & De Jong, 2010; Goedee & Entken, 2013). En résumé, cette littérature distingue une
approche évolutionnaire, une approche thématique et une approche de développement.
·
Approche évolutionnaire – Dans une approche évolutionnaire, le but est encore vague, la
route pour y arriver naît donc de façon spontanée. Par exemple, un peintre artistique qui
commence avec une toile vierge et laisse sa main brosser ce qu’il ressent à ce moment-là. Le
tableau final ne se révèle à lui qu’au moment où il décide qu’il est fini.
·
Approche thématique – Dans une approche thématique, le but est tout à fait clair. De ce fait,
la route pour y parvenir pourrait être tracée et est déjà transparente à l’avance. Par exemple,
vous avez faim et vous voulez assouvir cette faim. Vous achetez un pain chez le boulanger et
vous le mangez chez vous. Vous saviez où vous pouviez acheter le pain, combien il coûterait
et que votre faim serait assouvie après quelques tartines. Relativement simple, puisque le
but et la façon de la réaliser sont en grande partie clairs à l’avance.
·
Approche de développement – L’approche de développement se situe exactement entre
l’approche évolutionnaire et l’approche thématique. Le but n’est que partiellement clair. Une
partie de la route peut déjà être organisée, alors que l’autre partie est encore vague et naît
donc spontanément. Un exemple de cette approche est faire de la randonnée en Asie du
Sud-Est. Vous savez quand vous devez prendre votre vol aller et le vol retour et vous savez
également qu’il y a plusieurs curiosités touristiques importantes à visiter. Or, vous ne savez
pas encore exactement quand vous allez visiter quels endroits pendant votre randonnée, ni
si vous allez atteindre tous les buts prédéfinis de votre voyage. En tant que randonneur, vous
vous laissez partiellement guider par les différents contextes et situations qui se présentent
pendant votre voyage. Justement parce que vous savez qu’ils peuvent être une plus-value
pour votre expérience de voyage ou simplement parce que vous ne pouvez pas les prévoir à
l’avance.
Chacune de ces trois approches fournit ‘une plus-value’, ‘un résultat’ ou ‘quelque chose de
nouveau’. Seule la façon dont cela se réalise, est différente et dépend du fait si le but exact est
connu ou non. Lors de l’implémentation d’une chaîne de coopération, une quantité énorme
de variables inconnus surgiront en raison du fait que plusieurs organisations coopèrent ou en
ont l’intention. Il est donc question d’un but partiellement connu et d’une route partiellement
connue. Ce qui est complexe, mais pas forcément impossible à réaliser. Dans la pratique, les
stratèges et responsables politiques semblent avoir bien du mal à envisager l’implémentation de
la chaîne de coopération dans une perspective basée sur une approche de développement. Bien
qu’ils comprennent qu’il s’agit d’un développement, ils veulent pouvoir estimer les résultats à
l’avance. Un conflit typique entre une approche thématique et une approche de développement.
113
Vision, audace et le premier pas
Alors, comment peut-on quand même commencer ? Dans la pratique, il suffit souvent que quelques
stratèges ou responsables politiques issus d’un groupe sélect d’organisations saisissent la plusvalue d’une chaîne de coopération pour leurs propres clients et organisation. Ils comprennent, en
outre, qu’il leur faut une voie de développement. Ils ont la vision et l’audace pour faire le premier
pas. Ce premier pas est d’ailleurs encore relativement prévisible et si les résultats déçoivent, les
dommages sont limités. Dans la pratique, on commencera donc généralement par une projetpilote qui sert de laboratoire pour la chaîne de coopération.
Commencez de façon « bottom-up » avec des organisations qui en ont envie !
‘Si vous voulez implémenter une approche de chaîne, commencez de façon bottom-up.
Commencez plutôt avec deux partenaires qui en ont vraiment envie, que formellement
avec dix partenaires. Mieux vaut commencer petit avec les organisations qui veulent
vraiment s’engager, même si à terme, vous aurez besoin des dix organisations. Au début,
il y a en effet un important ‘travail de recherche’, ‘d’invention’ et il faut apprendre à se
connaître. Les structures et les cultures des organisations peuvent être fort différentes
et il faut en tenir compte. Grandir ensemble dans une approche demande du temps.
Prenez ce temps. Commencez avec les services motivés et impliquez en cours de route
les organisations hésitantes. Il est important de prendre en compte les soucis, réserves
et réticences. Discutez-en et traitez-les plus en détail. Regardez ensemble quelles
sont les possibilités. Ainsi, vous faites en sorte que les organisations initiales soient
des ambassadeurs de la coopération dans l’approche de chaîne. Les organisations qui
résistaient initialement ou qui avaient de sérieux doutes, seront, à un moment donné,
curieuses de connaître cette coopération qui est en train de se développer. Au bout du
compte, elles ne voudront pas non plus rater le coche. Donc : ‘dream big, start small’ !
Faites éprouver au gens dans la pratique ce que la coopération peut apporter et veillez
à créer une bonne ambiance pour qu’ils apprécient le fait de travailler ensemble. Restez
également à l’écoute de ce que disent les gens. Il peut y avoir beaucoup de petites
préoccupations et évitez qu’elles ne deviennent de gros problèmes. Réagissez-y donc
immédiatement et faites-y quelque chose ensemble avec les services. Une approche de
chaîne est une forme de coopération. Veillez à garder la situation ainsi en évitant de
devenir une organisation à part entière.’
P. Franck (2014) – Gestionnaire de processus auprès de CO3 & Coordinateur provincial
Violence et Politique en faveur des victimes auprès du Service Bien-Être et Santé de la
Province d’Anvers
Les ‘6 Co’ pour une chaîne de coopération forment la route vers une chaîne de coopération
optimale. Ils partent d’une implémentation de chaîne qui s’appuie sur une idée de développement.
En arrivant à chaque fois à un niveau d’intensité supérieur, les organisations développent de plus
en plus de cohésion et, finalement, une chaîne de processus qui fonctionne.
En suivant les ‘6 Co’ pour une chaîne de coopération, les organisations peuvent :
· apprendre à connaître leurs attentes respectives
· apprendre à connaître leurs forces respectives
· apprendre à se faire confiance
114
·
·
·
·
·
apprendre à connaître leur propre rôle dans la coopération
prendre le temps d’aménager la chaîne de coopération et de l’harmoniser
éviter de précipiter la mise en œuvre de la chaîne de coopération
(ré)allouer des personnes et des moyens en faveur de l’implémentation de la chaîne
aborder de manière flexible la forme de la chaîne de coopération finale et la route pour y
parvenir.
Prenez le temps et respectez les différences de rythme !
En tant que stratèges, nous avons pris le temps d’aligner tous les acteurs actifs dans la
police, la justice et l’aide. Nous avons tenu compte du rythme de toutes les organisations.
Nous avons réussi à élaborer un projet ensemble. Non pas en partant d’un seul des
domaines. Nous l’avons fait ensemble. Il s’agit non seulement du résultat final de la
coopération, mais également de la voie pour y parvenir. Le rythme de chaque partenaire
dans l’ensemble doit être respecté. Et après tout, nous n’étions pas si éloignés que ça les
uns des autres. Nous traitons les mêmes thématiques. Nous avons les mêmes clients. Ça
ne servait pas à grand-chose de continuer à suivre chacun sa propre voie.’
B. Hamaekers (2014) – Président groupe directeur local auprès de LINK & Commissaire
principal/Chef de corps Police locale, zone de police Beringen, Ham, Tessenderlo
L’implémentation d’une chaîne demande du temps et de l’énergie. Il s’agit d’essayer ce qui marche
et ce qui ne marche pas. Bref, les organisations devront apprendre à se connaître afin d’arriver
ensemble à une chaîne de coopération effective et efficace. En simplifiant les choses, on pourrait
comparer l’implémentation d’une approche de chaîne à la fondation d’une famille
L’implémentation d’une chaîne ressemble à la fondation d’une famille
Imaginez que vous êtes seul (‘Co1 : coexistence’). Vous avez le sentiment que votre vie
s’améliorerait si vous aviez une famille. Qu’allez-vous faire ? Vous avez une certaine vision
d’avenir en tête. Vous voulez partager cet avenir avec quelqu’un qui envisage un même
avenir, probablement une personne avec des centres d’intérêt similaires dans la vie et
avec laquelle vous pouvez entreprendre des choses auxquelles vous prenez tous les deux
plaisir. Avec cette vision, vous allez donc devoir oser franchir le premier pas à un moment
donné, c’est-à-dire chercher à établir un contact (‘Co2 : connexion’) avec d’autres. Vous
allez dans un bar ou au théâtre le week-end, vous vous inscrivez dans un club de sport
ou vous publiez une annonce sur un site de rencontres. Enfin, vous semblez trouver
quelqu’un avec qui vous vous entendez très bien. Vous vous voyez de plus en plus
souvent (‘Co3 : coopération’). Vous avez l’intention de visiter le théâtre ensemble et vous
vous visitez régulièrement pour prendre le café ensemble. On voit naître quelque chose
beau entre vous. Et avant de vous en rendre compte, l’amitié a changé en une relation
entre partenaires. Après un certain temps, vous décidez d’aller vivre ensemble (‘Co4 :
coordination’). C’est bien plus agréable et certainement aussi plus pratique d’avoir un seul
ménage. La cohabitation s’avère être une réussite. Votre amour est indestructible et vous
décidez de vous marier. Et votre désir d’avoir des enfants se réalise aussi. Désormais, vous
n’êtes plus seulement responsables de vos propres vies, mais également de celles de vos
115
enfants (‘Co5 : collaboration’). Maintenant que vous avez la famille dont vous rêviez, vous
décidez d’effectuer quelques changements. En effet, la maison est devenue trop petite,
l’un des deux a trouvé un autre travail et la situation financière a également changé. En
tant que famille, vous essayez toujours de faire de votre mieux, quelle que soit la situation
dans laquelle vous vous retrouvez (‘Co6 : convergence’), en vue de mener ensemble une
longue vie heureuse.
Donc, votre organisation perd-elle son autonomie en coopérant dans une approche de chaîne ?
Non, au contraire. Une chaîne de coopération c’est collaborer, non pas intégrer ni fusionner en une
seule nouvelle super-organisation. C’est comme dans une famille : tous les membres de la famille
collaborent, mais chaque membre y contribue de sa propre manière unique. C’est justement
la force du propre caractère autonome qui apporte une plus-value à la chaîne de coopération.
En permettant à chaque partenaire de la chaîne de se concentrer sur ces propres tâches et
compétences fondamentales, ils sont à même d’apporter une contribution à part entière aux
objectifs communs : d’une part fournir de l’aide, du « sur mesure » et de la clarté au client et
d’autre part organiser la qualité, les économies et la cohésion pour la propre organisation.
Coopérer pour le client
‘Il y a beaucoup de bonnes choses proposées par les différents services. Étant donné
que les services ne savent parfois pas qu’ils travaillent avec une seule et même famille,
il arrive qu’ils travaillent l’un à côté de l’autre. Chaque service offre quelque chose et a
ses propres attentes, ce qui sème la confusion chez le client et lui complique les choses.
Au sein de CO3, les services collaborent non seulement entre elles, mais également avec
le client. En définissant les priorités ensemble, nous arrivons à un plan par étapes avec
les tâches et attentes correspondantes. Nous avons une responsabilité partagée, non
seulement à l’égard des clients, mais également à l’égard de nous-mêmes, en tant que
services. En coopérant au sein de CO3, nous apprenons à mieux connaître nos services
respectifs. Cela a non seulement une plus-value pour les dossiers traités, mais également
pour les autres dossiers.’
N. Leonard (2014) – Coordinateur de cas auprès de CO3 & Assistant social auprès du
Centre public d’aide sociale d’Anvers
Démarrer un projet-pilote
La plupart des contextes démarrent une implémentation de chaîne à partir d’un projet-pilote,
parce que cela leur donne le loisir de vérifier si la chaîne de coopération est une plus-value pour
les organisations et les clients concernés. La courte période, les objectifs transparents et le
personnel et les ressources accordés concrètement permettent ensemble de clairement délimiter
l’essai. De ce fait, la situation reste maîtrisable. En commençant par un projet-pilote, il sera de plus
en plus clair au fil du temps à quoi ressemblera concrètement l’avenir à long terme. Une raison
de plus donc de commencer par un projet-pilote si vous ambitionnez une approche de chaîne
en matière de violence intrafamiliale et de maltraitance des enfants. Or, comment démarrer un
projet-pilote pour l’implémentation d’une approche de chaîne de la violence intrafamiliale et de la
maltraitance des enfants ? Et quels sont la forme et le contenu d’un tel projet-pilote ? Et qu’estce qui succédera à la phase-pilote ? En observant la pratique, et en particulier la pratique de CO3
et de LINK, une approche de chaîne peut être implémentée en 3 phases :
116
·Projet-pilote – La première phase peut être un projet-pilote pour une durée d’un an, pendant
lequel les partenaires de la chaîne apprennent, de manière intensive, à mieux se connaître
et à mieux connaître la chaîne de coopération. C’est dans cette phase que l’approche de
chaîne est aménagée (phase d’aménagement) et évaluée (phase d’évaluation ou phase de
mise en œuvre). Le projet-pilote pourrait être une transition, en fonction de l’état initial
de la coopération dans un contexte spécifique, des niveaux d’intensité ‘Co1 : coexistence’,
‘Co2 : connexion’, ‘Co3 : coopération’ ou ‘Co4 : coordination’ au niveau d’intensité ‘Co5 :
collaboration’, une chaîne de coopération.
·
La phase de préservation – Cette phase peut ensuite être suivie d’une phase intensive de
préservation pour une durée de 3 ans, pendant lesquels l’approche de chaîne implémentée
dans le projet-pilote est minutieusement exécutée et évaluée. Le projet-pilote constitue
une mesure de référence pour l’évaluation finale de l’approche de 3 ans. Le nombre de
dossiers de cas pouvant être traités en ces 3 ans est également plus important et plus
représentatif pour l’approche de chaîne à plus long terme que dans le projet-pilote. La phase
de préservation aboutit à une chaîne de coopération préservée du niveau d’intensité ‘Co5 :
collaboration’.
·
Approche de chaîne à long terme – La dernière phase est en quelque sorte infinie. Il s’agit
ici d’une approche de chaîne complètement préservée et évaluée et dont les partenaires
de la chaîne ont décidé que l’approche continuera d’exister pour une durée indéterminée.
Ils se focalisent sur l’optimisation continue de l’approche de chaîne et sur les réponses aux
changements dans le contexte de l’approche de chaîne, égale au niveau d’intensité ‘Co6 :
convergence’.
Plusieurs éléments sont indispensables pour une implémentation fructueuse d’une chaîne en
passant par un projet-pilote. Concrètement, les partenaires de la chaîne doivent au moins :
· dresser un inventaire ensemble de l’état actuel de la coopération existante et d’initiatives
existantes analogues
· assurer ensemble le pilotage du projet et la coordination de la chaîne
· assurer ensemble le mandatement et la délégation concrète de participants
· dresser ensemble des plans d’aménagement décrivant l’aménagement du processus de
chaîne
· rédiger ensemble un projet de convention et une convention définitive afin de préserver
stratégiquement et politiquement la coopération existante et future
· évaluer ensemble l’approche de chaîne mandatée et organisée à l’aide du traitement des cas
existants et nouveaux
· évaluer ensemble le projet-pilote et l’approche de chaîne
· après l’évaluation, formuler ensemble un plan et l’accorder pour l’approche de chaîne dans la
phase de préservation.
Dans les paragraphes suivants, les éléments et l’échelonnement susmentionnés sont expliqués
à l’aide d’exemples tirés de la pratique de CO3 et de LINK. L’accent sera mis sur la première
phase, le projet-pilote, parce qu’il s’agit du point de départ d’une implémentation de chaîne
pour la plupart des contextes qui ambitionnent une approche de chaîne. Vous pourrez lire au
chapitre 3 à quoi ressemble concrètement une approche de chaîne organisée en matière de
violence intrafamiliale et de maltraitance des enfants. Au chapitre 4, vous pourrez lire quels sont
les résultats d’une telle approche de chaîne pendant et après la réalisation d’un projet-pilote et
une phase de préservation.
117
État actuel et inventorisation
L’importance d’avoir des meneurs
‘On aura toujours besoin de quelques meneurs pour mettre sur pied un tel projet. Ce qui
dépend également de personnes qui voient la plus-value d’une coopération. Cette vision
est indispensable pour pouvoir commencer. Vous devez également être disposé à ne pas
uniquement regarder votre propre service. Et le rôle du facilitateur est très important à
cet égard. Pour une grande partie, c’est la province qui nous a réunis et nous a donné une
plate-forme pour pouvoir coopérer, par exemple en organisant notamment une équipe
chargée de la coordination de la chaîne. La province est en quelque sorte neutre. Si
un autre partenaire issu de la police, la justice ou l’assistance avait assumé ce rôle de
facilitateur, il aurait sans aucun doute eu les apparences contre lui.’
G. Vanderstraeten (2014) – Président du groupe directeur local auprès de LINK &
Directeur général auprès du « Centrum voor Algemeen Welzijnswerk Limburg »
Lors du démarrage du projet-pilote, vous devrez d’abord dresser un inventaire des organisations
intéressées. Vous pouvez ensuite vous réunir régulièrement et former ensemble un groupe
de meneurs. En outre, il est important de répertorier les initiatives locales, nationales et
internationales déjà en cours dans le cadre de votre approche de chaîne. Des approches de chaîne
débutantes ont intérêt à suivre, à adopter ou à adhérer si possible aux approches existantes.
Pensez par exemple à l’utilisation d’instruments et de méthodes déjà développés. Cela évite de
réinventer la roue et les investissements réalisés peuvent être disséminés vers les contextes des
différents partenaires. Cela permet d’économiser du temps, de l’argent et de l’énergie. En outre,
un résultat uniforme dans différents contextes locaux contribuera à une préservation locale ou
nationale potentielle de la propre approche de chaîne locale. Attention, il sera essentiel d’adapter
l’approche prise comme référence au propre contexte pour assurer sa réussite.
Est-ce que vous partez d’une approche existante, par exemple une approche d’orientation dans
laquelle vous orientez un cas de violence intrafamiliale et de maltraitance des enfants d’un
partenaire vers un autre ? Dans ce cas, vous pouvez effectuer une mesure de référence de l’état
actuel de cette approche ou de la nature et de l’ampleur actuelles du dossier des cas à traiter.
En faisant ces analyses, vous disposerez d’une argumentation suffisante pour développer une
approche de chaîne s’il s’avère que votre approche actuelle n’est pas adéquate ou que la nature
et l’ampleur de votre dossier demandent une autre approche. Cela vous permet également
d’inventorier le potentiel du nombre de dossiers à traiter pour votre approche de chaîne. Ces
analyses valident le démarrage de votre projet-pilote et la délégation requise.
Une telle approche d’orientation est un beau point de départ pour évoluer vers une approche
de chaîne multidisciplinaire et transversale. À l’aide des « 6 Co », vous pouvez déterminer à
quel niveau d’intensité se trouve la coopération au début du projet-pilote. Dans la pratique,
vous aurez souvent affaire à des contextes dans lesquels plusieurs organisations collaborent déjà
intensivement, comparables aux niveaux d’intensité ‘Co3 : coopération’ ou ‘Co4 : coordination’. À
ce niveau-là, il est important de considérer ensemble quels sont les éléments de la coopération
que vous pourriez développer davantage pour arriver au moins à ‘Co5 : collaboration’, une
approche de chaîne.
118
Pilotage de projet et coordination de chaîne
Le pilotage de projet et la coordination de chaîne sont nécessaires pour pouvoir piloter
stratégiquement le projet-pilote, le développer sur le plan politique et le mettre en œuvre
opérationnellement. Les rôles suivants peuvent être définis au début du projet-pilote :
·
Groupe directeur supra-local – Afin d’organiser une mise au point et une préservation au-delà
des différents contextes, vous pouvez – si nécessaire et si déjà présent – vous joindre à un
groupe directeur transversal, par exemple au niveau provincial, national ou international.
Cela vous permet d’évaluer le projet-pilote et l’approche à implémenter par rapport aux
autres contextes et de les disséminer vers ces contextes. Un groupe directeur supra-local
peut, par exemple, se réunir une ou deux fois par an.
·
Groupe directeur local – Afin d’effectuer un pilotage stratégique de la chaîne et d’organiser
un mandat dans la mise en œuvre politique et opérationnelle de la chaîne, vous pouvez créer
un groupe directeur dans lequel les principaux partenaires de la chaîne sont représentés.
Les délégués dans le groupe directeur sont des fonctionnaires de niveau stratégique qui
représentent leur organisation dans l’approche de chaîne. Ce groupe directeur se réunit
deux à trois fois par an pour suivre la progression de la chaîne de coopération. Le groupe
directeur local se charge, en outre, des éventuelles corrections stratégiques nécessaires.
L’aménagement du groupe directeur, la délégation vers ce groupe et la répartition des rôles
au sein du groupe, prendront forme dans la phase d’aménagement.
·
Équipe de coordination de la chaîne et coordinateur de chaîne – Pour pouvoir effectuer le
pilotage politique de la chaîne (coordination de la chaîne), il est essentiel de créer une équipe
de coordination de la chaîne avec un coordinateur de chaîne. L’équipe de coordination de
chaîne peut se composer du coordinateur de la chaîne, de ses assistants, d’un éventuel
accompagnement (externe) ou d’éventuels fonctionnaires préparant les dossiers délégués
par les partenaires de la chaîne. Les partenaires stratégiques de la chaîne dans le groupe
directeur mandatent ces fonctionnaires non seulement afin de participer à l’équipe de
coordination, mais également afin d’effectuer le pilotage politique et les changements dans la
chaîne de coopération. L’équipe de coordination rapporte au groupe directeur et lui soumet
notamment les éventuelles difficultés et les décisions à prendre. L’équipe de coordination de
la chaîne est donc responsable du pilotage et de le l’aménagement politiques de la chaîne et
se réunit quotidiennement ou au moins hebdomadairement.
