EDMOND EN JULES DE GONCOURT GOD, GELD EN SEKS

Transcription

EDMOND EN JULES DE GONCOURT GOD, GELD EN SEKS
EDMOND EN JULES
DE GONCOURT
GOD, GELD EN SEKS
GEKOZEN, VERTAALD EN BEZORGD
DOOR EDU BORGER
UITGEVERIJ DE ARBEIDERSPERS · AMSTERDAM · ANTWERPEN
De vertaler ontving voor deze vertaling een werkbeurs van de Stichting Fonds voor de
Letteren.
Copyright Nederlandse vertaling © 1996 Edu Borger/
BV Uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam
Oorspronkelijke titel: Journal, Mémoires de la Vie Littéraire
Omslagillustratie: Edmond & Jules de Goncourt,
silhouetten van V. Collodion (Le nouvelliste de Vichy, 1868)
ISBN
90 295 1652 6 / NUGI 321
1
VOORWOORD
Toen in 1848 de weduwe Annette-Cécile de Goncourt stierf en haar twee zonen
Edmond (1822-1896) en Jules (1830-1870) in het bezit kwamen van het bescheiden
familiekapitaal, besloten zij iedere gedachte aan een maatschappelijke carrière te laten
varen en zich geheel aan kunst en literatuur te wijden. Ze bouwden met zijn tweeën een
al met al vrij omvangrijk oeuvre op waaraan Edmond, nadat Jules in 1870 aan syfilis
was gestorven, in zijn eentje verder werkte en waarbinnen zij uiteenlopende genres
beoefenden: biografieën zoals die van koningin Marie-Antoinette en van de achttiendeeeuwse zangeres Marie Arnould, en zuiver historische werken zoals de Geschiedenis
van de Franse maatschappij tijdens de Revolutie. Ze wijdden geschriften aan de
schilders van de hun zo dierbare achttiende eeuw (Watteau, Prud'hon, Greuze,
Fragonard, enzovoort) en aan de Japanse kunst, waarvoor zij belangstelling wisten te
wekken. Daarnaast schreven zij in 1857 een toneelstuk, De literatoren, waarvan zij in
1860 een roman maakten, en een aantal romans waarvan in veel gevallen een
toneelversie werd gefabriceerd.
Die romans bezorgden hun enige faam als `vaders van het naturalisme', maar
weinig succes, met uitzondering van De hoer Elisa, die Edmond op basis van nog samen
met Jules gemaakte aantekeningen had geschreven. Het in 1871 verschenen boek
beleefde in vrij korte tijd een groot aantal herdrukken, maar hun meeste werk mocht
zich niet in een dergelijke uitbundige belangstelling verheugen en zij beklaagden zich er
bitter over.
Dat deden zij natuurlijk in hun beroemde dagboek dat zij van 1851 tot 1870
gezamenlijk -- dat wil zeggen: Jules voerde de pen en Edmond schreef als het ware over
zijn schouder mee -- bijhielden en waarin Edmond na Jules' dood nog ruim een
kwarteeuw zijn waarnemingen van het literaire, sociale en politieke leven van zijn tijd
bleef noteren. Van het dagboek, waarmee zij een betere gooi naar de door hen zo fel
begeerde onsterfelijkheid gedaan bleken te hebben dan met hun overige werk, verscheen
al in 1866 een summiere bloemlezing onder de titel Ideeën en Sensaties. Edmond
publiceerde in de loop van de jaren 1887-1896 in negen delen een aanzienlijk ruimere
selectie, die ondanks de voorzichtigheid die hij bij de keuze van de notities had betracht
al zoveel stof deed opwaaien en zoveel woede wekte dat hij overwoog de publicatie stop
te zetten. Het heeft tot 1956 geduurd voordat het beroemde dagboek van de twee
grootmeesters van de indiscretie en de giftige roddel in volle glorie kon verschijnen.
Het dagboek vormt boeiende en onmisbare lectuur voor wie in het Franse
literaire, sociale en politieke leven van de tweede helft van de negentiende eeuw
geïnteresseerd is, en het is zo omvangrijk dat er goede reden was om na de algemene,
door Leo van Maris vervaardigde bloemlezing die in 1985 bij De Arbeiderspers
verscheen, een tweede selectie te maken, dit keer met een meer thematisch karakter.
De drie gekozen thema's die in het dagboek in ruime mate aan bod komen, zijn
de financiële kanten van het bestaan, de liefde en aanverwante zaken, en ter verheffing
van het algehele niveau Onze Lieve Heer, die op voornoemde belangwekkende aspecten
van het menselijk bedrijf neerziet. Kortom: God, geld en seks, en alle dwarsverbanden
en kruisbestuivingen tussen die drie onderwerpen, want wanneer, om maar iets te
noemen, bij de Goncourts de vrouwen ter sprake komen, gaat het algauw over geld, en
2
vice versa. Het hoeft geen verbazing te wekken dat geld in de notities van de gebroeders
zo'n belangrijke rol speelt, want zij leefden in een tijd waarin de oude aristocratie
definitief plaats maakte voor de geldaristocratie, iets wat hun allerminst beviel. Wanneer
zij de toenmalige maatschappij bekritiseerden en daarbij, ondanks hun afstandelijkheid,
wel degelijk blijk gaven van oprecht mededogen met minder bedeelden, verwezen ze
dan ook niet naar de stralende toekomst van het socialisme, waarin zij geen enkel heil
zagen, maar naar de oude monarchie van vóór de Revolutie, en vooral naar die
achttiende eeuw waarvan zij zo hielden en waarin de `absolute' monarchie een stuk
minder absoluut was dan de moderne staat waarin zij leefden.
