borghkanaal — Groningen (NL)

Transcription

borghkanaal — Groningen (NL)
©
Brug over het Van Starkenborghkanaal, Groningen (NL)
Plaats_Localisation
Pro Rail, Zwolle (NL)
Bouwheer_Maître d’Ouvrage
Arcadis Infra, Amersfoort (NL)
Architect_Architecte
Arcadis Infra, Amersfoort (NL)
Studiebureau_Bureau d’études
Victor Buyck Steel Construction, Eeklo
Staalbouwer_Constructeur métallique
Victor Buyck Steel Construction, Eeklo
Algemene aannemer_Entrepreneur général
Arcadis Infra, Amersfoort (NL)
Controlebureau_Bureau de contrôle
Brug over het Van Starkenborghkanaal — Groningen (NL)
Pont sur le Van Starkenborghkanaal — Groningen (NL)
De nieuwe spoorbrug is ontworpen als stalen boogbrug met een halfhooggelegen rijvloer met een
middenoverspanning van 89 m en twee ongelijke
eindvelden van 28 m en 36 m. Daarom valt deze brug
valt vooral op vanwege zijn ’scheve’ geometrie.
De oorsprong van de bogen is lager gelegen dan het
rijdek waardoor de primaire spatkrachten vanuit de
boog gedeeltelijk worden opgenomen door een inwendige trekband op gelijke hoogte met het rijdek. Ter
plaatse van de aansluiting met de middenpijler wordt
de boog gesteund door schoorpoten. De schoorpoten
staan onder een hoek van 45° en zijn verbonden met
de hoofdligger, waardoor een stijve driehoek ontstaat.
Zoals bij elke boog met een inwendige trekband ontstaat er een gecombineerde krachtswerking van
buiging en normaalkracht doordat de trekband zal
verlengen. Door deze buiging zal de brug een hoekverdraaiing ondergaan bij het snijpunt van de boog en de
trekband. De stijve driehoek zal hierdoor dezelfde
krachten ondergaan en het brugdek van de eindvelden
optillen. Om dit te compenseren werd gekozen voor
een initiële voorbuiging van de ongelijke eindvelden
van respectievelijk 340 mm en 370 mm in de fabricatie. Na het aflaten van de brug ontstaat er een
verticale drukkracht op de eindopleggingen die ter
compensatie dient voor de opwaartse verticaalkracht.
Le nouveau pont du chemin de fer se présente comme
un pont en arc en acier, avec un tablier à mi-hauteur.
Il surprend les regards par sa géométrie asymétrique,
avec ses portées extérieures de 28 m et de 36 m qui
encadrent la portée centrale de 89 m.
L’ancrage des arcs à un niveau inférieur au tablier
du pont a nécessité la mise en place d’un tirant interne, à la même hauteur que le tablier, pour capter
une partie des forces latérales de poussée.
À hauteur de sa jonction avec le pilier central, l’arc
s’appuie sur des piliers auxiliaires placés dans un
angle de 45° et reliés au pilier central de manière à
former un triangle rigide.
Les arcs qui comportent un tirant interne sont soumis
à l’action combinée de forces de flexion et de traction
qui allongent le tirant. Cette flexion imprime au pont
une rotation angulaire à l’intersection de l’arc et de
son tirant. Le triangle rigide subit à son tour une
contrainte de rotation et le tablier du pont a tendance
à se soulever à ses extrémités. Pour compenser ces
phénomènes, les travées extérieures ont été préfléchies, lors de la fabrication, de 340 mm et 370 mm
respectivement. Une fois le pont en place, la pression
qui se produit sur ces travées compense les forces verticales de traction.
231

Documents pareils