Compétences d’un coordinateur de chaîne
‘Un coordinateur de chaîne doit pouvoir unifier et piloter. Avoir un champ de vision
large et de bonnes compétences de réseautage est utile à cet égard. Un coordinateur
de chaîne est une personne pragmatique, capable de faire un effort supplémentaire. Il
ou elle devra s’entourer de personnes compétentes, surtout lorsqu’il s’agit de l’équipe de
coordination de chaîne. Lors du projet-pilote, le coordinateur est l’initiateur et essaie de
lancer différents processus. Une fois que le projet est lancé, il revient au coordinateur de
chaîne d’assurer qu’il continue à fonctionner. Pour cela, vous observez toujours la chaîne
avec une vue d’hélicoptère. Pour y parvenir, vous devez avoir, en tant que coordinateur
de chaîne, un rôle et une influence naturels au sein du groupe. Vous devez vous faire
119
accepter par vos mots et vos actes, et non pas par votre titre ou fonction. Vous travaillez
avec des personnes motivées et compétentes, vous allez donc devoir gagner vos galons
en cours de route.’
D. Wyckmans (2014) – Coordinateur de chaîne auprès de LINK & Coordinateur de projet
auprès du service Police, Sécurité (routière) & Ordre public Province du Limbourg
·
Équipe opérationnelle – Au début du projet-pilote, les partenaires de la chaîne détachent
et mandatent une équipe opérationnelle. Il est important que cette équipe se compose de
professionnels opérationnels et politiques qui ont de la persévérance, sont compétents
dans leur propre domaine professionnel et qui ont les capacités de s’inscrire de manière
fructueuse dans l’implémentation de la chaîne. Durant la phase d’implémentation, l’équipe
peut assumer différents rôles, en fonction de la capacité disponible et des possibilités
au niveau de l’exécution. Ces rôles peuvent notamment être : signaleur, table ronde,
constitution de dossier, gestion de dossier, équipe d’évaluation, coordinateur de cas et table
ronde exécution. Il s’agit spécifiquement de rôles présents dans une approche de chaîne
dans la phase de préservation et à long terme (voir aussi le chapitre 3). Pendant la phase
de test de l’aménagement de la chaîne, l’équipe opérationnelle se chargera du traitement
opérationnel des dossiers. L’équipe se réunit autant de fois que possible (au moins une
fois toutes les quinzaines) dans des tables rondes, pour y traiter les dossiers complexes de
violence intrafamiliale et de maltraitance des enfants, selon un aménagement transversal et
multidisciplinaire de la chaîne. L’équipe opérationnelle traite les dossiers, en se focalisant
d’une part sur le contenu, d’autre part sur les processus. L’équipe validera l’organisation
comme décrite dans les plans d’aménagement.
Mandatement et délégation
Le mandatement stratégique du projet-pilote et de la chaîne de coopération même est une
condition sine qua non pour un aménagement et une évaluation fructueux de l’approche de
chaîne. En déléguant et mandatant des collaborateurs, ces derniers auront la liberté requise pour
pouvoir créer. En effet, ils ne devront pas constamment penser : qu’est-ce que mon patron en
dira ? Et ai-je bien le droit de prendre cette décision ? Bien entendu, cela ne signifie pas que les
collaborateurs chargés de la préparation des dossiers aient la liberté de prendre des décisions
stratégiques ou que les collaborateurs opérationnels se chargent de la réception politique.
Étant donné qu’une implémentation de chaîne requiert une approche de développement,
il est important que les délégués aussi bien stratégiques, politiques qu’opérationnels aient
suffisamment de liberté pour pouvoir mettre en œuvre cette approche. Et cela implique qu’ils
aient la possibilité ET le droit de pouvoir opérer en dehors des cadres (organisationnels) existants
afin de trouver ainsi les connexions entre les organisations partenaires. En ce qui concerne le
nombre de personnes et des moyens à détacher, cela varie d’un projet-pilote à un autre et
dépend :
· de la priorité politique accordée par les partenaires au thème et au projet
· de la disponibilité des partenaires à investir dans le projet
· des résultats formulés de la chaîne, tels que le nombre de dossiers à traiter
· la qualité escomptée de l’approche de chaîne et de l’implémentation de la chaîne.
La convention de coopération de LINK (Wyckmans & De Jong, 2013; Wyckmans & De Jong,
2014) comprend les paragraphes suivants consacrés au mandatement et à la délégation :
120
Mandatement
Le mandat de concevoir et d’implémenter LINK est validé de différentes façons :
· Il y a l’accord du cabinet Vandeurzen de travailler dans une construction de
laboratoire/forme de projet-pilote, comparable au modèle anversois de CO3.
· Après un vote à l’unanimité, LINK fait partie du groupe directeur supra-local à
Bruxelles qui, avec les membres de CO3 Anvers et de délégués des cabinets et
administrations flamands et fédéraux compétents, cherche une connexion au
niveau régional, fédéral et international dans la lutte intégrale contre la violence
intrafamiliale, dont la maltraitance des enfants.
· Lors d’une tournée stratégique, tous les services ont été visités et invités à s’engager.
Tous les services visités ont affirmé leur engagement et siègent dans le groupe
directeur (local), l’équipe de coordination de chaîne et/ou le groupe de travail.
Le groupe directeur a décidé de valider une implémentation ultérieure en adoptant un
projet de convention. Finalement, la signature de la convention définitive par tous les
partenaires de la chaîne représentés au sein du groupe directeur local de la chaîne, ainsi
que par le Ministre flamand du Bien-Être, de la Santé Publique et de la famille, et les
Ministres fédéraux de l’Intérieur et de la Justice, constituera le mandatement officiel de
la suite de LINK.
Si, en tant que partenaires d’une chaîne, vous n’avez pas suffisamment de connaissances sur la
chaîne de coopération et l’implémentation de la chaîne, il est recommandable de faire appel à
un accompagnement (externe), à condition bien sûr que cet accompagnement ait de l’expérience
pratique en matière d’aménagement et d’implémentation de telles approches de chaîne
multidisciplinaires et transversales. Il ressort de la pratique que cela apporte plus de clarté et de
rapidité et permet de gagner du temps, ce qui vous permet de préserver la qualité de l’approche
de chaîne et de son implémentation, ainsi que de stimuler de manière optimale la contribution
des partenaires de la chaîne.
Le rôle d’un conseiller externe
‘Avec la province, nous avons fait appel à un conseiller de chaîne externe pour LINK.
Il connaît les défis auxquels nous devrons faire face, il a déjà fait ce trajet à plusieurs
reprises et peut, dès lors, parfaitement surveiller les lignes. Il veille aussi à ce que tout le
monde reste alerte. Sans ses conseils et son soutien, nous y serions probablement aussi
parvenus, mais l’implémentation de la chaîne aurait pris trois fois plus de temps parce
que nous n’aurions pas pu aller droit au but. Peut-être que nous aurions même renoncé
en cours de route. Un conseiller externe a souvent une vision plus rafraîchissante de
certaines situations auxquelles vous avez affaire. Il évite que vous continuiez à raisonner
en vous basant sur vos propres structures figées. Il vous tend un miroir. Certes, vous
pouvez prendre quelqu’un de votre propre organisation, mais c’est justement l’aspect
externe qui contribue à cette réflexion. Une chaîne de coopération est une expertise
à part, parce qu’elle n’est pas connectée à une seule organisation. Cette expertise est
transversale, au de-là des organisations et des domaines. C’est notamment dans la phasepilote que vous en avez vraiment besoin. Dans la phase de préservation, vous pouvez
consulter un conseiller de chaîne, sans qu’il ne doive encore être impliqué intensivement.
Il appartient alors au coordinateur de la chaîne d’utiliser les connaissances et les
121
compétences acquises en matière de chaîne. C’est la raison pour laquelle il est tellement
important « d’apprendre sur le tas » pendant la phase-pilote. Un conseiller de chaîne est
capable de vous apprendre beaucoup de choses, mais peu à peu, vous devez acquérir
l’expérience pratique nécessaire en tant que coordinateur de chaîne. Ce n’est qu’ainsi que
vous pourrez cadrer et saisir les conseils.’
D. Wyckmans (2014) – Coordinateur de chaîne auprès de LINK & Coordinateur de projet
auprès du service Police, Sécurité (routière & Ordre public Province du Limbourg
Élaborer des plans d’aménagement
Après la définition du pilotage du projet et de la coordination de chaîne, il faudra également
définir l’aménagement du processus de chaîne de l’approche de chaîne. À cet effet, vous pouvez
organiser des réunions avec l’équipe de coordination de chaîne et/ou l’équipe opérationnelle.
Ensemble, elles peuvent se charger de l’aménagement concret de la chaîne de coopération.
L’aménagement est élaboré dans des plans d’aménagement pour chaque sous-processus, en
tenant compte des ‘meilleures pratiques’ des initiatives existantes inventoriées et de l’état actuel
de la coopération existante autour du thème. Les plans d’aménagement élaborent au minimum
pour chaque sous-processus :
· les objectifs (pourquoi ce processus)
· les résultats (qu’est-ce que ce processus apporte)
· les activités (à quoi ressemble le processus)
· les rôles (qui fait quoi et est responsable de quoi)
· les moyens (quel instrumentaire allons-nous utiliser dans le processus)
· les indicateurs de performance (comment mesurons-nous le processus)
· les principes et conditions préalables (qu’est-ce qui régit le processus)
· le perfectionnement (comment devons-nous préserver le processus).
Dans le projet-pilote, les plans d’aménagement sont exécutés et validés par l’équipe opérationnelle
lors du traitement de dossiers. Les plans d’aménagement sont adaptés si nécessaire, de sorte
qu’à l’issue du projet-pilote, le contenu des plans d’aménagement soit définitif et puisse être
préservé dans la phase de préservation pour la future chaîne de coopération.
Pendant l’aménagement, il est important de délimiter le projet et l’approche de chaîne. L’approche
de chaîne utilisée lors du projet-pilote n’est pas forcément identique à celle à l’issue du projetpilote. Qui plus est, ce n’est presque jamais le cas. Lors du projet-pilote, les partenaires de la chaîne
commencent petit, ce qui leur permet d’expérimenter avant de trouver le meilleur aménagement
et la meilleure exécution d’une approche de chaîne propre. À la fin du projet-pilote, le but est
d’avoir une approche de chaîne définitive et harmonisée qui peut être préservée. Cela peut
donc signifier que le projet-pilote connaisse par exemple une région géographique plus petite,
alors que l’aménagement de l’approche en vue de la phase de préservation part d’une région
géographique plus vaste. Le nombre de dossiers à traiter peut également varier. Le projet de
convention de LINK (Wyckmans & De Jong, 2013) stipule à ce sujet :
Région géographique
La « Limburgse Intrafamiliaal geweld Keten » (LINK) vaut pour toute la province du
Limbourg. Or, pendant la phase d’aménagement février 2013 – septembre 2013) et
122
la phase d’implémentation (octobre 2013 – mars 2014), la zone-pilote suivante sera
d’application (4 zones de police) :
·
Beringen-Ham-Tessenderlo (BHT)
·
Hasselt-Zonhoven-Diepenbeek (HAZODI)
·
Genk-As-Opglabbeek-Zutendaal (GAOZ)
·
Lanaken-Maasmechelen (LAMA)
Nombre de dossiers
10 à 25 dossiers-pilotes de la zone-pilote susmentionnée seront traités durant la phase
d’implémentation (octobre 2013 – mars 2014). Le nombre de dossiers à traiter pendant
la phase de préservation reste à définir (après mars 2014).
Le rythme du traitement de dossiers lors d’un projet-pilote
‘En tant que police, nous sommes directement confrontés aux attentes du public. Nous
sommes très contents du suivi multidisciplinaire de notre engagement. Au début de la
phase-pilote, on se dit : ça n’avance pas. Et ce, pendant que nous devons transposer
l’approche de chaîne vers notre secteur. Mais plus tard dans la phase-pilote, nous prenons
quand même de la vitesse. N’attendez donc pas trop au début. Expliquez à votre base
qu’elle pourra se charger d’un cas, mais qu’il faut du temps pour élaborer la coopération.
Prendre ce temps est un élément à part entière de la réussite de la coopération. L’approche
de chaîne me permet d’apprendre à chaque fois de nouvelles choses, même après mes
dizaines d’années de carrière dans le secteur.’
M. Geerits (2014) – Membre équipe opérationnelle auprès de LINK & Commissaire de
police & Fonctionnaire de liaison auprès du gouverneur de la province du Limbourg au
sein du service Police, Sécurité (routière) & Ordre Public Province du Limbourg
Un autre exemple est que les personnes participant au projet-pilote ne sont pas forcément les
mêmes personnes détachées pour l’approche de chaîne à plus long terme. Or, la différence entre
l’approche de chaîne d’essai au sein du projet-pilote et l’approche de chaîne finale pour la phase
de préservation et le long terme ne peut pas être trop grande. Sinon, le projet-pilote ne serait
plus représentatif pour l’avenir. Les résultats du projet n’auraient en l’occurrence plus de valeur
indicative et seraient inutilisables.
Projet de la convention de la chaîne et convention définitive
Le pilotage de projet, la coordination de chaîne, le mandatement, la délégation et l’aménagement
peuvent être repris dans une convention de coopération à valider par les délégués stratégiques
des partenaires de la chaîne. Ces derniers sont généralement des membres du groupe directeur
local. C’est encore plus fort si vous arrivez à également faire valider cette convention au niveau
supra-local, par exemple en demandant au ministre de signer la convention. Afin de préserver
stratégiquement le projet-pilote et l’approche de chaîne finale d’après le projet-pilote, vous
pouvez rédiger deux conventions de la chaîne : un projet de convention, suivi d’une convention
définitive.
123
Au début du projet-pilote, on peut établir un projet de convention. Celui-ci est notifié aux
partenaires de la chaîne à la fin de la phase d’aménagement, pour qu’ils aient une idée de la
chaîne aménagée. Ainsi, le groupe directeur peut mandater la phase d’aménagement en
approuvant le projet de convention comme guide pour l’exécution ultérieure du projet-pilote
et l’évaluation de l’approche de chaîne aménagée. Pour l’équipe de coordination de la chaîne, le
projet de convention servira de guide à la coordination de la chaîne. Le coordinateur de chaîne
et son équipe ont un point de référence pour la méthode approuvée et mandatée par le groupe
directeur. Pour l’équipe opérationnelle, le projet de convention peut servir de manuel pour le
traitement de dossiers pendant l’exécution de l’approche de chaîne. Le projet de convention est
en quelque sorte le résultat écrit de l’aménagement.
Le projet de convention devient une convention définitive à la fin de la phase d’implémentation,
lorsque la chaîne de coopération a été complètement validée au niveau opérationnel, politique
et stratégique. Il est possible que des addenda spécifiques de la convention de coopération
définitive entre les partenaires de la chaîne soient rédigés et signés si cela s’avère nécessaire
après la phase d’implémentation, par exemple en ce qui concerne le détachement de personnes
pour équiper la chaîne dans la phase de préservation. La convention définitive sera présentée
pour signature aux partenaires concernés qui sont représentés au sein du groupe directeur
local de la chaîne et éventuellement aux éventuels tiers supra-locaux concernés, tels que des
ministres. On crée ainsi un mandat stratégique local et supra-local pour la chaîne de coopération
même et pour la phase de préservation.
Exécuter, évaluer et valider
Comme nous l’avons déjà dit, la phase d’aménagement est suivie d’une phase d’évaluation visant
à exécuter, évaluer et valider l’approche de chaîne aménagée. Pendant la phase d’aménagement,
le traitement des dossiers se fait ‘à l’ancienne’. Les partenaires de la chaîne ont leur propre
approche, qu’ils suivent en coopération ou non. Celle-ci ne disparaîtra bien évidemment pas
dès le début d’un projet-pilote. Les anciennes méthodes continuent d’exister jusqu’à ce que
la ‘nouvelle’ approche de chaîne remplace ou complète ces méthodes. Après qu’il ressort
concrètement de la phase d’aménagement comment le traitement de dossiers s’effectuera dans
l’approche de chaîne et qui s’en chargera, on peut commencer la ‘nouvelle et future’ méthode de
traitement de dossiers dans la phase d’évaluation.
Dans la pratique, l’équipe opérationnelle peut traiter hebdomadairement les dossiers complexes,
tels que la violence intrafamiliale et la maltraitance des enfants, à l’occasion de tables rondes.
Cette équipe est responsable de la validation du traitement opérationnel des dossiers. En se
basant sur des cas existants et nouveaux, elle évalue si cet aménagement est valide. Ensuite, on
pourra immédiatement effectuer des changements au niveau de l’aménagement de l’approche de
chaîne. Ces changements sont intégrés dans les plans d’aménagement, de sorte qu’une approche
de chaîne validée soit ensuite intégrée dans la convention définitive.
Mettez-vous au travail avec des cas concrets
‘Il est important de travailler, dès la période-pilote, avec de vrais cas concrets. C’est alors
que vous apprenez à mieux vous connaître. Chaque service a sa propre façon de traiter des
dossiers et c’est dans cette phase que les concordances et les différences se révéleront.
124
Vous allez donc devoir trouver un consensus. Tout ce qui a été couché sur le papier, est
très beau théoriquement. Mais la pratique s’apprend avec des hauts et des bas. Dès lors,
il est important de rester près de la réalité dans la période-pilote. Cela n’a aucun sens de
travailler avec un cas fictif ou d’uniquement formuler sur papier une méthode de travail
pendant une période-pilote. Cela vous empêche de vraiment apprendre à vous connaître
et n’apporte, en outre, aucune aide concrète à personne. C’est du temps et de l’argent
gaspillés. Mettez-vous donc au travail avec des cas concrets et actuels.’
S. Reggers (2014) – Membre équipe opérationnelle auprès de LINK & Assistant du
Coordinateur de Projet auprès de la Direction Affaires Humaines, division Diversité &
égalité des Chances Province du Limbourg
L’équipe de coordination de la chaîne surveille les tables rondes, par exemple en faisant partie de
l’équipe. Il est important que surtout dans la phase-pilote, l’équipe de coordination de la chaîne
sache exactement ce qui se passe dans le traitement des dossiers, afin de garantir ainsi la qualité
de l’implémentation opérationnelle et du traitement des dossiers. Le coordinateur de chaîne
peut par exemple être président de l’équipe opérationnelle. Les résultats des observations sont
intégrés dans les plans d’aménagement. Les éléments suivants peuvent être évalués dans ces
observations :
· établissement de dossier et rapport
· offre d’intervention et exécution
· instruments utilisés
· accords et répartition des rôles
· savoirs et compétences des délégués concernés.
Outre les observations, il est important de laisser l’équipe opérationnelle s’évaluer elle-même.
Chaque réunion de l’équipe opérationnelle pourrait se terminer par une évaluation. Comment
la coopération s’est-elle déroulée ? Est-ce que nous progressons suffisamment ? Quels sont
les obstacles que nous rencontrons ? Que faisons-nous bien ? Que pourrions-nous améliorer
et comment allons-nous nous y pendre ? Il appartient à l’équipe de coordination de la chaîne
d’évaluer ce qu’elle intégrera ou n’intégrera pas dans les plans d’aménagement. Il est important
que l’équipe implique suffisamment le groupe directeur local ou éventuellement supra-local pour
que l’aménagement reste mandaté.
La coordination d’un coordinateur de chaîne
‘Pendant la phase initiale d’un projet-pilote, il vous appartient en tant que coordinateur
de chaîne de créer une base parmi les services à impliquer. Établir des contacts avec les
directeurs de services et avec la politique est essentiel pour arriver à un bon démarrage et
pilotage du projet-pilote. En tant que coordinateur de chaîne, vous devez donc avoir de la
patience. Il est très difficile de piloter des gens si vous n’avez pas de pouvoir hiérarchique
formel sur eux. Il est bizarre d’interpeller une personne d’une autre organisation qui exerce
une fonction supérieure à propos de son rôle dans la chaîne. Vous allez donc devoir vous
y prendre en douceur et veiller à ce que vos partenaires restent égaux. Certains trouvent
leur propre organisation plus importante que celle d’un autre. Vous devrez donc inciter
chacun à avoir de la compréhension pour les points de vue des autres. Coordonner ne
125
126
signifie pas dire ‘tu dois’. C’est balancer entre les organisations. En tant que coordinateur
de chaîne, vous devez également avoir une autorité naturelle, ainsi qu’une expertise du
thème et sur le terrain.’
D. Simons (2014) – Coordinateur de chaîne auprès de CO3 & Chef de Programme «
Approche axée sur la Personne » auprès de la Ville d’Anvers
Dès que les plans d’aménagement sont complètement validés, ils peuvent être intégrés dans la
convention définitive. Celle-ci doit être signée par tous les partenaires de la chaîne et constitue
le fondement écrit de la de phase de préservation. Pour cette phase de préservation, il est
important de formuler un plan consécutif ou additionnel décrivant ce à quoi ressemblera la phase
de préservation. Il est important à cet égard que les partenaires de la chaîne :
· veillent à ce qu’il y ait un pilotage de projet et un coordination de chaîne fixes
· veillent à ce qu’il y ait un mandatement permanent et une délégation concrète de participants
· utilisent un aménagement définitif
· organisent la signature de la convention définitive
· organisent une évaluation constante au niveau de la chaîne, de l’organisation et du client
· formulent un plan après l’évaluation et assurent qu’il s’accorde avec l’approche de chaîne à
long terme.
