VERBES IRREGULIERS

Transcription

VERBES IRREGULIERS
VERBES IRREGULIERS
En néerlandais, certains verbes courants ont une conjugaison irrégulière. Cette liste les reprend dans l'ordre
alphabétique.
La plupart des verbes se conjuguent avec hebben aux temps composés. Ceux qui sont accompagnés de la
mention (zijn) se conjuguent avec l’auxiliaire zijn. Certains verbes se conjuguent avec « zijn » ou « hebben »,
selon le contexte. C'est le cas notamment de ceux qui expriment un mouvement.
bakken
bedriegen
beginnen
begrijpen
beschrijven
besluiten
bestaan
bewegen
bezoeken
bieden
bijten
binden
blazen
blijven
breken
brengen
buigen
denken
d o en
dragen
drinken
duiken
eten
fluiten
gaan
genezen
genieten
geven
gieten
grijpen
hangen
hebben
helpen
heten
houden
kiezen
kijken
klimmen
komen
kopen
krijgen
kruipen
kunnen
lachen
laden
laten
Prétérit (singulierpluriel)
Participe passé
Traduction
bakte - bakten
bedroog - bedrogen
begon - begonnen
begreep - begrepen
beschreef - beschreven
besloot - besloten
bestond - bestonden
bewoog - bewogen
bezocht - bezochten
bood - boden
beet - beten
bond - bonden
blies - bliezen
bleef - bleven
brak - braken
bracht - brachten
boog - bogen
dacht - dachten
deed - deden
droeg - droegen
dronk - dronken
dook - doken
at - aten
floot - floten
ging - gingen
genas - genazen
genoot - genoten
gaf - gaven
goot - goten
greep - grepen
hing - hingen
had - hadden
hielp - hielpen
heette - heetten
hield - hielden
koos - kozen
keek - keken
klom - klommen
kwam - kwamen
kocht - kochten
kreeg - kregen
kroop - kropen
kon - konden
lachte - lachten
laadde - laadden
liet - lieten
gebakken
bedrogen
begonnen (zijn)
begrepen
beschreven
besloten
bestaan
bewogen
bezocht
geboden
gebeten
gebonden
geblazen
gebleven (zijn)
gebroken
gebracht
gebogen
gedacht
gedaan
gedragen
gedronken
gedoken (zijn/hebben)
gegeten
gefloten
gegaan (zijn)
genezen
genoten
gegeven
gegoten
gegrepen
gehangen
gehad
geholpen
geheten
gehouden
gekozen
gekeken
geklommen (zijn/hebben)
gekomen (zijn)
gekocht
gekregen
gekropen (zijn/hebben)
gekund
gelachen
geladen
gelaten
cuire
tromper
commencer
comprendre
décrire
décider, conclure
exister
bouger
visiter
offrir
mordre
lier
souffler
rester
casser, briser
apporter
courber
penser
faire
porter
boire
plonger
manger
siffler
aller
guérir
profiter, jouir
donner
verser
saisir
(sus)pendre
avoir
aider
s’appeler
tenir
choisir
regarder
grimper
venir
acheter
recevoir
ramper
pouvoir (capacité)
rire
charger
laisser, faire
© 2003-2004 Enseignement à Distance de la Communauté française
Verbes irréguliers en néerlandais
lezen
liegen
liggen
lijden
lijken
lopen
meten
moeten
mogen
nemen
ontbijten
ontvangen
r ad en
rijden
r o ep en
ruiken
schenken
scheren
schieten
schijnen
schrijven
schrikken
slaan
slapen
sluiten
snijden
spijten
spreken
springen
staan
steken
stelen
sterven
stijgen
strijken
treffen
trekken
vallen
vangen
varen
vechten
verbergen
verbieden
verbinden
verblijven
verdwijnen
vergelijken
vergeten
verkopen
verlaten
verliezen
verschijnen
verslijten
verslinden
verstaan
vertrekken
verzenden
verzinnen
vinden
vliegen
las - lazen
loog - logen
lag - lagen
leed - leden
leek - leken
liep - liepen
mat - maten
moest - moesten
mocht - mochten
nam - namen
