errata - Observatoire de la Santé et du Social de Bruxelles

1
ErratA
Rapport thématique 2012 :
«Jeunes en transition,
adultes en devenir»
Thematisch rapport 2012:
“Jongeren in transitie,
volwassenen in wording”
Page 20
Pagina 20
La mortalité diminue lorsque le niveau d’éducation des
jeunes adultes augmente. La mortalité des hommes de
niveau d’éducation moins élevé est de 109,5 contre 81,5 et
de 44,0 pour 100 000 respectivement pour les hommes avec
un niveau d’éducation moyen ou plus élevé au début des
années 2000 (Figure 4-1).
De mortaliteit daalt naarmate het opleidingsniveau van
de jongvolwassenen stijgt. In het begin van de jaren
2000 bedraagt de mortaliteit bij mannen met het laagste
opleidingsniveau 109,5 tegenover 81,5 en 44,0 per 100 000
voor mannen met een respectievelijk gemiddeld of een
hoog opleidingsniveau (figuur 4-1).
Figure I-4-1 : Évolution du taux de mortalité des jeunes de 15 à 34
ans selon le niveau d’éducation et le sexe, Région bruxelloise, 19911995 et 2001-2005
Niveau d'éducation
Élevé
Moyen
Bas
par 100 000
120
Opleidingsniveau
Hoog
Midden
Laag
per 100 000
120
109,5
100
80
60
Figuur I-4-1 : Evolutie van de mortaliteit voor de leeftijdscategorie
van 15 tot 34 jaar naar geslacht en naar opleidingsniveau, Brussels
Gewest, 1991-1995 en 2001-2005
80
81,5
60
58,0
40
40
81,5
58,0
33,1 32,7
28,4
20
21,1 20,8
21,1 20,8
12,0
0
1991-1995
2001-2005
Hommes
1991-1995
47,2
44,0
41,4
33,1 32,7
28,4
20
47,2
44,0
41,4
109,5
100
12,0
2001-2005
0
1991-1995
Femmes
Source : Bulletins statistiques de décès 1991-1995 et 2001-2005, Observatoire de
la santé et du social, Recensement 1991 et 2001, calcul: De Grande H. VUBrussel
2001-2005
Mannen
1991-1995
2001-2005
Vrouwen
Bron: Statistische formulieren voor overlijden, Observatorium voor Gezondheid en
Welzijn van Brussel-Hoofdstad, Census 1991 en 2001, berekening: De Grande H., VUB
Page 21
Pagina 21
Comme le montre la figure 4-1, parmi les femmes, la
mortalité globale a diminué au fil du temps pour les trois
niveaux d’éducation. Dans les années 2000, le groupe avec
un niveau d’éducation moyen a une mortalité comparable
au groupe le plus éduqué (33,1 et 32,7 décès pour 100 000).
Le groupe le moins éduqué a encore un taux de mortalité
plus élevé que les deux autres groupes (47,2 pour 100 000).
Zoals figuur 4-1 aangeeft, is de algemene mortaliteit bij
vrouwen in de loop der jaren ook gedaald voor de drie
opleidingsniveaus. In de jaren 2000 had de groep met
een gemiddeld opleidingsniveau een mortaliteit die
vergelijkbaar was met de hoogst opgeleide groep (33,1 en
32,7 overlijdens per 100 000). De laagst geschoolde groep
vertoonde nog een hoger sterftecijfer dan de twee overage
groepen (47,2 per 100 000).
2
ErratA
Page 21
Pagina 21
L’analyse des bulletins statistiques des naissances nous
montre que les mères entre 18 et 24 ans sont dans une
situation socioéconomique plus précaire que leurs ainées.
Les jeunes mères sont plus souvent sans revenus du travail
(44,5 % vs 21,9 %) et isolées (21,2 % vs 14,4 %) que les mères
de plus de 24 ans (Figure 4-2).
Uit de analyse van de statistische geboorteformulieren blijkt
dat moeders tussen 18 en 24 jaar het op sociaaleconomisch
vlak veel moeilijker hebben dan oudere moeders. Jonge
moeders hebben vaker geen inkomen uit werk (44,5 % vs
21,9 %) en zijn vaker alleenstaand (21,2 % vs 14,4 %) dan
moeders ouder dan 24 jaar (Figuur 4-2).
Figure I-4-2 : Distribution des naissances selon l’âge et les
caractéristiques socio-économiques de la mère, Région bruxelloise,
1998-2009
Figuur I-4-2: Verdeling van geboorten volgens leeftijd en
socioeconomische kenmerken van de moeder, Brussels Gewest,
1998-2009
2 revenus
14,0
1 revenu (isolée)
42,9
38,1
0 inkomens
(niet alleenstaande)
3,4
29,2
26,7
6,1
13,6
13,6
17,8
8,3
>24 ans
Bron: Statistische formulieren voor geboorte, Observatorium voor Gezondheid en Welzijn
Pagina 51
Page 51
Figure I-7-18 : Taux d’emploi «stable» et «instable» par classe d’âge,
Belgique et Région bruxelloise, 2008
Figuur I-7-18: Tewerkstellingsgraad voor “stabiel” en “onstabiel”
werk per leeftijdsklasse, België en het Brussels Gewest, 2008
% Occupé à 1, 2 ou 3 trimestres
% tewerkgesteld 1, 2 of 3 kwartalen
% Occupé aux 4 trimestres
% tewerkgesteld 4 kwartalen
70
70
49,4
20,7
40
20,1
%
30
10
Hommes
Femmes
Belgique 18-24 ans
40
20
18,0
21,9
10
Hommes
Femmes
Bruxelles 18-64 ans
Source : Banque carrefour de la sécurité sociale, calculs
Observatoire de la santé et du social
0
10,9
39,2
20,5
17,3
13,3
Hommes
Femmes
Bruxelles 18-24 ans
20,1
%
27,3
21,9
17,3
49,4
20,7
30
18,0
27,3
50
10,9
39,2
20,5
12,3
60
12,3
60
0
>24 jaar
Leeftijd van de moeder
Source : Bulletins statistiques des naissances, Observatoire de la santé et du social
20
8,3
18-24 jaar
Âge de la mère
50
0 inkomens
(alleenstaande)
29,2
26,7
6,1
18-24 ans
1 inkomen
(alleenstaande)
38,1
0 revenu (isolée)
17,8
1 inkomen
(niet alleenstaande)
42,9
0 revenu (non isolée)
3,4
2 inkomens
14,0
1 revenu (non isolée)
Mannen
Vrouwen
België 18-24 jaar
13,3
Mannen
Vrouwen
Brussel 18-24 jaar
Mannen
Vrouwen
Brussel 18-64 jaar
Bron: Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid, berekeningen
Observatorium voor Gezondheid en Welzijn