À l’issue de la phase de préservation et si les partenaires de la chaîne sont convaincus que
l’approche de chaîne convienne au long terme, la manière dont ils voudront la façonner est
une mission sur mesure. L’approche de chaîne a été tellement adaptée au contexte spécifique
par la de phase de préservation, que la phase à long terme doit être étudiée pour chaque
contexte spécifique. L’optimisation permanente de l’approche de chaîne préservée reste le point
de départ. Ce besoin permanent d’optimisation peut être consigné dans les documents de la
chaîne, les accords personnels avec les organisations ou en organisant l’approche de chaîne de
telle façon que ce besoin reste toujours à l’ordre du jour de la chaîne. La transparence quant
au fonctionnement et aux résultats de la chaîne, ainsi qu’au sujet de la coopération entre les
niveaux stratégiques, politiques et opérationnels de l’approche de chaîne, sera l’un des principaux
facteurs de réussite à cet égard.
127
Chapitre 3
L’approche de chaîne aménagée
Ce chapitre vous apprend :
·
·
·
·
·
·
·
·
comment une approche de chaîne en matière de violence intrafamiliale est aménagée dans
la pratique
quels sont les objectifs principaux et secondaires potentiels d’une approche de chaîne en
matière de violence intrafamiliale
quelle peut être la délimitation de la cible de la chaîne en définissant ‘violence intrafamiliale’
et ‘système-client’
à quoi une approche de chaîne en matière de violence intrafamiliale peut ressembler
visuellement dans un ‘modèle de chaîne’
quels sont les sous-processus et activités dont peut se composer une approche de chaîne
en matière de violence intrafamiliale
quels sont les rôles de chaîne dans une approche de chaîne en matière de violence
intrafamiliale
quels sont les instruments pouvant être utilisés tant au niveau des processus qu’au niveau
du contenu
comment on peut aborder le partage d’informations et les règles déontologiques.
Dans le premier chapitre, nous avons exposé le contexte conceptuel d’une chaîne de coopération.
La chaîne de coopération y est expliquée comme un modèle de coopération. Dans le deuxième
chapitre, nous décrivons comment vous pouvez aménager et évaluer ce modèle de coopération
via un projet-pilote de sorte à créer une approche de chaîne implémentée. Dans ce chapitre,
nous vous donnons des exemples d’aménagement. L’approche de chaîne aménagée de LINK
visualise – en s’appuyant sur la pratique – les contours concrets d’une approche de chaîne en
matière de violence intrafamiliale et de maltraitance des enfants en démarrant un projet-pilote.
Les exemples sont repris et dérivés de la convention de coopération de LINK (Wyckmans & De
Jong, 2013; Wyckmans & De Jong, 2014) et d’autres documents et instruments de chaîne de
LINK (De Jong, 2013; Wyckmans, 2013).
Objectifs
Une approche de chaîne a ses propres objectifs. Les partenaires de chaîne concernés se sont
engagés à ces objectifs et sont axés, en tant que groupement, sur la réalisation de ces objectifs.
LINK a un objectif principal et plusieurs sous-objectifs.
Objectif principal
‘L’approche de chaîne est axée sur l’arrêt de la violence intrafamiliale, la prévention de
la récidive et l’amplification des facteurs de protection dans les systèmes-clients dans la
province du Limbourg.’
128
Objectifs secondaires
· Organiser la coopération entre les services autour de dossiers de violence
intrafamiliale, de sorte que les interventions des services, avec chacun sa propre
mission, soient harmonisées et que les systèmes-clients reçoivent une offre intégrale
(au-delà des habitats) et efficace.
· Créer et organiser un environnement (physique) pour soutenir la coopération entre
les services actifs dans les domaines de soins/bien-être, de la police/justice et de la
politique.
· Organiser le partage d’informations entre les services concernés et décrire les
conditions préalables et les procédures au sein desquelles cela peut se réaliser tout
en respectant les propres règles déontologiques.
· Aménager les processus de coopération pour l’approche multidisciplinaire des
dossiers.
· Organiser la coordination de l’exécution des dossiers.
Groupes-cibles
En aménageant une approche de chaîne, il est très important de définir les groupes-cibles qui
constituent le point de départ de l’approche. Cela permet aux partenaires de la chaîne de savoir
quels cas ils peuvent sélectionner pour l’approche de chaîne et révélera, lors du traitement des
dossiers, si les cas conviennent aussi effectivement à l’approche
LINK se concentre sur les ‘systèmes-clients où il est question de violence intrafamiliale’.
Ces notions ont, pour LINK, les définitions suivantes :
Violence intrafamiliale
La ‘violence intrafamiliale’ peut comprendre une ou plusieurs formes de violence :
·
la violence conjugale (physique, psychologique, sexuelle et violence économique)
·
le harcèlement
·
la maltraitance des enfants
·
la maltraitance des personnes âgées
·
la maltraitance des parents
·
la violence entre sibling
·
la violence liée à l’honneur.
On souligne spécifiquement que les enfants, les personnes âgées et les personnes parlant
une autre langue, sont également inclus dans l’approche.
Système-client
Le ‘système-client’ peut inclure plusieurs clients, notamment :
·
un/des auteur(s)
·
une/des victimes(s)
·
les enfants qui sont victimes et/ou témoins de violence intrafamiliale
·
la famille
·
des tiers impliqués.
129
Dans la description ci-dessus, il est clair que la maltraitance des enfants fait partie intégrante de
la violence intrafamiliale pour l’approche de chaîne de LINK. En outre, l’approche de chaîne part
du principe d’une action axée sur le système-client. Cela signifie que pour chaque cas, on formule
et effectue des interventions non seulement pour la victime, mais également pour l’auteur et les
autres personnes directement concernées, par exemple les grands-parents ou voisins impliqués.
LINK est convaincu que les objectifs de l’approche de chaîne en matière de violence intrafamiliale
et de maltraitance des enfants peuvent uniquement être réalisés en impliquant tout le systèmeclient dans le cas. L’intensité de cette implication et la sélection concrète des clients devant
faire partie de l’approche doivent être définies au cas par cas, en vous appuyant sur la situation
spécifique de chaque client et l’expertise des partenaires de la chaîne.
Travailler avec un vaste système-client
‘Ce que je trouve très utile, c’est qu’on ratisse large, c’est-à-dire en prenant en compte
l’intégralité du système-client. On prend également en compte le partenaire, ou l’auteur.
Ce qui est une plus-value importante. Être auteur et victime est une sorte d’interaction.
Qui est l’auteur et qui est la victime s’ils s’empoisonnent la vie ? Les mères peuvent être
très acerbes à l’égard des pères. Et si les pères ne peuvent plus se maîtriser dans ces
cas et frappent une fois, on leur accorde un time-out. Chez CO3, nous tenons vraiment
compte des différents clients qui font partie du vaste système-client. Ainsi, les services
peuvent se faire une meilleure idée de la situation dans la famille. Pour nous, en tant
qu’organisation, la plus-value réside également dans le fait que l’approche de chaîne
nous permet également d’atteindre des clients auxquels nous n’avons pas accès dans
le système-client. Ce qui profite également à nos propres clients et nous permet de
mieux faire notre travail en tant qu’organisation. Nous ne devons plus rester impuissants,
comme c’était parfois le cas par le passé. Cela permet également de rompre avec les
routines sclérosantes et les évidences. De ce fait, nous pouvons mieux assister nos clients
et mieux servir les intérêts des autres organisations. Ce qui est plus efficace.’
M. Vanslambrouck (2014) – Membre de l’équipe d’évaluation auprès de CO3 &
Collaborateur professionnel auprès de Bond Zonder Naam De Stobbe Anvers
Sous-processus et activités
Le premier chapitre nous apprend clairement (voir figure 7 ‘Co5 : coopération’) qu’une chaîne de
coopération peut comprendre plusieurs sous-processus. Ces sous-processus sont visualisés dans
un modèle de chaîne (voir figure 9) et sont détaillés et développés dans des plans d’aménagement.
On obtient ainsi un aperçu clair des activités de chaque sous-processus et des résultats qu’il faut
obtenir. Les 6 sous-processus successifs de LINK sont :
· sous-processus Accueil & Admission
· sous-processus Constitution de dossier
· sous-processus Appréciation
· sous-processus Coordination de cas
· sous-processus Exécution
· sous-processus Évaluation.
130
131
Ketenactiviteiten
• Multidisciplinair
wegen casuïstiek
• Plan van aanpak
maken
• Casusregisseur
voorstellen
Ketenactiviteiten
Weging
Weegploeg
Ketenrollen
Figure 9. Modèle de chaîne projet-pilote LINK. (De Jong, 2014)
• Informatie
verzamelen
• Rondetafel
dossiervorming
• Dossierhouder
toewijzen
• Informatie
verrijken
• Volledig dossier
naar weegploeg
Ketenactiviteiten
• Eigen intake
• Eigen
risicotaxatie
• Eigen crisisinterventies
• Casus
aanmelden
Dossiervorming
Rondetafel
dossiervorming &
dossierhouders
Signalerende diensten
als aanmelders
Onthaal
& intake
Ketenrollen
Ketenrollen
Bovenlokale
stuurgroep
• Casusregisseur
maakt plan van
aanpak met
ketenpartners
verder concreet
• Casusregisseur
stemt plan van
aanpak met
cliëntsysteem af
Ketenactiviteiten
Casusregie
Casusregisseurs
& ketenpartners
Ketenrollen
Operationeel team
Ketenregieteam
Lokale stuurgroep
• Interventies
uitvoeren
partners
• Interventies
monitoren door
casusregisseur
• Indien nodig:
rondetafel
uitvoering
• Casus
aanbieden
ter evaluatie
Ketenactiviteiten
Uitvoering
Casusregisseurs,
ketenpartners &
rondetafel uitvoering
Ketenrollen
• Casus evalueren
en afsluiten
• Ketenproces
evalueren
• Beleidsevaluatie
waaronder
effectiviteitmeting
Ketenactiviteiten
Evaluatie
Ketenregieteam &
wetenschappelijk
onderzoek
Ketenrollen
Cliëntsysteem
intrafamiliaal
geweld en
kindermishandeling
Accueil et admission
Dans ce sous-processus, les différents services signalent des incidents pouvant être
potentiellement qualifiés de violence intrafamiliale, dont la maltraitance des enfants, et
les introduisent auprès de LINK s’ils répondent aux critères. Les critères d’admission pour
LINK sont :
· Une ou plusieurs personnes des systèmes-clients a/ont une résidence de fait dans la
province du Limbourg, Belgique.
· Les systèmes-clients sont caractérisés par un ou une combinaison des critères
suivants :
· une situation complexe et/ou des faits graves qui exigent une approche
combinée et harmonisée des services de soins/bien-être, de la police/justice et
de la politique
· une problématique multiple dans plusieurs domaines de la vie (logement, situation
financière, fonctionnement social, fonctionnement psychique, fonctionnement
physique, fonctionnement pratique, activités de jour et ‘l’idée qu’on a de la vie’)
· démarrage pénible de l’assistance, des mesures pénales et ou des mesures
politiques.
L’introducteur (partenaire de la chaîne qui introduit le dossier auprès de LINK) fait tout
d’abord un screening du dossier en ce qui concerne les risques de danger et effectue, si
nécessaire, des interventions d’urgence pour détourner le danger imminent. Les dossiers
introduits des cas de violence intrafamiliale proviennent de tous les services possibles
actifs dans les domaines des soins, du maintien et de la sécurité.
Constitution de dossier
Les dossiers-pilotes qui répondent aux critères de LINK sont traités dans une table ronde
et, à l’occasion de celle-ci, complétés d’informations sur le système-client. Les partenaires
de la chaîne rassemblent des informations complémentaires. Dans ce sous-processus,
les dossiers (cas) sont également analysés sur la base des informations recueillies en vue
d’évaluer les facteurs de risque et les facteurs de protection qui se manifestent au sein
du système-client, en préparation au sous-processus Appréciation.
Appréciation
Dans ce sous-processus, l’équipe d’appréciation ‘appréciera’ les dossiers de violence
intrafamiliale : elle définira la complexité du cas. Le risque de violences futures, ainsi que
la nature et l’ampleur de la problématique, sont taxés en prenant en compte les différents
domaines de la vie (logement, situation financière, fonctionnement social, fonctionnement
psychique, fonctionnement physique, fonctionnement pratique, activités de jour et
sens à la vie), ainsi que les éventuels facteurs de protection présents. Sur la base de
cette ‘appréciation’, chaque dossier se verra doté d’un plan d’intervention global (plan
d’approche) dans lequel des interventions et des mesures durables sont présélectionnées
et décidées. Ce plan d’intervention peut être une combinaison de trajets aussi bien
pénaux, administratifs que d’assistance pour chaque client.
133
Coordination de cas
Dans ce sous-processus, le dossier est confié à un seul coordinateur de cas qui, tant
que le dossier reste au sein de LINK, supervise l’exécution du plan d’intervention. Le
coordinateur de cas se charge de la concrétisation du plan d’intervention, avec les
partenaires de la chaîne chargés de l’exécution, en se concertant avec tous les membres
impliqués du système-client en question. Après concertation avec le système-client, le
plan d’intervention peut être corrigé afin de réaliser une implication et une coopération
maximales avec le système-client.
Exécution
Ce sous-processus comprend l’exécution, le monitorage, la coordination et la correction
des interventions rédigées et concrétisées sur la base des résultats escomptés pour le
système-client. Le coordinateur de cas remplit un rôle de coordination dans toutes ces
activités et a la possibilité de servir de ‘relais interne’ au sein de LINK, en organisant une
concertation entre les partenaires de chaîne (individuellement ou dans une table ronde)
ou avec l’équipe de coordination de la chaîne. Les dossiers sont finalisés et soumis à une
évaluation dès que les objectifs pour le système-client décrits dans le plan d’intervention
ont été réalisés.
Évaluation
Ce sous-processus consiste à évaluer les effets des interventions sur le système-client.
La coopération entre les partenaires de la chaîne lors du traitement du cas est également
évaluée. Les dossiers finalisés sont clos s’il n’y a pas de nouveau contact dans les 6 mois
et s’il s’avère que les objectifs du plan d’intervention sont toujours atteints et que la
situation est sous contrôle.
Traitement de dossier selon une approche de chaîne
‘Je trouve qu’il est plus intéressant de traiter des dossiers selon une approche de chaîne,
parce que cela me permet de me faire une meilleure idée de la problématique de la famille
et, par conséquent, de fournir plus de qualité. En tant que parquet, nous décidons très
vite, ce qui contraste parfois énormément avec le traitement de dossiers dans l’approche
de chaîne. Celle-ci approfondit davantage les dossiers, ce qui est plus intéressant parce
que vous obtenez plus d’informations et vous pouvez donc prendre des décisions plus
avisées pour le client. Ensemble, vous créez quelque chose qui était irréalisable tout
seul. Au bout du compte, l’essentiel c’est le client. Pour les gens qui ont déjà du mal à
trouver leur place dans la vie, il serait tout à fait idiot, en y réfléchissant un instant, de les
faire passer par tous ces services individuels. Ces clients méritent tout simplement une
approche de chaîne multidisciplinaire.’
V. Cielen (2014) – Membre équipe opérationnelle auprès de LINK & Substitut du
Procureur du Roi auprès du Parquet du Procureur du Roi Tongres/Ministère public
134
Rôles
Les activités décrites dans les sous-processus entraînent différents rôles pour les partenaires de
la chaîne. Dans le chapitre précédent, nous avons déjà partiellement évoqué les rôles d’un groupe
directeur supra-local, d’un groupe directeur local, de l’équipe de coordination de chaîne et de
l’équipe opérationnelle. L’équipe opérationnelle de LINK est transversale et multidisciplinaire.
En guise d’illustration, la figure 10 énumère les différents partenaires composant l’équipe
opérationnelle de LINK.
Partenaire de la chaîne
Maison de Justice Arrondissement Tongres
Maison de Justice Arrondissement Hasselt
Police (fonctionnaire de liaison Police locale Limbourg)
Parquet Arrondissement Tongres (représentant Arr. Hasselt)
Centre d’Aide Sociale générale Limbourg
Centre de confiance Maltraitance des enfants Limburg
Agence Bien-être des Jeunes Limbourg
Centre d’intégration provincial Limbourg
Centre public d’aide sociale Hechtel-Eksel
Association Soins de santé mentale Limbourg
Province du Limbourg (secrétariat, membre équipe de coordination de la chaîne)
Province du Limbourg Service PVO (coordinateur de chaîne, membre équipe de coordination de la chaîne)
Keten&co (conseiller de chaîne, membre équipe de coordination de la chaîne)
Figure 10. Equipe opérationnelle LINK. (Wyckmans & De Jong, 2013)
Lors du projet-pilote, une chaîne est en train de se construire. Dans la pratique, il se peut que
le nombre de représentants mandatés soit réduit dans cette phase. Il est en effet question d’un
laboratoire et le nombre de dossiers à traiter est, en l’occurrence, limité. En outre, les représentants
stratégiques au sein du groupe directeur ne sont généralement pas encore disposés – dans cette
phase du projet – à mobiliser beaucoup de personnes et de moyens pour une approche de chaîne
qui se trouve encore dans une phase embryonnaire. Or, dès que la phase-pilote est terminée et
que la phase de préservation est lancée, les ambitions des partenaires de la chaîne grandissent.
Le nombre de dossiers s’accroît et les partenaires de la chaîne (ré)allouent des hommes et des
moyens pour miser pleinement sur la période de 3 ans, la phase de préservation.
Pendant le projet-pilote, on tiendra déjà compte de la phase de préservation. Cela signifie
concrètement que pendant le projet-pilote, on choisit une équipe opérationnelle qui assumera
tous les rôles de la phase de préservation pendant le projet-pilote. Une approche de chaîne
préservée comprend en effet plusieurs rôles de la chaîne :
·Introducteur – L’introducteur est une organisation qui introduit le dossier de cas auprès de
l’approche de chaîne pour qu’elle s’en charge. Cet introducteur tient compte des critères de
sélection de la chaîne. Ce rôle fait partie du sous-processus ‘Accueil et admission’.
135
·
Table ronde constitution de dossier – Une réunion pendant laquelle les partenaires de la
chaîne pourront discuter des dossiers introduits. Le but est d’approfondir le dossier, d’établir
un inventaire des informations présentes et des informations manquantes. Les participants
concluent des accords concernant l’enrichissement ultérieur en informations et désignent un
gestionnaire de dossier pour chaque dossier. La table ronde constitution de dossier se tient
pendant le sous-processus ‘Constitution de dosser’.
·
Gestionnaire de dossier – Un gestionnaire de dossier est un rôle que l’on retrouve dans le
sous-processus ‘Constitution de dossier’. Un gestionnaire de dossier est désigné pour chaque
dossier introduit. Le gestionnaire de dossier est responsable du monitorage des partenaires
de la chaîne pendant l’enrichissement en informations. Le gestionnaire de dossier assure que
les activités convenues entre les partenaires de chaîne, sont effectivement respectées.
Compétences d’un gestionnaire de dossier
‘En tant que gestionnaire de dossier, vous devez avoir une bonne vision du ‘jeu’. À cet
égard, il est très important de bien pouvoir juger les professionnels concernés. Au fur et à
mesure que le dossier évolue, vous apprendrez à travailler avec les différents services et
personnes en tant que gestionnaire de dossier. Lors d’une phase-pilote, vous devez savoir
où vous pouvez mettre la pression, de sorte que les gens continuent à coopérer et ne
deviennent pas frustrés. C’est quelque chose qu’on doit pouvoir ressentir intuitivement.
De plus, en tant que gestionnaire de dossier, vous ne devez pas avoir peur d’aborder
les différents partenaires. Surtout lorsqu’ils ne tiennent pas parole, par exemple. Après
tout, tout le monde est réuni autour de la table avec le même objectif, à savoir aider ces
clients. Ne vous attendez d’ailleurs pas non plus à ce que tout marche comme sur des
roulettes dès le début. Dans la pratique, il ne faut pas mettre la barre trop haut. Durant
cette phase-pilote, prenez le temps de bien étudier ce qui marche le mieux. Apprenez à
vous habituer à ce rôle.’
S. Reggers (2014) – Membre équipe opérationnelle auprès de LINK & Assistant du
Coordinateur de Projet auprès de la Direction Affaires Humaines, division Diversité &
égalité des Chances Province du Limbourg
·
Équipe d’appréciation – L’équipe d’appréciation est une table ronde qui se compose de
représentants fixes des partenaires de la chaîne qui apprécient ensemble la gravité et
l’ampleur des cas. Ils établissent un plan d’intervention (plan d’approche) au cas par cas pour
tout le système-client. Ils désignent également un coordinateur de cas pour chaque cas.
L’équipe d’appréciation se situe dans le sous-processus ‘Appréciation’.
L’interaction d’une équipe d’appréciation
‘En tant que membre d’une équipe d’appréciation, il est important de bien connaître
votre carte sociale. Mais ça marche aussi dans l’autre sens : en participant à l’équipe
d’appréciation, vous apprendrez également à mieux connaître votre carte sociale. De
nouvelles initiatives vous apprennent de nouvelles choses. Et chaque service a sa propre
culture d’aborder certaines situations. Un membre d’une équipe d’appréciation doit
136
avoir le regard plus large que les seuls intérêts de son propre service. Ça aussi, c’est
une interaction en deux sens, car on adopte également un regard plus large en faisant
partie de l’équipe d’appréciation. Votre expérience en matière de violence intrafamiliale
est importante, parce que vous devez être capable de suivre ce qui se passe dans un
cas spécifique. Vous devez comprendre les mécanismes des gens, pour que vous
sachiez quelles interventions provoqueront quels effets. Mais, là aussi, vous apprendrez
beaucoup de choses en participant à l’équipe d’appréciation. Cette équipe comprend
beaucoup de personnes compétentes qui ont beaucoup d’expertise en matière de
violence intrafamiliale, chacune ayant sa propre contribution. Ce qui entraîne parfois
des discussions intenses. Elles étaient d’ailleurs plus fréquentes au début de l’approche
de chaîne que maintenant. Aujourd’hui, nous avons trouvé un meilleur équilibre parce
que nous avons appris à mieux nous connaître et nous avons une meilleure notion des
effets et du fonctionnement des services et domaines de chacun. L’assistance comprend
mieux le parquet et la police, qui à leur tout, comprennent mieux le fonctionnement de
l’assistance. Je n’ai aucun souci à me faire dans l’équipe d’appréciation parce que je sais
que les plans d’approche rédigés par l’équipe d’appréciation ne finissent pas dans u tiroir.’