ontbeet - ontbeten
ontving - ontvingen
raadde - raadden
reed - reden
riep - riepen
rook - roken
schonk - schonken
schoor - schoren
schoot - schoten
scheen - schenen
schreef - schreven
schrok - schrokken
sloeg - sloegen
sliep - sliepen
sloot - sloten
sneed - sneden
het speet (me)
sprak - spraken
sprong - sprongen
stond - stonden
stak - staken
stal - stalen
stierf - stierven
steeg - stegen
streek - streken
trof - troffen
trok - trokken
viel - vielen
ving - vingen
voer - voeren
vocht - vochten
verborg - verborgen
verbood - verboden
verbond - verbonden
verbleef - verbleven
verdween - verdwenen
vergeleek - vergeleken
vergat - vergaten
verkocht - verkochten
verliet - verlieten
veloor - verloren
verscheen - verschenen
versleet - versleten
verslond - verslonden
verstond - verstonden
vertrok - vertrokken
verzond - verzonden
verzon - verzonnen
vond - vonden
vloog - vlogen
2
gelezen
gelogen
gelegen
geleden
geleken
gelopen (zijn/hebben)
gemeten
gemoeten
gemogen
genomen
ontbeten
ontvangen
geraden
gereden (zijn/hebben)
geroepen
geroken
geschonken
geschoren
geschoten
geschenen
geschreven
geschrokken (zijn)
geslagen
geslapen
gesloten
gesneden
het heeft (me) gespeten
gesproken
gesprongen (zijn/hebben)
gestaan
gestoken
gestolen
gestorven (zijn)
gestegen (zijn)
gestreken
getroffen
getrokken
gevallen (zijn)
gevangen
gevaren (zijn/hebben)
gevochten
verborgen
verboden
verbonden
verbleven
verdwenen (zijn)
vergeleken
vergeten (zijn/hebben)
verkocht
verlaten
verloren
verschenen (zijn)
versleten
verslonden
verstaan
vertrokken (zijn)
verzonden
verzonnen
gevonden
gevlogen (zijn/hebben)
© 2003-2004 Enseignement à Distance de la Communauté Française
lire
mentir
être couché, se trouver
souffrir
sembler, ressembler
courir
mesurer
devoir
pouvoir (autorisation)
prendre
prendre le petit-déjeuner
recevoir
deviner
rouler
crier
sentir (odorat)
offrir
raser
tirer (arme à feu)
briller, sembler
écrire
s’effrayer
frapper
dormir
fermer
couper
être désolé, regretter
parler
sauter
être debout, se trouver
piquer, mettre
voler, dérober
mourir
augmenter, monter
repasser
toucher
tirer
tomber
attraper
naviguer
se battre
cacher
interdire
relier
séjourner
disparaître
comparer
oublier
vendre
quitter
perdre
apparaître
user
dévorer
comprendre
partir
envoyer
imaginer
trouver
voler, aller en avion
Verbes irréguliers en néerlandais
voorzien
vragen
vriezen
wassen
wegen
werpen
weten
wijzen
willen
worden
zeggen
zenden
zien
zijn
zingen
zitten
zoeken
zullen
zwemmen
zwijgen
voorzag - voorzagen
vroeg - vroegen
vroor - vroren
waste - wasten
woog - wogen
wierp - wierpen
wist - wisten
wees - wezen
wilde / wou - wilden
werd - werden
zei / zegde - zeiden
zond - zonden
zag - zagen
was - waren
zong - zongen
zat - zaten
zocht - zochten
zou - zouden
zwom - zwommen
zweeg - zwegen
3
voorzien
gevraagd
gevroren
gewassen
gewogen
geworpen
geweten
gewezen
gewild
geworden (zijn)
gezegd
gezonden
gezien
geweest (zijn)
gezongen
gezeten
gezocht
gezwommen (zijn/hebben)
gezwegen
© 2003-2004 Enseignement à Distance de la Communauté Française
prévoir
demander
geler
laver
peser
lancer, jeter
savoir
montrer
vouloir
devenir
dire
envoyer
voir
être
chanter
être assis
chercher
auxiliaire du futur
nager
se taire