M. Vanslambrouck (2014)– Membre équipe d’appréciation auprès de CO3 & Collaborateur
professionnel auprès du Bond Zonder Naam De Stobbe Anvers
·
Coordinateur de cas – Le coordinateur de cas se charge, lors du processus ‘Coordination
de cas’, de l’harmonisation et de la concrétisation du plan d’intervention. Pour cela, le
coordinateur de cas fait appel aux partenaires de chaîne concernés, à d’autres organisations
qui doivent encore être impliquées dans le processus et au système-client concerné. Pendant
le sous-processus ‘Exécution’, le coordinateur de cas assure un monitorage permanent des
interventions et des résultats au sein du cas. Dans certains cas, le coordinateur de cas peut
être à la fois moniteur, personne de contact et/ou assistant au sein du système-client. Il
appartient toutefois aux partenaires de la chaîne formant l’équipe d’appréciation d’en juger
au cas par cas. Ce peut être une décision avisée, par exemple parce que le client a déjà une
relation de confiance avec le coordinateur de cas en tant qu’assistant.
Compétences d’un coordinateur de cas
‘En fonction du cas, le coordinateur de cas est également l’interlocuteur. Des
caractéristiques importantes d’un coordinateur de cas sont des connaissances des
compétences de base de l’assistance et une attitude impartiale. Les clients sont des
êtres humains. Chaque comportement veut dire quelque chose. Chacun a ses propres
désirs. Aucun auteur n’est fier de ce qu’il a fait. Et chaque victime ne veut pas forcément
quitter l’auteur. En tant que coordinateur de cas, vous devez donc oser prendre contact
avec toutes sortes de clients et de services. Vous devez être prêt à rester à l’écoute de
l’histoire de chacun. Il est important de communiquer sincèrement et ouvertement avec
les services et les clients. Les conversations sur la violence et la sécurité ne sont pas
toujours évidentes, mais elles sont très importantes. En tant que coordinateur de cas, vous
rassemblez également les personnes et les services. Nous harmonisons les interventions
ensemble et nous définissons les priorités. Car il faut que tout reste faisable bien sûr. Le
coordinateur de cas conserve la vue d’ensemble. Tant qu’il le faudra, le coordinateur de
137
cas continuera à observer un cas. Le client doit donc connaître le coordinateur de cas.
Or, le coordinateur de cas ne doit pas forcément aussi apporter de l’aide. Les différents
services peuvent s’en charger. Il est, dès lors, important que nous puissions compter sur
nos collègues, que nous osions nous remettre en question et demander de l’aide. Cela
nous permettra de nous laisser guider par notre bon sens et d’éviter que nous nous
laissions emporter par nos émotions. Après tout, nous aussi, nous ne sommes qu’humains.’
N. Leonard (2014) – Coordinateur de cas auprès de CO3 & Assistant social auprès du
Centre Public d’Aide Sociale Anvers
·
Table ronde exécution – Cette réunion permet aux coordinateurs de cas d’adresser leurs
questions à tous les partenaires de la chaîne concernés s’ils estiment nécessaire d’harmoniser
certains points. Dans l’ensemble, cela se fait uniquement lorsque les objectifs d’un cas ont
drastiquement changé. La situation qui change au jour le jour est quelque chose qu’un
coordinateur de cas règle pour chaque intervention avec le client ou avec le partenaire
concerné. Pas besoin d’impliquer tous les partenaires de la chaîne pour ça. Mais il arrive
aussi que l’approche poursuivie dans un cas doive être reconsidérée, par exemple au décès
d’un personnage-clé dans le système-client. La ‘table ronde exécution’ est donc réservée aux
situations en cours exigeant une harmonisation multidisciplinaire et transversale. Cette table
ronde peut également, à condition d’impliquer le coordinateur de chaîne ou un chercheur,
se charger de l’évaluation finale et de la clôture d’un cas, éléments qui font partie du sousprocessus Evaluation.
Lors du projet-pilote, l’équipe opérationnelle peut remplir tous les rôles susmentionnés. Il est
important que l’équipe de coordination de la chaîne surveille minutieusement la différence entre
les rôles. Dans la phase de préservation, il n’est pas souhaitable de confier tous les rôles de
la chaîne à un seul groupe. Car on risque alors d’embrouiller les différents sous-processus et
rôles. Dans ce cas, il ne saurait plus être question d’un processus de chaîne, mais d’une grande
concertation multidisciplinaire de cas. La disparition de la vue d’ensemble au sein de l’approche
compromet la qualité des sous-processus, le déroulement des cas et, par conséquent, aussi les
résultats du cas. La chaîne ne sera pas suffisamment préservée et pérennisée. On peut donc
parfaitement confier tous les rôles à une seule équipe opérationnelle pendant le projet-pilote
en raison du nombre limité de cas (par exemple LINK jusqu’à 25). Mais dès que les ambitions
deviennent plus importantes dans la phase de préservation (par exemple 100 cas ou plus par an),
une seule équipe opérationnelle ne pourra plus assumer tous ces rôles. Il faudra, dès lors, par
exemple créer une table ronde à part pour la constitution de dossier, une équipe d’appréciation
à part et une table ronde à part pour l’exécution. Certaines personnes peuvent remplir plusieurs
rôles au sein de la chaîne, tout simplement parce que leur expertise et leurs compétences
uniques s’y prêtent.
Nous pouvons affirmer, en guise de conclusion : plus il y a de dossiers, plus il y a de clients dans
la chaîne, plus il sera demandé aux partenaires de la chaîne de mobiliser des hommes et des
moyens pour pouvoir assurer la qualité de l’approche de chaîne. Il est donc essentiel de définir
clairement les objectifs et les groupes-cibles, de sorte à bien délimiter l’approche de chaîne.
Les cas les plus complexes en matière de violence intrafamiliale et de maltraitance des enfants
exigent une approche de chaîne (voir à ce sujet l’introduction de ce manuel). À défaut de bien
délimiter les choses, une intervention d’une approche de chaîne transversale et multidisciplinaire
sera trop importante par rapport à la complexité (limitée) des cas. Évitez de ‘d’utiliser un canon
pour tuer une mouche’.
138
Instruments
Dans une approche de chaîne, vous disposez de plusieurs instruments qui vous permettent de
d’assurer un déroulement structuré et qualitatif du traitement de dossiers dans les sous-processus,
ainsi que de la coopération entre les partenaires de la chaîne. LINK distingue des instruments qui
ont trait aux processus et d’autres qui ont trait au contenu. Les instruments suivants ayant trait
aux processus sont nécessaires pour faire fonctionner la chaîne de coopération :
· Convention de coopération – Il existe un projet de convention et une convention de
coopération définitive (voir chapitre précédent). Les deux servent à la préservation
stratégique, à l’aménagement politique et au manuel opérationnel de la chaîne. La
convention de coopération définitive peut contenir des addenda reprenant les accords
avec les partenaires individuels de la chaîne.
· Modèle de chaîne – Le modèle de chaîne est la représentation graphique de l’approche
de chaîne aménagée (voir figure 9) et sert de soutien visuel pour tous les partenaires
de la chaîne. Le modèle de chaîne est notamment repris dans la convention de
coopération.
· Plans d’aménagement – Les plans d’aménagement sont les documents écrits et validés
détaillant l’aménagement du processus de chaîne. Chez LINK, ils sont repris dans la
convention de coopération. Vous trouverez une description étendue au chapitre 2.
· Code déontologique – Le code déontologique est un document qui reprend le cadre de
normes et de valeurs de l’approche de chaîne. Le document sert à être communiqué
à des tiers. Les personnes qui ne sont pas directement impliquées dans le traitement
d’un dossier ou qui doivent encore l’être, apprennent ainsi ce que LINK représente. Le
code reprend entre autres les objectifs, les principes déontologiques et la méthode de
partage d’informations.
· Déclaration de confidentialité – Ce document doit être signé par toutes les personnes
directement impliquées dans le traitement des dossiers, qui ne sont pas des délégués
attitrés dans l’approche de chaîne. Il s’agit par exemple des assistants sociaux
d’organisations indirectement impliquées qui, lors de la table ronde, viennent expliquer
un dossier dans lequel ils sont impliqués.
· Brochure informative – Un dépliant qui donne une description sommaire de LINK.
Le dépliant est décliné en une version pour les organisations et une version pour les
clients. Les dépliants contiennent notamment les objectifs, la méthode de travail, les
groupes-cibles et les coordonnées de LINK.
· Gestion de dossier numérique – Les dossiers traités sont enregistrés dans un
environnement informatique sécurisé de la Province du Limbourg. Le système
d’enregistrement n’est pas accessible aux utilisateurs qui ne sont pas directement
concernés. Le partage d’informations implique que les membres au sein de LINK
n’agissent pas tout bonnement de manière unilatérale et sans concertation. Dans le
projet-pilote, seule la Province du Limbourg y a accès.
139
Les instruments ayant trait au contenu soutiennent le traitement du contenu des cas. Dans le cas
de LINK, il s’agit des instruments suivants :
· Formulaire d’admission – Les organisations qui introduisent les cas utilisent ce
formulaire dans le sous-processus Accueil & Admission. Lorsqu’une organisation veut
introduire un dossier auprès de LINK, elle remplit le formulaire d’admission et l’envoie
vers une adresse e-mail de LINK en y ajoutant les informations supplémentaires du
dossier. Le formulaire d’admission comprendra les données suivantes
· données du dossier
· raison de l’introduction du dossier
· (soupçon d’une) forme de violence
· bref descriptif du problème
· données personnelles des clients concernés
· principaux facteurs de risque et facteurs de protection
· organisations déjà impliquées
· le degré d’implication du client auprès de LINK.
· Liste d’action pour constitution de dossier – Une liste utilisée pendant la table ronde
constitution de dossier. Cette liste reprend toutes les actions et tous les accords
concernant la collecte et l’enrichissement d’informations dans le sous-processus
Constitution de dossier. Le gestionnaire d’un dossier de cas assure le monitorage de
cette liste d’action.
· Instrument de détermination des risques – Cet instrument est utilisé dans les sousprocessus Constitution de dossier et Appréciation. Dans le sous-processus Constitution
de dossier, l’instrument est utilisé pour recueillir toutes les informations sur le systèmeclient et la situation du cas. Dans le sous-processus Appréciation, l’instrument se
double d’une évaluation des risques basée sur les informations recueillies. C’est sur la
base d’un instrument de détermination des risques complètement rempli que l’équipe
d’appréciation établira ensuite un plan d’approche. L’instrument de détermination des
risques comprend les 5 éléments suivants :
· l’auteur (potentiel) de la violence intrafamiliale
· le déroulement du/des incident(s) de violence
· les domaines de vie problématiques
· les facteurs de protection
· la qualification finale.
Ces 5 éléments comprennent 43 catégories, dont par exemple ‘usage de stupéfiants’,
‘développement de violence’ et ‘autonomie’. Chaque catégorie est à son tour divisée
en plusieurs sous-catégories. La qualification finale indiquera si le cas comprend un
‘risque élevé’, un ‘risque’ ou un ‘risque bas/néant’.
· Plan d’approche – Le plan d’approche (plan d’intervention) suit un modèle spécifique.
L’équipe d’appréciation remplit ce modèle pour chaque dossier de cas lors du sousprocessus Appréciation. En outre, l’équipe d’appréciation définira les grandes lignes
des interventions. Pour chaque client du système-client, le plan formulera les objectifs
à long et à court terme pour chaque domaine de vie. Il s’agit des domaines de vie
suivants :
140
·
·
·
·
·
·
·
·
logement
finances
fonctionnement social
fonctionnement physique
fonctionnement pratique
sens à la vie
activités de jour
éducation.
Le coordinateur de cas et les partenaires de chaîne concernés concrétisent ensuite
le plan dans le sous-processus Coordination de cas et l’harmonisent en fonction du
système-client. Ils se chargent d’une description en détail et de l’élaboration ultérieure
des grandes lignes des interventions proposées, afin que celles-ci soient réalisables.
· Liste d’action pour exécution - Cette liste comprend toutes les actions et tous les
accords concernant l’exécution ultérieure du plan d’approche dans le sous-processus
Exécution. Le coordinateur de cas d’un dossier de cas assure le monitorage et la mise
à jour de cette liste d’action.
· Critères d’évaluation - Dans le sous-processus Evaluation, des critères d’évaluation
sont utilisés pour pouvoir clore un cas finalisé. Un dossier est finalisé lorsque les
objectifs du plan d’approche ont été atteints. Un dossier est clos :
· lorsque les objectifs du plan d’approche ont été atteints et qu’aucun nouveau fait
ou incident a été signalé lors d’une nouvelle prise de contact après six mois
· lorsque l’équipe d’appréciation semble incapable d’établir un plan d’approche
· lorsque de nouveaux développements se produisent dans le dossier, rendant
impossible l’exécution ultérieure du plan d’approche et, par conséquent, sa
continuation.
Les instruments ayant trait au processus et au contenu sont développés lors de l’aménagement
de l’approche de chaîne. Et ils sont validés lorsqu’on entre dans la phase d’évaluation du projetpilote. Cette évaluation est effectuée par l’équipe opérationnelle qui traite un cas concrète et
évalue au fur et à mesure si les instruments contribuent suffisamment au traitement de dossiers.
Les modifications sont notées. À l’issue de la phase d’évaluation, les instruments recevront leur
forme définitive à utiliser lors de la phase de préservation.
Déontologie et partage d’informations
Chaque approche de chaîne a sa propre déontologie. Il n’y a donc pas de règles déontologiques
générales qui peuvent être spécifiquement attribuées à la chaîne de coopération. Une chaîne
de coopération est un modèle de coopération. Le contenu de ce modèle dépend aussi bien
du thème que du contexte. Chaque approche de chaîne devra donc rédiger ses propres règles
déontologiques en tenant compte des différentes normes et valeurs des partenaires de chaîne
concernés. Car ces derniers ont également leur propre déontologie qui doit être garantie dans
les contours de l’approche de chaîne.
141
Conviction partagée
La conviction partagée des services participants au moment de la création de LINK
comprend les points suivants :
· La violence intrafamiliale n’est en aucun cas acceptable.
· La violence intrafamiliale exige une approche multidisciplinaire qui demande l’attention
de différentes disciplines : services d’assistance, services de police, services judiciaires
et services politiques.
· On opte pour l’approche la plus appropriée en se basant sur le principe de subsidiarité.
· Les enfants qui sont témoins et/ou victimes de violence intrafamiliale doivent être
protégés contre de futurs délits de violence dans le cercle familial.
· Tous les partenaires de chaîne concernés veulent renforcer au maximum les propres
forces dans les familles et leur entourage immédiat en utilisant des méthodiques
adéquates, telles que des « tables de réseau » et des « conférences de force ».
En ce qui concerne le partage d’informations, on peut dire que plus on peut partager des
informations, plus l’approche de chaîne sera transparente. Et plus l’approche de chaîne est
transparente, plus elle sera efficace. Il appartient donc aux partenaires mêmes de définir
jusqu’où ils veulent aller dans le partage d’informations sur leur propre organisation et sur les
clients concernés dans le système-client dans un cas spécifique. En ce qui concerne le partage
d’informations, LINK a intégré les principes déontologiques suivants dans la convention de
coopération :
Règles déontologiques pour le partage d’informations
Tous les professionnels impliqués dans la période-pilote de LINK disposent d’un mandat
de contribuer de manière constructive, au nom de leur propre organisation, à la lutte
multidisciplinaire contre la violence intrafamiliale. Ils ont la liberté de partager, dans le cadre
de la période-pilote, des informations sur un client avec les autres services participants,
selon leurs propres règles déontologiques. Afin de conformer la communication
d’informations de client non-anonymes au règles déontologiques et légales des services,
il sera tenu compte des conditions suivantes :
· La sécurité du client doit être garantie.
· La permission doit être spécifique : on spécifie autant que possible les informations
concernées ainsi que les personnes qui seront informées dans quelle phase du projet.
· On a la permission du donneur d’ordre judiciaire (cela s’applique surtout à la Maison
de Justice ).
· On agit dans l’intérêt du système-client.
· Seules les informations nécessaires et pertinentes peuvent être partagées.
· On ne peut pas nuire aux intérêts de tiers.
· Le décret relatif au statut du mineur est respecté.
142
Partager des informations crée des chances
‘Nous nous trouvons dans le volet juridique. Lorsque nous recevons un dossier, notre
dossier est parfois vide. Dans ce cas, nous devons retracer nous-mêmes l’historique
d’assistance volontaire. Ce qui est très frustrant. Les clients sont souvent exaspérés par
l’assistance. Ils ont des expériences négatives provoquées par le fait qu’ils ont déjà dû
répéter leur histoire tant de fois et ont suivi des trajets individuels. Toutes ces choses
se font avec les meilleures intentions, mais je n’arrive pas à recevoir les informations
concrètes de ces services dans le dossier. Toutes ces occasions manquées. Cela signifie
que nous aussi, nous devons de nouveau aborder le client et les services. Ce que nous
pouvons éviter en travaillant dans une approche de chaîne. Lorsque nous ne partageons
pas les informations selon une approche de chaîne, ce sont tant d’occasions manquées
d’intervenir en tant que services. Nous pouvons être fiers de ce que LINK nous a apporté.’
K. Bamps (2014) – Membre équipe opérationnelle auprès de LINK & Consultante auprès
du Service social du Tribunal de Jeunesse Hasselt/Agences Bien-être des jeunes
En ce qui concerne le consentement du client quant à sa participation à l’approche de chaîne,
LINK a également défini des principes, à savoir :
Consentement du client
· En ce qui concerne le (système-)client, on préconise le principe du ‘informed consent’
(consentement éclairé) : au moment d’accepter de participer à LINK, le client doit être
clairement informé de que cela implique et des conséquences potentielles.
· Toutes les personnes impliquées dans le système-client sont informées de l’admission
auprès de LINK.
· Le système-client doit être impliqué dès le début. Il faut sonder les perspectives, les
projets et les désirs.
· Une personne interne impliquée peut assister au partage d’information au sein de
LINK à condition d’avoir reçu la permission des clients et d’avoir signe la clause de
confidentialité.
Discutez-en avec votre client !
‘Mieux vous comprenez votre client, meilleures seront vos interventions. Dans la pratique,
les différents services ont énormément tendance à travailler l’un à côté de l’autre. En
outre, l’offre en matière d’aide est très diverse et éparpillée. Et les services sollicitent
tous ces mêmes clients. Plusieurs assistants sociaux ont d’ailleurs des problèmes avec
le secret professionnel. ‘Si je rend publique la violence, je perds peut-être la confiance
de mon client’, est une préoccupation fréquent. Parfois, ce dilemme est plus facile à
résoudre qu’il n’en a l’air. Si vous partagez vos préoccupations avec votre client et que
vous lui dites pourquoi vous voulez coopérer avec certains services, ce client répondra
bien souvent ‘oui’. Ne restez donc pas sur la touche. Ne rien faire, c’est accepter ! Donnez
143
la primauté au client ! En partageant des informations et en coopérant dans le cadre de
CO3, un client ne devra pas passer par tous les services et à chaque fois répéter toute
son histoire. En tant que CO3, nous essayons d’être proches des clients et de regarder
la situation de leur point de vue. Il est très important d’impliquer étroitement le client.
Certaines personnes n’ont, par exemple, jamais appris comment prendre le tramway ou
ne parlent pas la langue. En partie, elles ne sont pas encore prêtes à faire les démarches
qu’elles doivent faire pour arrêter la violence. C’est la raison pour laquelle nous essayons,
dans la mesure du possible, de toute faire avec le client ou avec son accord. Quoi qu’il en
soit, en tant que services nous pouvons vouloir faire autant que possible avec le client, au
bout du compte, c’est lui qui devra le faire. N’attendez pas trop dès le début. Les gens ne
changent pas du jour au lendemain.’
N. Leonard (2014) – Coordinateur de cas auprès de CO3 & Assistant social auprès du
Centre Public d’Aide Sociale d’Anvers
La Belgique connaît un secret professionnel et un droit de parole. Entre outre, il existe plusieurs
circulaires ministérielles dont LINK tient compte. La convention de coopération de LINK reprend
les paragraphes suivants à ce sujet :
Secret professionnel et droit de parole
Les personnes qui, suite à leurs activités communes dans LINK, portent des secrets qui
leur ont également été confiés, sont tenues au secret professionnel tel que prévu dans
l’article 458 du Code pénal, sans préjudice de l’article 458bis du Code pénal qui stipule
que lorsque ces personnes, suite à leurs activités communes dans LINK, ont connaissance
d’un délit comme décrit dans les articles 372 jusqu’à 377, 392 jusqu’à 394, 396 jusqu’à
405ter, 409, 423, 425 et 426, commis sur un mineur ou une personne vulnérable en
raison de son âge, d’une grossesse, d’une maladie ou d’une infirmité physique ou mentale
ou d’une déficience, sans préjudice des obligations qui leur sont imposées par l’article
422bis, peuvent porter ce délit à la connaissance du Procureur du Roi, soit lorsqu’il
existe un danger grave et imminent pour l’intégrité physique ou mentale du mineur ou
de la personne vulnérable visée, et qu’elle n’est pas en mesure, seule ou avec l’aide de
tiers, de protéger cette intégrité, soit lorsqu’il y a des indices d’un danger sérieux et réel
que d’autres mineurs ou personnes vulnérables visées soient victimes des infractions
prévues aux articles précités et qu’elle n’est pas en mesure, seule ou avec l’aide de tiers,
de protéger cette intégrité.
Circulaires
En 2006, la lutte contre la violence conjugale et, par extension, la violence intrafamiliale
connut une importante percée suite à l’introduction d’une part la circulaire commune du
ministre de la Justice et du Collège des Procureurs Généraux et d’autre part la circulaire
du Ministre flamand du Bien-être. Ces circulaires sont :
144
· Circulaire du ministre de la Justice et du Collège des procureurs généraux : COL
4/2006 (politique criminelle en matière de violence dans le couple), consignes
concernant la création d’un plan d’action et de protocoles de coopération.
· Circulaire du Ministre du Bien-être du 7 juillet 2006 relative au renforcement de
la lutte contre la violence intrafamiliale : l’un des objectifs opérationnels est de
développer une coopération et une structure de réseau, avec des accords clairs, aussi
bien internes qu’externes (avec la police, le parquet et d’autres services de bien-être
et de santé publique), afin de créer une aide intégrée.
Le but est de réaliser une première intervention et un suivi qualitatifs par la police, avec
une orientation adéquate vers l’aide et un traitement adéquat au niveau du parquet. Ce
but sera poursuivi dans le cadre de l’approche de chaîne de LINK.
Malgré les principes et les consignes susmentionnés, la mise en œuvre de ceux-ci s’avère être
un exercice de tâter les possibilités. Au début d’un projet-pilote, les partenaires de la chaîne
sont souvent réticents quant au partage d’informations de clients. Ils se sentent, chacun dans
son domaine, responsables du client. Notamment le souci que les informations partagées ne
soient pas prises en compte (ou de façon inadéquate) par les autres organisations est un
argument fréquent. Or, pendant le projet-pilote, les relations évolueront : il y a de plus en
plus de confiance entre les partenaires de la chaîne. Le caractère axé sur les résultats d’une
approche de chaîne et le fait que tous les domaines sont impliqués font également que durant
le projet, les représentants savent de plus en plus quelles informations ils peuvent partager,
sans courir le risque de nuire au client, d’enfreindre la loi ou de ne pas respecter la déontologie
de la propre organisation. Il est de plus en plus facile pour les représentants de trouver un
équilibre entre le partage d’informations dites ‘need-to-know’ et des informations ‘nice-toknow’. À la fin du projet-pilote, les partenaires de la chaîne auront trouvé une voie commune
pour le partage d’informations afin d’obtenir des résultats de qualité supérieure. Vous lirez au
chapitre suivant quels sont les résultats qu’on peut obtenir dans la pratique.
Le client est plus important que le service !
‘Une meilleure qualité des informations contribue également à une meilleure qualité des
interventions. Mais on entend souvent : ‘nous ne pouvons pas partager des informations
en raison du lien de confiance avec notre client’. On peut y répondre avec la question
suivante : ‘faut-il alors accepter que les enfants continuent d’être battus ?’ Qu’est-ce
qui est le plus important : que ces enfants soient en sécurité ou que votre relation de
confiance reste intacte ? Beaucoup d’assistants sociaux se sont fait plus importants que
leur propre client. Les organisations ont parfois oublié quel est leur but. Leur but doit être :
aider les clients et servir le citoyen. Offrir une aide n’est pas une finalité, mais un moyen
pour arriver à une finalité. Ce type discussions ressurgit parfois chez CO3, mais très vite,
nous concluons que le plus important de donner la primauté au client. Il n’y a aucun
service capable d’opérer sur tout le système-client. En réunissant tous les services, vous
pouvez toutefois travailler de façon ciblée pour tout le système client.’
D. Simons (2014) – Coordinateur de chaîne auprès de CO3 & Chef de programme
Approche axée sur la personne auprès de la ville d’Anvers
145
Chapitre 4
Quels sont les résultats d’une
approche de chaîne dans la
pratique ?
Ce chapitre vous apprend :
·
·
·
·
·
·
·
·
quels sont les résultats potentiels d’une approche de chaîne
quelle est la différence entre les résultats au niveau de la chaîne, les résultats au niveau de
l’organisation et les résultats au niveau du client
dans quelle phase d’implémentation vous pouvez vous attendre à quels types de résultats
comment et avec quels résultats une approche de chaîne peut évoluer d’un trajet
d’orientation vers un projet-pilote
comment et avec quels résultats une approche de chaîne peut évoluer d’un projet-vers une
approche de chaîne préservée
comment et avec quels résultats une approche de chaîne préserver peut évoluer vers une
approche de chaîne optimisée à long terme
en guise d’inspiration et de validation, quels sont les résultats aux niveaux de la chaîne, des
organisations et du client que LINK et CO3 ont réalisés
pourquoi différents contextes ont besoin les uns des autres pour pouvoir optimiser leurs
approches respectives de matière de violence intrafamiliale.
Ce quatrième chapitre traite de ce que la chaîne de coopération peut apporter aux organisations
et aux clients. Bien entendu, cela dépend de la phase dans laquelle se trouve l’implémentation
d’une approche de chaîne. Afin de donner une image nuancée, nous exposons d’une part les
résultats du projet-pilote de LINK. À l’époque où ce module a été écrit (première moitié de 2014),
LINK était sur le point de finaliser le projet-pilote et d’entamer la phase de préservation. D’autre
part, nous aborderons les résultats de CO3. CO3 a parcouru la phase de préservation à ce même
moment et a effectué une évaluation approfondie en vue du perfectionnement de l’approche de
chaîne pour le long terme. En intégrant des résultats des deux contextes dans ce module, vous
aurez une idée claire des résultats concrets que chaque phase d’implémentation peut engendrer.
Bien entendu, chaque contexte est différent. Les résultats de LINK et de CO3 visent, dès lors,
uniquement à vous inspirer dans votre propre approche en matière de violence intrafamiliale et
de maltraitance des enfants.
Les différents types de résultats d’une approche de chaîne
Quels résultats pouvez-vous attendre d’une approche de chaîne ? Et pour qui sont ces résultats ?
Les réponses à ces questions sont diverses. On ne saurait parler ‘d’un seul résultat de la chaîne’.
On peut définir au moins trois types de résultats, à savoir :
·
Résultats au niveau de la chaîne – C’est-à-dire les résultats qui bénéficient au développement
de l’approche de chaîne. Pensez par exemple à l’optimisation de la chaîne de coopération
et à l’implémentation de la chaîne en impliquant de nouveaux partenaires, ou encore à
147
l’amélioration des instruments de la chaîne, par exemple la digitalisation d’un instrument de
détermination des risques.
·
Résultats au niveau des organisations – C’est-à-dire les résultats qui bénéficient au
développement des partenaires impliqués dans une approche de chaîne. Pensez par
exemple à la réalisation des propres objectifs de l’organisation ou l’amélioration des propres
méthodes de travail de l’organisation. Par exemple suite au fait que les propres collaborateurs
perfectionnent leurs compétences en permanence en participant à l’approche de chaîne. Ils
apprennent à connaître les possibilités d’intervention des différents domaines et acquièrent
également, suite à la coopération intensive, des savoirs divers qui leur sont transmis par
d’autres experts en matière de violence intrafamiliale et de maltraitance des enfants.
·
Résultats au niveau des clients – C’est-à-dire les résultats qui bénéficient au développement
des systèmes-clients impliqués dans une approche de chaîne. Pensez par exemple à l’effet
de l’approche sur les clients dans le cas d’un cas complexe où de futurs incidents de violence
intrafamiliale ont pu être prévenus grâce à des interventions réussies ou au progrès positifs
réalisés dans différents domaines de la vie. D’autres exemples sont le fait que les clients sont
orientés plus efficacement d’un partenaire de chaîne à un autre ou qu’ils ne doivent plus
répéter à chaque fois la même histoire.
Ces différentes types de résultats d’une approche de chaîne ne sont bien évidemment pas
isolés, car ils sont corrélés. Par exemple : pour obtenir des résultats au niveau du client, une
approche de chaîne devra également obtenir des résultats au niveau de la chaîne. Et à défaut de
résultats au niveau des organisations, les partenaires de la chaîne seront moins enclins à investir
dans l’obtention de résultats au niveau de la chaîne. En outre, les différents types de résultats
dépendent notamment :
· de l’état initial de la chaîne de coopération et de l’intensité de coopération dans un contexte
spécifique
· de l’aménagement de l’approche de chaîne
· de la forme et du contenu de l’implémentation de la chaîne
· de l’engagement concret, de l’implication et de la compétence des différents partenaires
dans l’ approche de chaîne
· la phase (projet-pilote, phase de préservation ou long terme) dans laquelle l’approche de
chaîne se situe.
C’est surtout ce dernier point, la phase dans laquelle se trouve l’approche de chaîne, qui joue un
rôle important dans les attentes des partenaires de la chaîne quant aux résultats. Les résultats
d’un projet-pilote seront notamment axés sur la coopération entre les partenaires de la chaîne.
On obtiendra essentiellement des résultats au niveau de la chaîne et de les organisations. La
raison est, bien évidemment, que dans un projet-pilote, on investit surtout dans l’aménagement
et l’évaluation de la coopération entre les partenaires de la chaîne. Bien qu’ils traitent déjà les cas
pendant le projet-pilote, le nombre de dossiers traités sera limité. Les partenaires de la chaîne
doivent d’abord être à l’aise dans le traitement commun du contenu des dossiers. On mettra
surtout l’accent sur la construction d’une collaboration solide.
Lorsqu’une approche de chaîne se trouve déjà dans la phase de préservation voire plus loin, les
résultats seront davantage axés sur le traitement du contenu des dossiers, étant donné que la
coopération est déjà aménagée et évaluée. Dans cette phase, les résultats au niveau du client
sont prioritaires. Ce qui ne veut pas dire qu’on obtient pas de résultats au niveau du client lors
148
du projet-pilote, ou que ces résultats seraient moins important. Au contraire, l’obtention de ces
résultats exige une coopération transversale et multidisciplinaire souple. Et cette souplesse et
cette rapidité ne se manifestent que pendant la phase de préservation. Lors du projet-pilote, les
partenaires de la chaîne consacrent le plus d’énergie à apprendre à collaborer l’un avec l’autre.
Dès qu’ils y parviennent, la pratique nous apprend qu’ils se concentrent d’avantage sur le
contenu : le traitement des cas.
Évaluer une approche de chaîne
L’évaluation d’une coopération dépend de la phase dans laquelle se trouve une approche de chaîne
et des types de résultats que cette phase peut engendrer. Lors du projet-pilote, la coopération
est prioritaire. C’est la raison pour laquelle il est essentiel d’effectuer une mesure de référence
au début d’un projet-pilote, notamment pour connaître le niveau d’intensité de la coopération.
À l’issue du projet-pilote, vus pourrez ensuite mesure la progression de la coopération. Une telle
mesure de référence devrait donc notamment donner des résultats au niveau de la chaîne et des
organisations ayant un score ‘suffisant’ pour pouvoir entamer la phase de préservation : de ce
fait, l’approche de chaîne est aménagée et évaluée.
Lors de la phase de préservation, le traitement des cas est prioritaire. En outre, cette phase doit
aboutir à une chaîne préservée. Une chaîne n’est préservée que lorsque les partenaires de la
chaîne ont pu traiter ensemble et avec succès un nombre de cas considérables. C’est la raison
pour laquelle il est essentiel d’effectuer une mesure de référence et une mesure complémentaire
pendant la phase de préservation, spécialement axées sur les résultats au niveau des clients.
Si ces résultats sont ‘suffisants’, l’approche de chaîne préservée peut entrer dans la phase du
long terme, pendant laquelle une évaluation constante sera requise en vue d’une optimisation
continue. Cette optimisation a pour but de réaliser et d’améliorer aussi bien les résultats au
niveau de la chaîne et les résultats au niveau des organisation que les résultats au niveau des
clients.
LINK et CO3 ont fait effectuer différentes évaluations. Les paragraphes suivants décrivent
différents résultats au niveau de la chaîne, des organisations et des clients générés par ces
évaluations. Bien que les deux approches de chaîne se trouvent dans une autre phase, la
progression de leur implémentation est comparable, ce qui fait que les résultats le sont aussi.
Nous aborderons d’abord les résultats au niveau de la chaîne et des organisations du projetpilote de LINK, avant d’exposer les résultats au niveau de la chaîne et des clients de la phase de
préservation de CO3.
Du trajet d’orientation au projet-pilote
Pour comprendre quels sont les résultats du projet-pilote de LINK, il est important de s’attarder
sur l’évolution traversée par le contexte limbourgeois et quels en ont été les résultats. L’approche
limbourgeoise en matière de violence intrafamiliale et de maltraitance des enfants connaît la
chronologie suivante (Wyckmans, 2013) :
149
Chronologie approche limbourgeoise en matière de violence intrafamiliale et de
maltraitance des enfants
· Avant 2004 – Il n’y a pas de coordination ou de coopération structurée entre les
services intervenants dans la province du Limbourg.
· Été 2004 – Le parquet aborde la nécessité de développer une approche
multidisciplinaire auprès du gouverneur limbourgeois et du député au Bien-être. La
violence intrafamiliale devient un thème prioritaire dans la politiques des services
limbourgeois.
· Octobre 2004 – Une cellule de réflexion multidisciplinaire « Violence intrafamiliale »
est créée et se focalisera sur une approche multidisciplinaire uniforme en matière de
violence intrafamiliale.
· Septembre 2006 – On développe et introduit une approche uniforme end écrivant
les processus d’un trajet d’orientation des cas de violence intrafamiliale entre le
parquet, la police et l’assistance. Le trajet d’orientation est axé sur les cas de violence
intrafamiliale ‘légers et simples’.
· Juillet 2010 – Évaluation scientifique et constitution d’expertise concernant des
formes de coopération plus intégrales (projet européen).
· Mai 2012 – Début d’une étude de chaîne exploratoire. On prépare une politique qui
vise deux objectifs à la fois : d’une part l’exécution de la description des processus
de trajet d’orientation et d’autre part la création de l’approche de chaîne LINK. LINK
traite les cas de violence intrafamiliale ‘lourds et complexes’.
· Février 2013 – Le projet-pilote de l’approche de chaîne LINK est aménagé et évalué.
La cellule de réflexion « Violence intrafamiliale » devient le ‘groupe directeur local’ de
l’approche de chaîne. L’approche de chaîne se dote d’une équipe de coordination de
la chaîne chargée de coordonner l’approche de chaîne et d’une équipe opérationnelle
pour le traitement des dossiers.
· Mars 2014 – Tous les partenaires concernés et le ministre Jo Vandeurzen (Bien-être)
signent la convention de coopération définitive de LINK.
· Jusque fin 2014 – Le projet-pilote prend fin et LINK entre dans la phase de préservation.
On établit un plan de préservation pour la période 2015 jusque fin 2017. L’ambition
est d’arriver à une approche de chaîne comparable à celle de CO3 à Anvers.
L’évaluation scientifique (Schurmans, Groenen, Vervaeke & Jaspaert, 2012) et l’étude exploratoire
(Goedee & Van Sommeren, 2012) sont le coup d’envoi pour l’implémentation de l’approche de
chaîne de LINK. Les évaluations servent de mesure de référence pour le projet-pilote et la chaîne
de coopération ambitionnée par LINK, parce qu’elles évaluent l’état de l’approche limbourgeoise
à ce moment précis, notamment du point de vue de la chaîne de coopération.
150
En résumé (De Jong, 2013), les conclusions et les recommandations (Goedee & Van
Sommeren, 2012; Schurmans, Groenen, Vervaeke & Jaspaert, 2012) s’articulent autour
des priorités suivantes :
· la création d’un mandat stratégique et l’aménagement du niveau stratégique (e.a.
groupe directeur)
· la création et l’exécution d’une coordination intégrale (e.a. coordinateur de chaîne et
équipe de coordination de la chaîne)
· la continuation et l’évaluation du traitement opérationnel des dossiers (e.a. tables
rondes, nature et ampleur des dossiers de violence intrafamiliale et analyse du contenu
des dossiers)
· la réduction de la fragmentation de l’approche au niveau des processus et de
l’instrumentaire utilisé en ambitionnant un aménagement plus concret, plus de
standardisation, de transparence, d’orientation-client et un résultat final commun
· la promotion des compétences (de chaîne) et la concrétisation des tâches et des rôles
dans l’exécution et l’aménagement de la chaîne de coopération.
Il ressort des évaluations que l’état de la coopération à ce moment-là (février 2013) est
comparable au niveau d’intensité ‘Co4 : coordination’. Les partenaires limbourgeois ont pris à
cœur les conclusions et les recommandations et ont commencé LINK sous forme d’un projetpilote. Après un an (février 2014), le projet-pilote a essentiellement engendré des résultats au
niveau de la chaîne et au niveau des organisations, qui ont contribué à l’évolution d’un trajet
d’orientation vers une chaîne de coopération à part entière, soit ‘Co5 : collaboration’. Il est
important de noter que la province de Limbourg suit une politique qui vise deux objectifs à la
fois : le trajet d’orientation a été amélioré et est maintenu pour le traitement de cas de violence
interfamiliale ‘légers et simples’, alors que l’approche de chaîne LINK traite simultanément les cas
de violence intrafamiliale ‘lourds et complexe’. En fonction de la complexité des cas à traiter (voir
figure 1), un cas sera donc traité selon le trajet d’orientation ou l’approche de chaîne LINK. De
ce fait, les deux approches sont complémentaires, tant au niveau du contenu que des processus.
Résultats d’un projet-pilote
Le projet-pilote s’accompagna d’une évaluation permanente. Le groupe directeur local s’est
chargé du monitorage de la progression du projet-pilote et des tours de table stratégiques ont
eu lieu en vue de leur évaluation. Outre l’exécution de la coordination continue, l’équipe de
coordination de la chaîne a formulé des rapports d’état d’avancement mensuels et des listes
d’action en vue de leur évaluation. L’équipe opérationnelle a évalué et validé l’approche de
chaîne aménagée lors du traitement des dossiers, ainsi que les instruments correspondants. À la
fin de chaque dossier, l’équipe opérationnelle a également formulé des résultats au niveau des
organisations en évaluant ensemble la progression. Pendant l’aménagement et l’évaluation de
l’approche de chaîne, on a donc enregistré des résultats stratégiques, politiques et opérationnels
au niveau de la chaîne (De Jong, 2014).
Aménagement et évaluation stratégiques
· Tour de table stratégique avec les partenaires de la chaîne et les ministères – en vue de
l’organisation de la représentation nécessaire et du mandat stratégique.
151
· Attiré un conseiller de chaîne externe – en vue des conseils et du soutien de la chaîne de
coopération et l’implémentation de la chaîne pendant le projet-pilote.
· Organisé l’adhésion à et l’harmonisation avec le groupe directeur supra-local – en vue de
la préservation et du mandat supra-locaux d’autres chaînes d’approche flamandes et
internationales, au moyen de réunions tous les quatre mois.
· Organisé la création du et le pilotage par le groupe directeur local – en vue du monitorage
du projet-pilote et de l’organisation d’un mandat continu, au moyen de réunions
trimestrielles du groupe directeur.
· Écrit et signé un projet de convention et une convention définitive – par tous les partenaires
de la chaîne et le ministre du Bien-être en vue de l’aménagement, du mandatement
et du pilotage de la chaîne de coopération, de l’implémentation de la chaîne et de la
phase de préservation et de suivi de l’approche de chaîne.
· Établi un plan de préservation – en vue de la phase de préservation de l’approche de
chaîne en 2015 jusque fin 2017.
Aménagement et évaluation politiques
· Organisé des réunions de groupe de travail – en vue de l’aménagement des sousprocessus, rôles de la chaîne, instruments et le modèle de la chaîne à l’aide des plans
d’aménagement.
· Organisé la création de et la coordination de chaîne par l’équipe de coordination de la
chaîne – en vue de la coordination de chaîne quotidienne, le pilotage politique et
opérationnel de l’approche de chaîne et du projet-pilote.
· Développé des instruments ayant trait aux processus et au contenu – en vue du soutien
au niveau des processus et du contenu de la chaîne de coopération et du traitement
des dossiers.
· Organisé une formation de chaîne – en vue de la formation des collaborateurs concernés
de l’approche de chaîne dans la chaîne de coopération.
· Organisé une évaluation continue de la politique – en vue de l’évaluation et de la
coordination continues de l’approche de chaîne et du projet-pilote, en organisant des
réunions d’avancement mensuelles, en établissant des rapports d’état d’avancement
et des listes d’action.
Aménagement et évaluation opérationnels
· Organisé formation de chaîne – en vue de la formation des collaborateurs opérationnels
de l’approche de chaîne dans la chaîne de coopération.
152
· Organisé la création de et le traitement de dossiers par l’équipe opérationnelle – en vue de
la validation de l’aménagement et des instruments, ainsi que du traitement transversal
et multidisciplinaire concret des cas de violence intrafamiliale, en organisant des
réunions toutes les quinzaines et en effectuant des activités d’intervention auprès
des systèmes-clients concernés et avec les partenaires de chaîne concernés.
Les résultats au niveau de la chaîne ont abouti à une approche de chaîne en matière de violence
intrafamiliale et de maltraitance des enfants aménagée et testée. Les partenaires de la chaîne se
sont continuellement évalués. Selon les partenaires de chaîne concernés, les résultats suivants
ont pu être enregistrés au niveau des organisations (Vanderstraeten, Hamaekers, Wyckmans &
De Jong, 2014) :
Résultats au niveau des organisations selon les partenaires concernés
· Traitement de dossiers – Le traitement des dossiers est intensif et complexe, mais c’est
indispensable afin de garantir la qualité.
· Expérimenter – Il faut expérimenter pour découvrir quelle est la meilleure façon de
traiter des dossiers. Les instruments servent de points de repère. On a suffisamment
l’occasion de discuter du traitement actuel et souhaité des dossiers.
· Cadres organisationnels – Le traitement multidisciplinaire des cas offrent une plusvalue manifeste. Les partenaires apprennent à se connaître, ainsi que leurs services
respectifs, et les cadres (organisationnels) sont plus visibles et plus faciles à utiliser.
· Partage d’informations – Partager des informations offre une meilleur compréhension
et plus de possibilités d’intervention. Le partage d’informations permet d’analyser le
cas de façon qualitative et d’impliquer les clients de différentes façons.
· Impact sur la propre organisation – L’impact sur le propre fonctionnement devient peu à
peu plus transparent. Le traitement intensif des dossiers prend du temps et exige une
certaine concentration. L’intégration de ce traitement intensif dans le propre travail
est un défi.
· Rythme du traitement des dossiers – Le rythme du traitement des dossiers se déroule
comme prévu. L’ambition est d’accélérer, dans la mesure du possible.
· Motivation commune – La coopération est de plus en plus fluide. Les membres de
l’équipe opérationnelle forment une bonne équipe et sont complémentaires. Grâce à
une vigilance commune, la qualité reste garantie.
· Ambition plus de cas – L’équipe opérationnelle voit le potentiel de l’approche de chaîne
pour l’avenir et demande au groupe directeur local de (ré)allouer des personnes et des
moyens pour la phase de préservation de 2015 jusque fin 2017, pour qu’on puisse
traiter plus de cas.
153
Lorsqu’on prend les résultats au niveau de la chaîne et des organisations de LINK dans le projetpilote, LINK est une approche de chaîne aménagée et testée (‘Co5 : collaboration’) qui est prête
à être préservée. Pour cela, le groupe directeur local de LINK fournira avant la fin de 2014 un
plan de préservation pour la période 2015-fin 2017 (Vanderstraeten, Hamaekers, Wyckmans &
De Jong, 2014). Bien entendu, des résultats ont également été enregistrés au niveau des clients
lors du projet-pilote, tels qu’une aide coordonnée, l’intervention dans des situations de violence
intrafamiliale et l’orientation des clients vers l’aide. Or, le nombre limité de cas (jusqu’à 25) n’offre
pas encore suffisamment de résultats fiables et valides au niveau des clients. Pour cela, LINK
devra faire réaliser une évaluation de cas pendant la phase de préservation. À cet égard, des
cas LINK pourront être comparés à des cas limbourgeois qui ne font pas partie du projet LINK
(dossiers de contrôle). CO3 se trouve dans la phase finale de sa phase de préservation et a déjà
fait effectuer une telle étude scientifique (Roevens & Aertsen, 2013). Nous y entrerons plus en
détail dans les paragraphes suivants.
D’un projet-pilote à une approche de chaîne préservée
La réalisation de CO3 est comparable à celle de LINK. Les partenaires anversois connaissaient
depuis longtemps différentes formes de coopération, mais il n’était pas question d’une approche
de chaîne jusqu’en 2011. Ce furent notamment la Ville d’Anvers et la Province d’Anvers qui
saisirent la nécessité d’une approche de chaîne pour les cas complexes de violence intrafamiliale
(Azerki, 2012). En 2010, une étude de cas a été effectuée sur des cas de violence intrafamiliale
(Albrecht, De Beer, Rijkers & De Jong, 2010). 45 dossiers de violence intrafamiliale dans la ville
d’Anvers ont été analysés. Il en est ressorti que les systèmes-clients doivent faire face d’une
part à une problématique très complexe dans différents domaines de la vie, et d’autre part à une
approche éparpillée des services intervenants.
Ces résultats ont ouverts les yeux de certains et auguraient le début de l’implémentation concrète
d’une approche de chaîne via un projet-pilote. CO3 parle d’un ‘projet-pilote’ qui dure du 1er
septembre 2011 jusqu’au 31 décembre 2014 inclus. Lorsqu’on regarde le contenu de ce projet,
comparé aux phase d’implémentation traités dans ce module (voir chapitre 2), on peut parler
d’une combinaison d’un projet-pilote suivi d’une phase de préservation, les années 2010 et 2011
constituant la phase-pilote alors que la phase de préservation s’étale sur 2012, 2013 et 2014.
Résultats d’une approche de chaîne préservée
Pendant la phase de préservation, CO3 a enregistré des résultats divers. En guise d’illustration,
certains des résultats au niveau de la chaîne (Simons & Franck, 2014) sont exposés ci-dessous.
Ils illustrent quels types de résultats au niveau de la chaîne peuvent être mesurés, ainsi que la
progression réalisée par CO3 dans l’approche de chaîne, tant au niveau des processus qu’en ce
qui concerne le contenu.
154
Après deux d’activités de CO3 (du 1er janvier 2012 jusqu’au 31 décembre 2013 inclus),
on peut tirer les conclusions suivantes :
Groupe-cible
CO3 atteint le groupe-cible prédéfini, c’est-à-dire les situations complexes nécessitant
une approche multidisciplinaire et impliquant au moins 3 domaines de vie problématiques.
Les familles concernées sont ‘nombreuses’ : en moyenne 5 membres dont 3 adultes et
2 enfants. Les 163 dossiers introduits durant les deux années d’activité représentent en
tout 932 clients.
Nombre de dossiers
La figure 11 représente le nombre total de dossiers par sous-processus durant la période
citée.
Sous-processus
Nombre de dossiers
Accueil & admission
163 (dont 5 dossiers ont été immédiatement clos
et écartés de CO3)
Constitution de dossier
158 (dont 17 sont encore dans la phase de
constitution de dossier)
Appréciation
141 (dont 25 dossiers sont encore en phase
d’appréciation)
Coordination de cas
116 (tous les dossiers étant passés à la phase
d’exécution)
Exécution
116 (dont 98 dossiers sont encore en cours
d’exécution)
Évaluation
18 (tous les dossiers ayant été clos avec succès et
ayant achevé le trajet CO3)
Figure 11. Nombre de dossiers par sous-processus en 2012-2013 (Simons & Franck, 2014)
Accueil & admission
La ‘violence conjugale’ est le plus citée lors de l’admission (dans 39% des cas). Dans 24%
des déclarations, des enfants sont désignés comme ‘témoins de la violence’. Lorsque des
enfants sont impliqués, ils sont souvent déjà connus du tribunal de la jeunesse (SD JRB).
Dans 13% des déclarations, ils sont également ‘victimes directes’ de la violence. La figure
12 montre que le parquet (34%), la police (21%) et le Centrum Algemeen Welzijnswerk
(CAW – centre d’aide sociale générale) (18%) se chargent de la majorité des déclarations.
155
1%
6%
7% 4%
9%
18%
34%
21%
Public Prosecution
service
Police
CAW (Centre for
General Welfare Work)
OCMW (Public Centre
for Social Welfare)
House of Justice
City of Antwerp
Social Services
Juvenile Court
Other
Figure 12. Part des déclarations par organisation en 2012-2013 (Simons & Franck, 2014)
Constitution de dossier
La figure 13 vous montre qu’après deux années d’activité, le parquet (30%) et la police
(26%) détiennent ensemble la majorité des dossiers. Étant donné qu’une approche de
chaîne est une forme de coopération, et que la détention d’un dossier et la coordination
de cas sont des rôles à remplir dans la chaîne, la pratique nous apprend que les partenaires
de la chaîne actifs dans les domaines Sécurité et Maintien sont souvent les détenteurs
de dossier et que les partenaires du domaine Soins sont souvent coordinateur de cas. Le
contenu du travail quotidien est en rapport avec le rôle dans la chaîne que l’on peut jouer
au niveau déontologique et pratique.
1%
1% 2%
4%
30%
17%
19%
26%
Public Prosecution
service
Police
CAW (Centre for
General Welfare Work)
OCMW (Public Centre
for Social Welfare)
House of Justice
City of Antwerp
Province of Antwerp
Centre of Mental
Healthcare (VAGGA)
Figure 13. Part détention de dossier par organisation en 2012-2013 (Simons & Franck, 2014)
156
Appréciation
L’équipe d’appréciation connaît une progression stable en utilisant un document
préparatoire. L’appréciation d’un dossier peut durer 20 à 60 minutes (parfois plus), en
fonction de la complexité d’un dossier. La qualité étant prioritaire, l’équipe d’appréciation
fera tout le nécessaire pour arriver à un plan d’approche de qualité supérieure.
L’appréciation consiste à remplir un instrument de détermination des risques, répertoriant
les facteurs de risque et les facteurs de protection pour chaque cas. Les facteurs ‘agression’
et ‘problèmes relationnels’ sont le plus souvent cités comme principal facteur de risque
pour la situation du système-client dans un dossier (voir figure 14) lors de l’appréciation.
Principaux facteurs de risque
Présent dans dossiers lors de
l’appréciation
Agression
11%
Problèmes relationnels
11%
Situation financière
9%
Travail
9%
Santé mentale
8%
Mesures judiciaires auteur
8%
Éducation
7%
Problématique d’addiction/usage de stupéfiants
7%
Absence de mesures de protection enfants
6%
Logement
6%
Réseau
4%
Activités de jour
4%
Organisation des loisirs
3%
Santé physique
3%
Statut de séjour
2%
Différences culturelles
1%
Mesures judiciaires victime
1%
Figure 14. Principaux facteurs de risque dans les dossiers lors de l’appréciation en 2012-2013
(Simons & Franck, 2014)
Les facteurs ‘le fait de pouvoir en parler’ et ‘aide/assistance présentes’ sont le plus
souvent cités au moment de l’appréciation comme principaux facteurs de protection pour
la situation du système-client dans un dossier (voir figure 15). Lors de l’établissement du
plan d’approche, on part souvent des points forts présents au sein du système-client.
157
Principaux facteurs de protection
Présents dans dossiers lors de
l’appréciation
Le fait de pouvoir en parler
17%
Aide/assistance présentes
17%
Volonté et possibilités de changer
14%
Mesures de protection présentes
11%
Aptitudes sociales/autonomie
9%
Conditions de vie matérielles
8%
Réseau présent
8%
Activités de jour
6%
Situation pédagogique
5%
Agression arrêtée
4%
Figure 15. Principaux facteurs de protection dans les dossiers lors de l’appréciation en 2012-2013
(Simons & Franck, 2014)
Coordination de cas
La figure 16 montre que le « Centrum Algemeen Welzijnswerk » (CAW) détient le plus
grand nombre de dossiers (34%) en coordination de cas. La Maison de Justice occupe la
deuxième place avec 16% des dossiers. Le Service social du Tribunal de la Jeunesse (SD
JRB) a 18 dossiers (15%) en coordination de cas. On voit clairement qu’il est plus évident
que les partenaires actifs dans le domaine Soins assument le rôle de coordination de
cas, que les partenaires des domaines Sécurité, Maintien ou Politique. Ces derniers se
chargeront plutôt de la détention des dossiers (voir figure 13).
2% 3%
8%
8%
14%
34%
15%
16%
CAW (Centre for
General Welfare Work)
House of Justice
Social Services
Juvenile Court
Police
OCMW (Public Centre
for Social Welfare)
Public Prosecution
service
City of Antwerp
Other
Figure 16. Part coordination de cas par organisation en 2012-2013 (Simons & Franck, 2014)
158
Exécution
Le sous-processus Exécution consiste à exécuter le ‘plan d’approche’. L’équipe
d’appréciation définit les grandes lignes de ces plans par dossier pour l’ensemble du
système-client concerné. Le coordinateur de cas et les clients concernés complètent
ensuite ces grandes lignes et les développent. Des objectifs et des actions sont formulés
dans le plan d’approche sur la base des ‘domaines de vie’. La figure 17 montre que dans
les plans d’approche, le domaine Fonctionnement psychique prend la plus grande part
(25%). Les domaines de vie Education (20%) et Fonctionnement social (18%) sont d’autres
domaines pour lesquels des objectifs et des actions ont été formulés dans la plupart des
cas.
0%
1%
3%
4%
25%
6%
7%
7%
9%
20%
18%
Psychological functioning
Upbringing
Social functioning
Judicial process
Finances
Accommodation
Other
Daily routine
Residential status
Physical functioning
Perception
Figure 17. Part de chaque domaine de vie dans le plan d’approche en 2012-2013 (Simons & Franck, 2014)
Évaluatio
Dans le sous-processus Evaluation, 18 dossiers ont été finalisés avec succès et clos le 31
décembre 2013. Les dossiers finalisés sont clos lorsqu’il n’y a eu aucune nouvelle prise de
contact dans les 6 mois et qu’il s’avère que les objectifs du plan d’approche sont toujours
atteints et que la situation est sous contrôle.
Comme nous l’avons déjà indiqué, CO3 a fait réaliser une étude scientifique pour évaluer
et valider les résultats des clients. La question centrale de l’étude est : ‘quel est l’effet de la
coopération au sein de CO3 sur les caractéristiques du contenu des dossiers en matière de
violence intrafamiliale?’ (Roevens & Aertsen, 2013). À cet effet, 60 dossiers de contrôle et 60
dossiers-pilotes ont été comparés, après sélection, au niveau du contenu.
159
En résumé (Roevens & Aertsen, 2014), cette comparaison a donné les résultats suivants
au niveau des clients. Par rapport aux dossiers de contrôle (qui n’ont pas bénéficié de
l’approche de chaîne de CO3), il s’avère que :
· CO3 connaît plus souvent les antécédents du système-client
· CO3 prête plus attention aux problèmes ainsi qu’à un système-client plus large
· CO3 commence par des admissions plus intensives, mais que l’intensité du suivi
diminue rapidement et que la différence au niveau du nombre d’admissions est surtout
réalisée sur les admissions consécutives
· CO3 démarre, outre un trajet d’aide, également une aide administrative supplémentaire
et un trajet juridique au cours d’un dossier
· CO3 oriente plus souvent et le fait de façon plus ciblée et personnelle
· CO3 entreprend plus souvent des démarches pour les clients sans problèmes, autres
qu’un entretien exploratoire
· CO3 essaie d’être plus exhaustif dans l’interaction avec le système-client
· CO3 demande plus souvent du feedback, travaille avec des moments de feedback
plus limités dans le cadre du suivi et fixe moins de rendez-vous avec les clients en cas
de risque d’un vide d’accompagnement et compense cette situation en gardant une
vue globale des autres actions
· CO3, en s’appuyant sur cette vue globale, peut intervenir de manière plus simple dans
tous les domaines de vue problématique susceptibles de faire naître ou d’entretenir la
violence ou d’être un (futur) facteur de stress.
Ces résultats au niveau du client confirment le fonctionnement et la réalisation des objectifs
de l’approche de chaîne implémentée de CO3. D’éventuelles recherches scientifiques à l’avenir
pourraient notamment approfondir comment les clients vivent l’approche de CO3 et l’impact de
CO3 sur le taux de récidive des clients CO3 traités (Roevens & Aertsen, 2013).
D’une approche de chaîne préservée vers le long terme
L’exécution de la phase de préservation a permis à CO3 d’évoluer d’une chaîne de coopération
à part entière, ‘Co5 : collaboration’, vers le niveau d’intensité ‘Co6 : convergence’, une chaîne
de coopération optimale. L’approche de chaîne préservée est non seulement confirmée par les
résultats au niveau de la chaîne, des organisations et des clients, CO3 a également été primé,
aussi bien au niveau national qu’au niveau international, pour la façon dont elle traite, en tant que
coopération, des dossiers de violence intrafamiliale complexes et à haut risque.
Prix belge de Sécurité et de Prévention de la Criminalité
En septembre 2013, CO3 a remporté le Prix belge de Sécurité et de Prévention de la
Criminalité. Une décision que le jury a argumenté comme suit :
‘Le jury a apprécié ce projet en raison de son approche innovante et large et la coopération
directe et intensive entre les différents partenaires dans le plan d’approche commun. En
outre, le fait de se focaliser sur les besoins du client constitue une plus-value importante
dans la lutte contre la violence intrafamiliale. Le fait d’impliquer les clients dans la quête
d’efforts qu’ils peuvent consentir eux-mêmes pour aborder leurs problèmes, contribue
à leur émancipation. L’approche multidisciplinaire et la méthodologie bien développée
160
ont également contribué à la nomination de ce projet. Enfin, l’évaluation quantitative et
qualitative du projet a également attiré l’attention du jury’ (Van Cauwenberge, 2014).
European Crime Prevention Award
En décembre 2013, s’est tenue la remise du ‘European Crime Prevention Award’ à Vilnius
en Lituanie. 18 pays participants avaient introduit leurs meilleurs projets nationaux en
matière de prévention de la criminalité. Le jury a désigné CO3 comme le ‘meilleur projet
de coopération’ en argumentant sa décision comme suit :
‘Il s’agit d’un bon exemple de comment on peut obtenir l’harmonisation entre des services
qui collaborent dans la lutte contre la violence intrafamiliale. Il encourage les services qui
travaillent déjà sur la violence intrafamiliale à collaborer de manière encore plus étroite en
vue de prévenir la récidive. Un grand nombre d’organisations partenaires sont impliquées.
Ensemble, elles essaient de couvrir chaque action en impliquant non seulement les
victimes et les auteurs mais toute la famille. Du point de vue méthodologique, ce projet
est très solide, par exemple en raison de l’étude préalable qui a été réalisée. D’autres points
forts du projet sont : le fait qu’il est reproductible, qu’il y a un instrument d’enregistrement
commun, qu’une évaluation détaillée a été effectuée et qu’on applique une méthode
impressionnante pour l’analyse et la gestion des problèmes’ (European Crime Prevention
Network Secretariat, 2013).
Les résultats et les prix sont pour CO3 une confirmation de sa vision de continuer à investir dans
l’approche de chaîne et de la pérenniser à long terme. L’optimisation continue de l’approche de
chaîne a créé chez CO3 le besoin d’évoluer vers une approche de chaîne en matière de violence
intrafamiliale pouvant se mesurer au niveau international. Concrètement, CO3 a l’ambition
d’évoluer dès 2015 vers le premier ‘Family Justice Center’ en Belgique. À cet effet, il a cherché à
se joindre aux contextes internationaux Tilburg, Venlo, Berlin, Varsovie et Milan et la ‘European
Alliance of Family Justice Centres’ (Roevens & Aertsen, 2013).
Enseignements mutuels
Ce module nous appris ce qu’est une chaîne de coopération, quelle intensité de coopération
convient à la chaîne de coopération, comment vous pouvez implémenter une approche de
chaîne, comment votre approche de chaîne peut être aménagée et quels résultats une approche
de chaîne peut enregistrer. Mais l’évolution consécutive d’une approche de chaîne vers le long
terme se fait sur la base d’expériences dans la pratique. Elle exige une vision d’avenir.
Dans un monde en constante évolution, il est important que les organisations et les projets
de coopération se demandent à chaque fois comment ils peuvent concrétiser et exécuter
avec succès leurs missions sociétales. Pour CO3 et LINK, l’adhésion internationale à d’autres
approches de chaîne et l’apprentissage en s’inspirant sur des contextes dans d’autres pays, sont
des démarches importantes dans le perfectionnement de leur propre approche de chaîne. Et non
seulement pour CO3 et LINK. Chaque contexte axé sur la lutte contre la violence intrafamiliale
et la maltraitance des enfants devra apprendre à regarder autour de lui et tirer des leçons des
expériences d’autres projets. Chaque contexte a ses propres succès et défis. En établissant des
contacts, en comparant les projets respectifs et en restant ouverts aux autres, ces succès et
ces défis deviennent visibles. Et c’est justement pour cette raison que des contextes peuvent
s’inspirer mutuellement. Que ce manuel puisse y contribuer.
161
162
Sources
Personnes et organisations interviewées
·
Bamps, K. – Membre équipe opérationnelle auprès de LINK & Consultante auprès du Service
social du Tribunal de Jeunesse Hasselt/Agence Bien-être des jeunes. Interviewée le 21
janvier 2014.
·
Cielen, V. – Membre équipe opérationnelle auprès de LINK & Substitut du procureur du roi
auprès du Parquet du procureur du Roi Tongres/Ministère public. Interviewé le 21 janvier
2014.
·
Franck, P. – Gestionnaire de processus auprès de CO3 & Coordinateur provincial Violence
et Politique en matière de Victimes auprès du service Bien-être et Santé Province d’Anvers.
Interviewé le 30 janvier 2014.
·
Geerits, M. – Membre équipe opérationnelle auprès de LINK & Commissaire de police &
Fonctionnaire de liaison auprès du gouverneur de la province du Limbourg auprès du service
Police, Sécurité (routière) & Ordre public Province du Limbourg. Interviewé le 21 janvier
2014.
·
Hamaekers, B. – Président groupe directeur local auprès de LINK & Commissaire principal/
Chef de corps auprès de la Police locale, Zone de police Beringen, Ham, Tessenderlo.
Interviewé le 20 février 2014.
·
Leonard, N. – Coordinateur de cas auprès de CO3 & Assistant social auprès du Centre public
d’aide sociale Anvers. Interviewé le 27 janvier 2014.
·
Reggers, S. – Membre équipe opérationnelle auprès de LINK & Assistant du coordinateur
de projet auprès de la Direction Affaires humaines, division Diversité & Egalité des chances
Province du Limbourg. Interviewée le 6 février 2014.
·
Simons, D. – Coordinateur de chaîne auprès de CO3 & Chef de programme Approche axée
sur la personne Ville d’Anvers. Interviewé le 27 janvier 2014.
·
Vanderstraeten, G. – Président groupe directeur local auprès de LINK & Directeur général du
Centre d’aide sociale générale Limbourg. Interviewé le 20 février 2014.
·
Vanslambrouck, M. – Membre équipe d’appréciation auprès de CO3 & Collaborateur
professionnel auprès du ‘Bond Zonder Naam De Stobbe’ Anvers. Interviewé le 27 janvier
2014.
·
Wyckmans, D. – Coordinateur de chaîne auprès de LINK & Coordinateur de projet auprès
du service Police, Sécurité (routière) & Ordre public Province du Limbourg. Interviewé le 16
février 2014.
163
Apprentissage mixte
Consultez nos modules de formation numériques sur www.formachain.eu!
Aussi bien pour les ‘débutants’ que pour le ‘niveau avancé’.
Module de formation 1 : maltraitance des enfants
Module de formation 2 : chaîne de coopération
Références
Prologue
• Roevens, E. & Aertsen, I. (2013). Onderzoek naar de effecten van ketensamenwerking binnen
het CO3-project. Onderzoek naar de casuïstiek van intrafamiliaal geweld in Antwerpen.
Leuven: Katholieke Universiteit Leuven.
Module 1: Children in the chain
• Adriaenssens P. & Smeyers L. (1999). Kindermishandeling en onderwijs. Handvatten bij een
vermoeden, Handboek Leerlingenbegeleiding, Vol. 26, pp. 113-154.
• Adriaenssens P. (2003). Vertrouwensarts en kinderarts in een tweesporenbeleid: Shaken
Infant Syndrome, Tijdschrift voor Geneeskunde, Vol. 59, N° 16-17, pp. 1013-1019.
• Adriaenssens p. (2004). Verwaarlozing, handboek Kinderen en Adolescenten, pp. 1-16.
• Adriaenssens P., Smeyers L., Ivens C. & Vanbeckevoort B. (1998). In vertrouwen genomen.
Tielt: Uitgeverij Lannoo.
• Adriaenssens, P. (2007). Huiselijk geweld en kindermishandeling: twee begrippen, twee
vormen van geweld. In K. De Groof & T. De Gendt (Eds.). Kans op slagen. Een integrale kijk
op geweld in gezinnen (pp.175-182). Leuven: LannooCampus.
• Akpinar A. (2003). The Honour/Shame Complex Revisited: Violence against women in the
migration context, Women’s Studies International Forum, Vol. 26, N° 5, pp. 425-442.
• Ammerman, R.T., & Hersen, M. (1990). Children at risk: an evaluation of factors contributing
to child abuse and neglect. New York: Plenum Press.
• Ayoub C.C., Alexander R., Beck D., Bursch B., Feldman K.W., Libow J., Sanders M.J., Schreier
H.A. & Yorker B. (2002). Position paper: Definitional Issues in Munchausen by Proxy, Child
Maltreatment, Vol. 7, pp. 105-111.
• Bank S.P. & Kahn M.D. (1982). The Sibling Bond, New York: Basic Book Publishers.
• Barr R.G. (2012). Preventing Abusive Head Trauma resulting from a failure of normal
interaction between infants and their caregivers, PNAS, Vol. 109, pp. 17294-17301.
• Belsky J. (1993). Etiology of Child Maltreatment: A Developmental-Ecological Analysis,
Psychological Bulletin, Vol. 114, N°3, pp. 413-434.
• Berne S., Frisén A., Schultze-Krumbholz A., Scheithauer H., Naruskov K., Luik P., Katzer C.,
Erentaite R. & Zukauskiene R. (2013), Aggression and Violent Behaviour, Vol. 18, pp. 320334.
• Bronfenbrenner U. (2009). The Ecology of Human Development: Experiments by nature and
design, Harvard University Press: London.
• Butchart A., Harvey A.P., Mian M. & Fürniss T. (2006). Preventing Child Maltreatment: A
guide to taking action and generating evidence. WHO: Genève.
• BützM.R., Evans F.B. & R.L. Webber-Dereszynski R. (2009). A Practitioner’s Complaint
and Proposed Direction: Munchausen Syndrome by Proxy, Factitious Disorder by Proxy
164
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
and Fabricated and/or Induced Illness in children, Professional Psychology: Research and
practice, Vol. 40, N° 1, pp. 31-38.
Caffaro J.V. & Con-Caffaro A. (2005). Treating Sibling Abuse Families, Agression and Violent
Behavior, Vol. 10, pp. 604-623.
Caffey J. (1946). Multiple fractures in the long bones of infants suffering from chronic
subdural hematoma, Radiology, Vol. 194, pp. 163-173.
Cantwell H.B. (1997). The Neglect of Child Neglect. In: Helfer, M.E., Kempe R.S. & Krugman
R.D. (Eds.) The Battered Child. Chicago/Londen: University of Chicago Press.
Carpenter, G. L., & Stacks, A. M. (2009). Developmental effects of exposure to Intimate
Partner Violence in early childhood: a review of the literature. Children and Youth Services
Review, 31, 831-839.
Castiglia P.T. (2001). Shaken Baby Syndrome, Journal for Pediatric Health Care, Vol. 15, pp.
78-80.
Christophe, M., Ferwerda, H. & Gruter, P. (2011). Partnergeweld en de politionele afhandeling
in Nederland. In A. Groenen, E. Jaspaert & G. Vervaeke (Eds.), Partnergeweld: als liefde een
gevecht wordt (pp. 161-178), Leuven: Acco.
Claussen A.H. & Crittenden P.M. (1991). Physical and psychological maltreatment: Relations
among types of maltreatment, Child Abuse & Neglect, Vol. 15, pp. 5-18.
Coody D., Brown M., Montgomery D., Flynn A. & Yetman R. (1994). Shaken Baby Syndrome:
Identification and Prevention, Journal for Pediatric Health Care, Vol. 8, pp. 50-56.
Coohey C. (2003). Defining and Classifying Supervisory Neglect, Child Maltreatment, Vol. 8,
pp. 145-156.
Council of Europe (CoE) (2005). Council of Europe Convention on Action against Trafficking
in Human Beings, Council of Europe Treaty Series, N° 197.
Council of Europe (CoE) (2009). Resolution 1681: Urgent need to combat so-called ‘honour
crimes’. Strasbourg: Council of Europe.
Cyr C., Euser E.M., Bakermans-Kranenburg M.J. & Van Ijzendoorn M.H. (2010). Attachment
security and disorganization in maltreating and high-risk families: A series of meta-analyses,
Development and Psychopathology, Vol. 22, pp. 87-108.
Day D.O. & Moseley R.L. (2010). Munchausen by Proxy Syndrome, Journal of Forecnsic
Psychology Practice, Vol. 10, pp. 13-36.
Delameillieure I. (2012). Incest tussen siblings: Een analyse vanuit de theorie en de praktijk,
In: H. Blow (ed.) Handboek Familiaal Geweld, Brussel: Politeia.
Delameillieure I. (2014). Luister naar mij. Kinderen helpen na trauma. Lannoo Campus
Desair K. & Hermans K. (2012a). Geweld tussen Ouders en Kindermishandeling:
Samenwerkingspaden CAW-VK. Leuven: Lucas.
Desair K. & Hermans K. (2012b). Kindermishandeling en partnergeweld onder één dak: naar
een geïntegreerde aanpak?, Handboek Familiaal Geweld, Vol. 4, pp. 1-18.
Desair K. & Hermans K. (2012b). Kindermishandeling en partnergeweld onder één dak: naar
een geïntegreerde aanpak?, Handboek Familiaal Geweld, Vol. 4, pp. 1-18.
Desair K., Reynders A. & Hermans K. (2010). Protocol Risicotaxatie in de Vertrouwenscentra
Kindermishandeling. Een evidence-based instrument voor het protocolleren van de
risicotaxatie in de Vertrouwenscentra Kindermishandeling. Leuven: Lucas.
Dirie W. (2005) onze verborgen tranen. Sirene.
Duhaime A.-C., Christian C.W., Balian Rorke L. & Zimmerman A.D. (1998). Nonaccidental
Head In jury in Infants: The Shaken Baby Syndrome, New England Journal of Medicine, Vol.
338, pp. 1822-1829.
Dye M.I., Rondeau D., Guido V., Mason A. & O’Brien R. (2013). Identification and Management
of Factitious Disorder by proxy, Journal for Nurse Practitioners, Vol. 9, N° 7, pp. 435-442.
165
• Dykes L.J. (1986). The Whiplash Shaken Infant Syndrome: What has been learned?, Child
Abuse & Neglect, Vol. 10, pp. 211-221.
• Edleson J.L., Ellerton A.L., Seagren E.A., Kirchberg S.L., Schmidt S.O. & Ambrose A.T. (2007).
Assessing Child Exposure to Adult Domestic Violence, Children and Youth Services Review,
Vol. 29, pp. 961-971.
• Egeland B. (2009). Taking stock: Childhood emotional maltreatment and developmental
psychopathology, Child Abuse & Neglect, Vol. 33, pp. 22-26.
• European Union Agency for Fundamental Rights (FRA) (2009). Child Trafficking in the
European Union: Challenges, perspectives and good practices. Wene: FRA.
• European Union Agency for Fundamental Rights (FRA) (2014). Violence against Women: An
EU wide survey. Vienna: FRA.
• Europees Parlement (2012). Resolutie van het Europees Parlement van 14 juni 2012 over
het uitbannen van genitale verminking van vrouwen. Brussel: Europees Parlement.
• Evans G.W., Li D. & Whipple S.S. (2013). Cumulative Risk and Child Development,
Psychological Bulletin, Vol. 139, N° 6, pp. 1342-1396.
• Falk, D., Shepard, M. and Elliott, B. (2002) . Evaluation of a domestic violence assessment
protocol for domestic violence used by employee assistance counselors. Employeee
Assistance Quarterly,17, 3, 1-15.
• Fantuzzo J.W. & Mohr W.K. (1999). Prevalence and Effects of Child Exposure to Domestic
Violence, The Future of Children. Domestic Violence and Children, Vol. 9, N° 3, pp. 21-32.
• FlahertyE.G., MacMillan H.L. & Committee on Child Abuse and Neglect (2013). Care-giver
fabricated illness in a child: A manifestation of child maltreatment, Pediatrics, Vol. 132, pp.
590-597.
• Frans E. & Franck T. (2010). Vlaggensysteem: Praten met jongeren en kinderen over seks en
seksueel grensoverschrijdend gedrag. Antwerpen: Garant.
• Geenen G. & Corveleyn J.(2010). Helpende handen. Gehechtheid bij kwetsbare ouders en
kinderen. Lannoo Campus.
• Gelles, R.Y. (1974). The Violent Home. Londen: Sage Publications.
• Genetello H. (2012). Kinderen en jongeren betrokken bij partnergeweld, Handboek Familiaal
Geweld, Vol. 4, pp. 1-13.
• Gilbert R., Spatz Widom C., Browne K., Fergusson D., Webb E. & Janson S. (2009). Burden
and consequences of child maltreatment in high-income countries, Lancet, Vol. 373, pp. 6881.
• Gill A. (2009). Honour Killings and the Quest for Justice in Black and Minority Ethnic
Communities in the UK. Geneva: UN.
• Glaser D. (2002). Emotional abuse and neglect (psychological maltreatment): a conceptual
framework, Child Abuse & Neglect, Vol. 26, pp. 697-714.
• Goedhart M. & Choy J. (2011). Multifocus: De kracht van verbinden. Een handreiking voor
een gezinsgerichte aanpak van huiselijk geweld. Venlo: Mutsaersstichting.
• Hart S.N., Brassard M.R., Davidson H.A., Rivelis E., Diaz V. & Binggeli N. (2011). Psychological
Maltreatment. In J.E.B. Myers (Ed.), The APSAC Handbook on Child Maltreatment, California:
Sage.
• Herman B.E., Makoroff K.L. & Corneli H.M. (2011). Abusive Head Trauma, Pediatric
Emergency care, Vol. 27, N° 1, pp. 65-69.
• Hildyard K.L. & Wolfe D.A. (2002). Child Neglect: developmental issues and outcomes, Child
Abuse & Neglect, Vol. 26, pp. 679-695.
• Hindley N., Ramchandani P.G. & Jones D.P.H. (2006). Risk factors for recurrence of
maltreatment: A systematic review, Archives of Disease in Childhood, Vol. 91, pp. 744-752.
166
• Hodge D.R. & Lietz C.A. (2007). The International Sexual Trafficking of Women and Children:
A review of the literature, Affilia: Journal of Women and Social Work, Vol. 22, N° 2, pp. 163174.
• Hoffman K.L. & Edwards J.N. (2004). An Integrated Theoretical Model of Sibling Violence
and Abuse, Journal of Family Violence, Vol. 19, N° 3, pp. 185-200.
• Holden G.W. (2003). Children Exposed to Domestic Violence and Child Abuse: Terminology
and taxonomy, Clinical Child and Family Psychology Review, Vol. 6, N° 3, pp. 151-160.
• Holloway D., Green L. & Livingstone S. (2013). Zero to Eight: Young children and their
internet use. London: EU Kids Online.
• International Labour Organization (ILO) (2002). Every Child Counts: New global estimates on
child labour. Geneva: ILO.
• International Labour Organization (ILO), United Nations Children’s Fund (UNICEF) & Global
Initiative to Fight Human Trafficking (UN.Gift) (2009). Training Manual to Fight Trafficking in
Children for Labour, Sexual and Other Forms of Exploitation. Geneva: ILO.
• Iwaniec D., Larkin E. & McSherry D. (2007). Emotionally harmful parenting, Child Care in
Practice, Vol. 13, N° 3, pp. 203-220.
• Jaffé P.D. (2010). Child and adolescent sexual abusers. For a rehabilitative approach driven by
scientific evidence, In: Protecting children from sexual violence: A comprehensive approach.
Strasbourg: Council of Europe.
• Janssen J. (2008). Je eer of je leven? Een verkenning van eerzaken voor politieambtenaren en
andere professionals. Den Haag: Stapel & De Koning.
• Janssens K., Felten H. & Frans E. (2011). Seksueel (grensoverschrijdend) gedrag:
Balanceren tussen openheid en normen stellen, In: Clerckx M., de Groot R. & Prins F. (Eds.)
Grensoverschrijdend gedrag van pubers. Antwerpen/Apeldoorn: Garant.
• Kelly L., Hagemann-White C., Meysen T. & Römkens R. (2011). Realising Rights: Case studies
on state responses to violence against women and children in Europe. London: Metropolitan
University.
• Lalor K. & McAlveny R. (2010). Overview of the Nature and Extent of Child Sexual Abuse in
Europe, In: Council of Europe, Protecting Children from Sexual Violence – A comprehensive
approach, Strasbourg: Council of Europe.
• Lamers-Winkelman F., Willemen A.M. & Visser M. (2012). Adverse Childhood Experiences of
referred children exposed to Intimate Partner Violence: Consequences for their well-being,
Child Abuse & Neglect, Vol. 36, pp. 166-179.
• Leye E., Mergaert L., Arnaut C., Deblonde J., Middelburg A., O’Brian Green S. & Van Vossole
A. (2013). Female Genital Mutilation in the European Union and Croatia. Vilnius: EIGE.
• Leye, E. (2012). Vrouwelijke Genitale Verminking, In H. Blow (Ed.) Handboek Familiaal
Geweld. Brussel: Politeia.
• Livingstone S., Haddon L., Görzig A. & Ólafsson K. (2011). Risks and Safety on the Internet:
The perspective of European children. Full findings and policy implications from the EU Kids
Online survey of 9-16 year olds and their parents in 25 countries. London: EU Kids Online
Network.
• Lünnemann K., Goderie M. & Tierolf B. (2010). Geweld in Afhankelijkheidsrelaties:
Ontwikkelingen in vraag naar en aanbod van hulp en opvang. Utrecht: Verwey-Jonker
Instituut.
• MacKenzie M.J., Kotch J.B. & Lee L. (2011). Toward a cumulative ecological risk model for
the etiology of child maltreatment, Children and Youth Services Review, Vol. 33, pp. 16381647.
• Masten A.S. & O’Dougherty Wright M. (1998). Cumulative Risk and Protection Models of
Child Maltreatment, Journal of Aggression, Maltreatment & Trauma, Vol. 2, N°1, pp. 7-30.
167
• Meadow R. (1977). Munchausen Syndrome by Proxy: The hinterland of child abuse, The
Lancet, Vol. 2, pp. 343-345.
• Meadow R. (2002). Different interpretations of Munchausen Syndrome by Proxy, Child
Abuse & Neglect, Vol. 26, pp. 501-508.
• Mishna F., Saini M. & Solomon S. (2009). Ongoing and online: Children and youth’s
perceptions of cyber bullying, Children and Youth Services Review, Vol. 31, pp. 1222-1228.
• Mooney A.J. (1989). Physical Child Abuse, Orthopaedic Nursing, Vol. 8, N° 1, pp. 29-32.
• Morrell B. & Tilley D.S. (2012). The Role of Non-perpetrating Fathers in Munchausen
Syndrome by Proxy: A review of the literature, Journal of Pediatric Nursing, Vol. 27, pp. 328335.
• NAIC (2001). In Focus: Understanding the effects of maltreatment on early brain development.
Washington: NAIC.
• Norman R.E., Byambaa M., De R., Butchart A., Scott J. & Vos T. (2012). The Long-Term Health
Consequences of Child Physical Abuse, Emotional Abuse, and Neglect: A systematic review
and meta-analysis, PLOS Medicine, Vol. 9, N°11, pp. 1-31.
• Olweus D. (2013). School Bullying: Development and some important challenges, Annual
Review of Clinical Psychology, Vol. 9, pp. 751-780.
• Perry B.D. (2009). Examining Child Maltreatment Through a Neurodevelopmental Lens:
Clinical applications of the neurosequential model of therapeutics, Journal of Loss and
Trauma, Vol. 14, pp. 240-255.
• Pieters, J., Italian, P., Offermans, A., & Hellemans, S. (2010). Ervaringen van vrouwen en
mannen met psychologisch, fysiek en seksueel geweld. Brussel: Instituut voor de gelijkheid
van vrouwen en mannen.
• Pinheiro P.S. (2006). World Report on Violence against Children. Genève: VN.
• Rafferty Y. (2013). Child Trafficking and Commercial Sexual Exploitation: A review of promising
prevention policies and programs, American Journal of Orthopsychiatry, Vol. 83, N° 4, pp.
559-575.
• RCM, RCN, RCOG, Equality Now, Unite (2013). Tackling FGM in the UK: Intercollegiate
recommendations for identifying, recording and reporting. London: Royal College of
Midwives.
• Rosenberg D.A. (1987). Web of Deceit: A literature review of Munchausen Syndrome by
Proxy, Child Abuse & Neglect, Vol. 11, pp. 547-563.
• Rustemier S. & Newell P. (2005). Violence against children in Europe. Florence: UNICEF
Innocenti Research Centre.
• Ryan G., Leversee T. & Lane S. (2010). Juvenile Sexual Offending: Causes, consequences and
correction. New Jersey: John Wiley & Sons.
• Ryan, G. (1987). Juvenile Sex Offenders: Development and correction, Child Abuse &
Neglect, Vol. 11, pp. 385-395.
• Schmidt B.D. (1980). The Child with Nonaccidental Trauma. In Kempe C.H. & Helfer R.E.
(Eds.) The Battered Child. Chicago/Londen: University of Chicago Press.
• Schreier H. (2002a). Munchausen by Proxy Defined, Pediatrics, Vol. 110, N° 5, pp. 985-988.
• Schreier H. (2002b). On the importance of motivation in Munchausen by Proxy: The case of
Kathy Bush, Child Abuse & Neglect, Vol. 26, pp. 537-549.
• Shepard, M., Falk, D. and Elliott, B. (2002). Enhancing coordinated community responses to
reduce recidvism in case of domestic. Journal of Interpersonal Violence, 17, 5, 551-569.
• Slep A.M.S., Heyman R.E. & Snarr J.D. (2011). Child emotional aggression and abuse:
Definitions and prevalence, Child Abuse & Neglect, Vol. 35, pp. 783-796.
• Slonje R., Smith P.K. & Frisén A. (2013). The nature of cyberbullying and strategies for
prevention, Computers in Human Behaviour, Vol. 29, pp. 26-32.
168
• Smeyers L. & Ivens C. (1998). Seksueel misbruik van kinderen, In: Adriaenssens et al. (Eds.)
In vertrouwen genomen. Tielt: Lannoo.
• Smith P.K. (2012). Cyberbullying: Challenges and opportunities for a research program. A
response to Olweus, European Journal of Developmental Psychology, Vol. 9, N°5, pp. 553558.
• Starr, R.H. Jr. & Wolfe D.A. (Eds.) (1991). The Effects of Child Abuse and Neglect: Issues and
research. New York: The Guilford Press.
• Sterling J. Jr. (2007). Beyond Munchausen Syndrome by Proxy: Identification and treatment
of child abuse in a medical setting, Pediatrics, Vol. 119, N° 5, pp. 1026-1030.
• Stith S.M., Liu T., Davies C., Boykin E.L., Alder M.C., Harris J.M., Som A., McPherson M. &
Dees J.E.M.E.G. (2009). Risk Factors in Child Maltreatment: A meta-analytic review of the
literature, Aggression and Violent Behavior, Vol. 14, pp. 13-29.
• Straus M.A. & Gelles R.J. (1990). Societal Change and Change in Family Violence from 1975
to 1985 as Revealed by Two National Surveys, Journal of Marriage and Family, Vol. 48, N° 3,
pp. 465-479.
• Straus M.A. (2000). Corporal Punishment and Primary Prevention of Physical Abuse, Child
Abuse & Neglect, Vol. 24, N° 9, pp. 1109-1114.
• Straus, M.A. (2008). Dominance and symmetry in partner violence by male and female
university students in 32 nations. Children and Youth Services Review, 30 (3), 252-275.
• Tokunaga R.S. (2010). Following you home from school: A critical review and synthesis of
research on cyberbullying victimization, Computers in Human Behaviour, Vol. 26, pp. 277287.
• Trickett P.K., Mennen F.E., Kim K. & Sang J. (2009). Emotional abuse in a sample of multiply
maltreated, urban young adolescents: Issues of definition and identification? Child Abuse &
Neglect, Vol. 33, pp. 27-35.
• United Nations (UN) (2000). Protocol to Prevent, Suppress and Punish Trafficking in Persons,
Especially Women and Children. Geneva: UN.
• United Nations (UN) (2005). Resolution 59/165: Working towards the elimination of crimes
against women and girls committed in the name of honour. Geneva: UN.
• United Nations (UN) (2006). Report of the Independent Expert for the United Nations Study
on Violence against Children. Genève: UN.
• United Nations (UN) (2013). UN Resolution 67/146 adopted by the General Assembly on 20
December 2012 intensifying global efforts for the elimination of female genital mutilations.
Genève: UN.
• UNICEF (2005 ). Violence against Children in Europe. Florence: UNICEF.
• United Nations Office on Drugs and Crime (UNODC) (2012). Global Report on Trafficking in
Persons. Vienna: UNODC.
• Van de Putte E.M., Lukkassen I.M.A., Russell I.M.B. & Teeuw A.H. (2013). Medisch Handboek
Kindermishandeling. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.
• Vandebosch H. & Van Cleemput K. (2008). Defining Cyberbullying: A Qualitative Research
into the Perceptions of Youngsters, CyberPsychology & Behavior, Vol. 11, N° 4, pp. 499-503.
• Vandebosch H., Poels K., Van Cleemput K., Deboutte G., Bastiaensens S., Debourdeau I,
Desmet A., De Troyer O., Van Broeckhoven F., Cebolledo Gutierrez E.O., Samyn K., Van
Hoecke S. & Janssens O. (2012). Zes jaar onderzoek naar cyberpesten in Vlaanderen, België
en daarbuiten: Een overzicht van de bevindingen. Antwerpen: Friendly Attac.
• Van Vossole A. (2012). Eergerelateerd Geweld, Handboek Familiaal Geweld. Brussel: Politeia.
• Van Vossole A. & Gilbert E. (2011). Wetenschappelijk fenomeenonderzoek naar eergerelateerd
geweld in België. Brussel: IGVM.
• Verenigde Naties (VN) (1989). Verdrag inzake de Rechten van het Kind. Genève: VN.
• Vertrouwenscentrum Kindermishandeling (VK) (z.d.). Kindermishandeling: Meldenswaard!
Antwerpen/Mechelen/Turnhout: VK.
169
• Vlaams Forum Kindermishandeling (2013). Aanbevelingen en actielijnen betreffende
vrouwelijke genitale verminking. Brussel: Vlaams Forum Kindermishandeling.
• Wentzel, W. (2004). Kind tussen twee vuren. Preventie- en hulpprogramma’s voor kinderen
die getuige zijn (geweest) van huiselijk geweld. Utrecht: TransAct.
• WHO (2008). Eliminating Female Genital Mutilation: An interagency statement. Genève:
WHO.
• Wiehe V.R. (1997). Sibling Abuse: Hidden physical, emotional and sexual trauma. Californië/
Londen: Sage Publications.
• Wiehe V.R. (1998). Understanding Family Violence: Treating and preventing partner, child,
sibling and elder abuse. California: Sage.
• Wolfe D.A. & McIsaac C. (2011). Distinguishing between poor/dysfunctional parenting and
child emotional maltreatment, Child Abuse & Neglect, Vol. 35, pp. 802-813.
• World Health Organization (2005). WHO multi-county study on women’s health and
domestic violence against women: Initial results on prevalence, health outcomes, and women’s
responses. Retrieved from http://whqlibdoc.who.int/publications/2005/9241593512_eng.
pdf.
Module 2: Chain collaboration in practice
Interviewed persons and organisations
• Bamps, K. – Operational team member at LINK & Counsellor at the Social Services of the
Hasselt Juvenile Court/Youth Welfare Agency. Interviewed on 21 January 2014.
• Cielen, V. – Member of the operational team at LINK & Deputy Public Prosecutor at the
Public Prosecutor’s Office of Tongeren. Interviewed on 21 January 2014.
• Franck, P. – Process manager at CO3 & Provincial Coordinator for Violence and Victim Policy
at the service for Welfare and Health in the Province of Antwerp. Interviewed on 30 January
2014.
• Geerits, M. – Member of the operational team at LINK & Chief of police & Liaison officer
with the governor of the Province of Limburg at the Police Service, (Road) Safety & Public
Order of the Province of Limburg. Interviewed on 21 January 2014.
• Hamaekers, B. – Chairman of the local steering group at LINK & Chief Commissioner of the
Local Police, police zone Beringen, Ham, Tessenderlo. Interviewed on 20 February 2014.
• Leonard, N. – Case director at CO3 & Social worker at the Public Centre for Social Welfare
Antwerp. Interviewed on 27 January 2014.
• Reggers, S. – Member of the operational team at LINK & Assistant Project coordinator at
the Social Department, Diversity & Equal opportunities division of the Province of Limburg.
Interviewed on 6 February 2014.
• Simons, D. – Chain director at CO3 & Programme leader Person-oriented Approach at the
City of Antwerp. Interviewed on 27 January 2014.
• Vanderstraeten, G. – Chairman of the local steering group at LINK & Managing Director at
the Centre for General Welfare Work Limburg. Interviewed on 20 February 2014.
• Vanslambrouck, M. – Appraisal team member at CO3 & Professional employee at Bond
Zonder Naam De Stobbe Antwerp. Interviewed on 27 January 2014.
• Wyckmans, D. – Chain director at LINK & Project coordinator at the Police service, (Road)
Safety & Public Order of the Province of Limburg. Interviewed on 16 February 2014.
170
References
·
·
·
·
·
·
·
·
·
·
·
·
·
·
·
·
·
·
·
·
·
·
·
·
·
Aa, A. van der (2009). Regie en ICT in dienstbare ketens. Samen (net)werken aan
maatschappelijke oplossingen. Den Haag: Uitgeverij Lemma.
Aa, A. van der & Konijn, T. (2001). Ketens, ketenregisseurs en ketenontwikkeling. Het
ontwikkelen van transparante en flexibele samenwerkingsverbanden in netwerken. Den
Haag: Uitgeverij Lemma.
Albrecht, M., Beer, S. de, Rijkers, A. & Jong, R. de, (2010). Rapportage casusonderzoek.
Intrafamiliaal geweld in casu. Antwerpen: Stad Antwerpen.
Azerki, S. (2012). De totstandkoming van de Antwerpse CO3-keten. Tilburg: Universiteit van
Tilburg.
Cauwenberge, A. van (2014). Feedback project CO3 Belgische Prijs 2013. Brussel: FOD
Binnenlandse Zaken, Algemene Directie Veiligheid en Preventie Directie Lokale Integrale
Veiligheid.
Cropper, S., Ebers, M., Huxam, C., Smith Ring, P. (2008). Introducing Interorganizational
Relations, The Oxford Handbook of Inter-Organizational Relations. Chapter 6, Collaborative
Service Provision in The Public Sector (Sandfort, J. & Milward, H.B.). Oxford: Oxford University
Press.
Ermers, R., Goedee, J., Albrecht, M., & Jong, R. de. (2010). Werkboek Eergerelateerd Geweld.
Het organiseren van een lokale ketensamenwerking eergerelateerd geweld. Den Haag: Boom
Lemma Uitgevers.
European Crime Prevention Network Secretariat (2013). Feedback letter Belgium. Brussel:
European Crime Prevention Network.
Goedee, J. & Entken, A. (2013). (Ont)keten. Samenwerken in ketens. Den Haag: Boom
Lemma Uitgevers.
Goedee, J. & Sommeren, S. van (2012). Ketensamenwerking aanpak IFG Provincie Limburg.
Nieuwerkerk aan den IJssel: Inflecto.
Hardjono, T., Brakel, R. van & Kroon, J. (2010). Ketensamenwerking. Duurzaam werken in
ketens en netwerken. Leerdam: C3Group.
Horwath, J. & Morrison, T. (2007). Collaboration, Integration and Change in Children’s
Services: critical issues and key ingredients. Child Abuse & Neglect Elsevier, Volume 31,
Issue 1, January 2007, Pages 55–69.
Janssens, C. (2014). Vuisten vol liefde. De ketenaanpak van CO3 door de ogen van
slachtoffers van partnergeweld. Kortrijk: Katholieke Hogeschool Vives.
Jong, R. de (2013). Actielijst dossiervorming LINK. Eindhoven: Keten&co.
Jong, R. de (2013). Actielijst uitvoering LINK. Eindhoven: Keten&co.
Jong, R. de (2013). Advies en ondersteuning bij de doorontwikkeling van de ketensamenwerking
in de aanpak van intrafamiliaal geweld in Limburg. Eindhoven: Keten&co.
Jong, R. de (2013). Deontologische code LINK. Eindhoven: Keten&co.
Jong, R. de (2013). Intakeformulier LINK. Eindhoven: Keten&co.
Jong, R. de (2013). Plan van aanpak LINK. Eindhoven: Keten&co.
Jong, R. de (2013). Presentatie ketensamenwerking Keten&co. Eindhoven: Keten&co.
Jong, R. de (2013). Risicoscreeningsinstrument LINK. Eindhoven: Keten&co.
Jong, R. de (2013). Verklaring geheimhoudingsplicht LINK. Eindhoven: Keten&co.
Jong, R. de (2014). Actielijst Limburgse Intrafamiliaal Geweld Keten LINK. 4 februari 2014.
Eindhoven: Keten&co.
Jong, R. de (2014). Presentatie Dialoogmoment Brussel. Eindhoven: Keten&co.
Jong, R. de (2014). Statusrapportage 10. Advies en ondersteuning bij de doorontwikkeling
van de ketensamenwerking in de aanpak van intrafamiliaal geweld in Limburg. Eindhoven:
Keten&co.
171
·
·
·
·
·
·
·
·
·
·
·
·
·
·
·
·
·
·
172
Kaats, E. & Opheij, W. (2012). Leren samenwerken tussen organisaties. Deventer: Kluwer.
Poorthuis, A., Aa, A. van der, Rheenen, T. van, Konijn, T. & Jager, W. de (2003). Ketens en
netwerken. Een zoektocht naar samenhang. Den Haag: Uitgeverij Lemma.
Prahalad, C.K., & Ramaswamy, V. (2001). The Collaboration Continuüm. Understand the full
goals and complexity of collaboration before moving forward. Collaborative Strategies. CMP
Media LLC.
Provincie Antwerpen (2012). Thema: innovatie in de aanpak van intrafamiliaal geweld.
Provinciaal domein welzijn. Nummer 19, Jaargang 6, September 2012. Antwerpen: Provincie
Antwerpen.
Roevens, E. & Aertsen, I. (2013). Onderzoek naar de effecten van ketensamenwerking binnen
het CO3-project. Onderzoek naar de casuïstiek van intrafamiliaal geweld in Antwerpen.
Leuven: Katholieke Universiteit Leuven.
Roevens, E. & Aertsen, I. (2014). Presentatie onderzoeksresultaten bovenlokale stuurgroep.
Onderzoek naar de effecten van de CO3-ketensamenwerking bij intrafamiliaal geweld.
Leuven: Katholieke Universiteit Leuven.
Schurmans, S., Groenen, A., Vervaeke, G. & Jaspaert, E. (2012). Post 1. Wetenschappelijk
evaluatieonderzoek betreffende de aanpak van partnergeweld in de provincie Limburg. Geel:
Katholieke Hogeschool Kempen.
Simons, D. & Franck, P. (2014). Statusrapportage CO3 van 17 januari 2014. Antwerpen: CO3
Antwerpen.
Vos, J. (2010). De Münchhausenbeweging. Beweging voor ketensamenwerking. Deventer:
Kluwer.
Vanderstraeten, G., Hamaekers, B., Wyckmans, D. & Jong, R. de (2014). Stuurgroepbijeenkomst
5. Hasselt: Provincie Limburg.
Wyckmans, D. (2013). Chronologie Aanpak Intrafamiliaal Geweld in Limburg 2004-2016.
Hasselt: Provincie Limburg.
Wyckmans, D. (2013). Folder cliënten. LINK: Samen stoppen we geweld. Hasselt: Provincie
Limburg.
Wyckmans, D. (2013). Folder diensten. LINK: Samen stoppen we geweld. Hasselt: Provincie
Limburg.
Wyckmans, D., Goedee, J. & Van Sommeren, S. (2012). Form a chain, break the circle. A
phased entry plan for succesful multi-agency collaboration in tackling domestic violence.
Hasselt: Province of Limburg.
Wyckmans, D., Goedee, J. & Van Sommeren, S. (2012). Vorm een keten, doorbreek de
cirkel. Een stappenplan voor een succesvolle multidisciplinaire aanpak van familiaal (huiselijk)
geweld. Hasselt: Provincie Limburg.
Wyckmans, D. & Jong, R. de (2013). Concept convenant. Limburgse Intrafamiliaal Geweld
keten (LINK). Hasselt: Provincie Limburg.
Wyckmans, D. & Jong, R. de (2014). Definitief convenant. Limburgse Intrafamiliaal Geweld
keten (LINK). Hasselt: Provincie Limburg.
Zorich, D.M., Waibel, G. & Erway, R. (2008). Beyond the Silos of the LAMs. Collaboration
among libraries, archives and museums. OCLCL Research. Dublin, Ohio: OCLC Online
Computer Library Center.
À propos des auteurs
Dries Wyckmans
Dries Wyckmans est coordinateur de la prévention du
crime et de la sécurité sociétale de la province du Limbourg.
Il a fait des études de journalisme à l’École Supérieure du
Limbourg. Après une courte carrière de journaliste, il a
été membre du cabinet de l’Exécutif Provincial. Ensuite,
Dries a coordonné plusieurs projets concernant la sécurité
routière, le bien-être des animaux, l’assistance aux victimes,
et la prévention du crime.
Depuis 2004, Dries travaille comme secrétaire du Groupe
directeur limbourgeois ‘Violence intrafamiliale’ et il est
également le président de plusieurs groupes de travail dans
le domaine de la maltraitance des enfants et de la violence
intrafamiliale. Depuis 2013, il est coordinateur de chaîne de
l’approche LINK. De juillet 2010 à septembre 2012, il a été
le coordonnateur du projet ISEC « Form a chain, break the
circle », et de juin 2013 à mai 2015 du projet ISAC ‘Form
a chain to safeguard children’. Il est triple lauréat du Prix
belge de Sécurité et de Prévention de la Criminalité (2007,
2008, 2010).
Remco de Jong
Remco de Jong est un conseiller organisationnel indépendant
et propriétaire du bureau de conseil organisationnel
Keten&co. Il s’est spécialisé dans le soutien, la mesure et
l’amélioration de la chaîne de coopération.
Depuis 2008, Remco partage ses savoirs et son engagement
avec différentes approches de chaîne néerlandaises et
belges et des initiatives de coopération européennes dans
le secteur public et semi-public, dont CO3 à Anvers et LINK
au Limbourg. Il se concentre, à cet égard, sur les questions
stratégiques, politiques et opérationnelles qui ont pour
but d’initier, d’aménager, de préserver et d’optimiser une
coopération transversale.
Remco est sollicité comme conseiller de chaîne, chef de
projet, gestionnaire du changement, chercheur, développeur,
formateur et auteur. Il est notamment (co-)auteur du
‘Werkboek Eergerelateerd Geweld. Het organiseren van
een lokale ketensamenwerking eergerelateerd geweld
(2010)’. Remco a un degré de bachelor professionnel en
Communication et un degré de master académique en
Sciences organisationnelles.
174
Anke Van Vossole
Anke Van Vossole a un diplôme de master en sociologie
et de master en anthropologie sociale et culturelle à la
KULeuven. En tant que chercheur, elle est attachée à
APART (Aanpak en Preventie van Agressie, Research en
ontwikkeling van Tools) de l’école supérieure Thomas More.
Elle y travaille notamment sur des projets en matière de
maltraitance des enfants et de chaîne de coopération, de
taxation des risques dans différentes formes de violence,
de violence liée à l’honneur et de radicalisation des jeunes.
Par le passé, elle a fait des recherches sur la violence
sexuelle et liée à l’honneur auprès de l’International Centre
for Reproductive Health (UGent), dont la violence sexuelle
dans des régions en conflit, la violence liée à l’honneur et la
mutilation génitale féminine. En outre, elle est active depuis
plusieurs années au sein de l’équipe chargée des droits des
femmes d’Amnesty International Flandre.
Ingrid Delameillieure
Ingrid Delameillieure est psychologue clinique et thérapeute
systématicienne. Elle travaille depuis 1999 au Centre de
Confiance Maltraitance des enfants Limbourg. Dans cette
fonction, elle a acquis de l’expertise sur la problématique
complexe de la maltraitance des enfants. En tant que
psychologue, elle travaille avec des enfants et leur famille
pour que la maltraitance des enfants ne soit plus un sujet
tabou et pour assurer un contexte sûr. Outre ce travail
clinique, elle a écrit plusieurs publications et elle participe à
des structures de concertation, e.a. l’approche LINK.
Ingrid Delameillieure travaille également comme
thérapeute indépendante au sein de « Communicatiegroep
Hasselt ». Elle est également l’auteur du livre ‘Luister naar
mij. Kinderen helpen na trauma (2014)’.
175
Sabrina Reggers
Sabrina Reggers a fait des études de psychologie clinique
à la « Vrije Universiteit Brussel » et a obtenu son diplôme
d’instituteur au CVO Limlo. Après avoir donné des cours
pendant un an, elle a commencé à travailler comme
coordinateur d’action provincial auprès de la Province du
Limbourg dans un projet eurégional sur l’initiation et la
sensibilisation linguistiques.
Depuis 2013, elle collabore à différents projets dans le
domaine de la maltraitance des enfants et de la violence
intrafamiliale dans la province du Limbourg. Elle est
notamment gestionnaire de dossier et co-président de
l’équipe opérationnelle de LINK. De juillet 2013 à mai
2015, elle était coordinateur adjoint du projet ISEC ‘Form a
chain to safeguard children’.
176
FORM A CHAIN
TO SAFEGUARD
CHILDREN
PRogRam
PRogRam
"The first Flemish government put child abuse on the agenda in 1987. More than
25 years later, both social services, legal and protective initiatives have been
09.00
Registration
09.00
Registration
professionally
elaborated. Time for the next stage: the bringing together of all of
09.30
Welcome
these
fragments
in&one
approach,remarks
the
chain. Research shows that it reduces the
09.30
Welcome
&introductory
introductory
remarks
stress
for
children,
because
they
need
fewer people
toabuse
telland
their
stories. And the
09.45
Child
psychiatrist
Peter
Adriaenssens
09.45
Child psychiatrist Peter Adriaenssensononchild
childabuse
andchildren’s
children’s
chance ofexposure
stopping
violence
increases
by
bridging
the
gaps
between
the judicial,
to
violence
in
the
family
exposure to violence in the family
the carersPascale
and the
research
teams. We
still
have some
way(Mutsaers
to go to realize a
10.15
Franck
(CO3
Antwerp)
and
Matthieu
Goedhart
10.15
Pascale
Franck in
(CO3
Antwerp)but
and Matthieu
Goedhartis(Mutsaers
victim-friendly
approach
all
aspects,
chain approach
a landmark in the
Foundation)
ononthe
importance
ofofathe
and
Foundation)
the
importance
amultidisciplinary
multidisciplinary
andfamily-focused
family-focused
right direction.
None
of
us
should
forget
to
strengthen
the chain
by hooking its
approach
to
child
abuse
and
domestic
violence
approach
torequired
child abuse
and domestic violence
own link. This
book is
reading."
10.45
10.45
Coffee
Coffeebreak
break
11.15
11.15
Presentation
Presentationofofthe
theresults
resultsofofthe
theproject
project‘Form
‘Forma achain
chaintotosafeguard
safeguard
children’
&
launch
of
the
project
website
children’ & launch of the project website
11.45
11.45
12.30
12.30
Peter Adriaenssens, child and adolescent psychiatrist
Workshops
Workshops
• •Workshop
Workshop1:1:Blended
Blendedlearning
learningmodule
module‘Collaborating
‘Collaboratinginina achain’
chain’(NL)
(NL)
• •Workshop
2:
Blended
learning
module
‘Child
abuse’
(EN
&
NL)
Workshop 2: Blended learning module ‘Child abuse’ (EN & NL)
Lunch
Lunch
‘Form a Workshops
chain
to safeguard children’ talks about child abuse and domestic
13.30
13.30
Workshops
violence. •About
how 1:you
can work
together
to
stop this violence
and
make
learning
module
‘Collaborating
inina achain’
(EN)
•Workshop
Workshop
1:Blended
Blended
learning
module
‘Collaborating
chain’
(EN)
families stronger.
• •Workshop
2:
Blended
learning
module
‘Child
abuse’
(NL)
Workshop 2: Blended learning module ‘Child abuse’ (NL)
14.15
14.15
Break
Break
ficult to obtain an overview of the violence and the safety, precisely because each
14.30
The
project
partners
from
Italy,
Latvia,
professional
only
oversees
a small
part
of the
problem.
14.30
The
project
partners
fromHungary,
Hungary,
Italy,
Latvia,Lithuania,
Lithuania,Poland
Polandand
and
Spain
Spainonontheir
their(multidisciplinary)
(multidisciplinary)approach
approachtotochild
childabuse
abuseand
andthe
thevalue
value
ofofthe
project
results
the project results
involved -Conclusions
to approach
this violence
by allowing all the necessary services to col15.30
15.30
Conclusions&&European
Europeanrecommendations
recommendations
laborate? Closing
By forming
a chain around the child and the family? With shared respon15.45
remarks
15.45
Closing remarks
sibility and with a common goal: sustainably breaking the circle of violence?
Who
Who
a single general
approach
to stopping this wide
range of forms
of violence?
What
Professionals
Professionalsfrom
fromthe
thepolice,
police,justice
justicedepartment,
department,welfare
welfare&&care
careservices
servicesand
andadministrations
administrations
RegistRation
RegistRation
chain approach?registration
You will learn all about
it in this
book.www.limburg.be/formachain
Participation
Participationisisfree,
free, registrationisispossible
possibleuntil
untilMay
May20th
20thvia
via www.limburg.be/formachain
Language
Language
Dutch
Dutchand
andEnglish,
English,simultaneous
simultaneousinterpretation
interpretationisisprovided
providedininDutch,
Dutch,English
English&&French
French