Ook in deze bundel laten de bekende schrijvers waarmee de Goncourts
omgingen van zich horen: het `zwijn' Daudet, Flaubert, die zijn best deed een `zwijn' te
zijn, Toergenjev de zachtmoedige, Zola, enzovoort, en zij allen laten hun licht op het
ondermaanse schijnen. Maar naast de beroemdheden duiken er ook heel wat figuren op
die de hedendaagse encyclopedieën niet gehaald hebben en komen er grotere en kleinere
gebeurtenissen ter sprake die enige toelichting behoeven. Vandaar dat de
hiernavolgende dagboeknotities voorzien zijn van een aantal noten die het de lezer naar
ik hoop mogelijk zullen maken zijn weg in de wereld van de Goncourts en in dit boek te
vinden.
Edu Borger
3
1852
Eind januari
Ik heb een nicht1 die miljardair is en die op vrijdag als enig voedsel een haring
krijgt, waarvan de vader dan nog de hom opeet. Tot haar negentiende heeft zij nog geen
stuk zeep gekregen.
Marie2 zei tegen me over een of andere meneer die haar het hof maakte: `Hij maakt me
zo verlegen, die meneer, dat ik het idee heb dat ik bij hem mijn maagdelijkheid terug
zou krijgen.'
Iemand vertelt me dat hij iets verschrikkelijks heeft gezien: een meisje, heel jong, met
een krans van rozen op haar hoofd, dat het bal van de Opéra verlaat en plotseling een
vreselijke aanval van de sint-vitusdans krijgt.
Een dienstbode, maîtresse van de echtgenoot, die voor de doodkist van de vrouw, op het
moment dat die vóór haar langs gedragen wordt, een ironische buiging maakt, met de
woorden: `Gegroet, mevrouw.'
Op een dag kwam Meurice3 Dumas4 opzoeken en zei tegen hem: `Je moet me
dertigduizend franc geven.' -- `Je weet best dat ik nog geen dertigduizend stuivers heb!' - `Er is een heel eenvoudige manier. Ik dreig een schitterend huwelijk mis te lopen, ik
heb die dertigduizend franc nodig: hier heb je ze!' En hij stalde zes handgeschreven
delen die hij onder zijn arm had uit: `Je hoeft je naam er maar onder te zetten en dan
levert het mij dertigduizend franc op.' Dumas zei tegen hem dat hij later moest
terugkomen. De volgende dag had hij het manuscript gelezen en er zijn naam onder
gezet. Meurice trad in het huwelijk. Dat zijn De twee Diana's5 geworden.
Vijf of zes jaar later kwam hij weer een keer en zei tegen hem: `Je hebt me een
grote dienst bewezen en je kunt me er nog een bewijzen. Hier heb je een roman: wil je
er je naam onder zetten? Dan delen we samen.'
Alexandre Dumas ging op het voorstel in en zette er zijn naam onder.
`In het Museum staan drie rijen: de mensen die naar de schilderijen kijken, de mensen
die naar de zakken kijken van de mensen die naar de schilderijen kijken en de mensen
die naar de handen kijken van de mensen die naar de zakken kijken van de mensen die
naar de schilderijen kijken.'
De oude Aubert6 komt op weg naar Daumier7 een afschuwelijk vieze hond tegen. Hij
neemt hem mee naar Daumier, die hem weerzinwekkend vindt. Aubert werkt hem zo op
zijn zenuwen dat Daumier de hond uiteindelijk houdt. Daumier gaat door met zijn
lithografieën. De oude Aubert zet op de rekening: `Eén hond, 20 franc.'
Op het trottoir van de rue Saint-Honoré hoor ik een hoertje tegen een ander zeggen: `O,
die en die is van religie veranderd, ze houdt nu van mannen!'
4
1853
Augustus
Gavarni:1 `Iedere dag verslindt de wetenschap een stukje van God: men heeft
Jupiter in een Leidse fles gestopt! Welnu! Ik geloof dat het tot de mogelijkheden
behoort dat er een materiële verklaring voor het denken gevonden zal worden zoals er
voor de bliksem een verklaring gevonden is. Wat is dat voor iets immaterieels dat door
een stokslag of een schop teweeggebracht kan worden? Een stokslag roept gedachten
op! Er is geen scheiding tussen lichaam en ziel.'
In de Cité een laan die in de diepte van het huis verdwijnt. Aan de rechterkant van de
laan, direct aan het begin, de deur van een winkeltje met aan de straatkant een etalage,
ongeveer zo groot als een vensterraam, met ijzeren tralies en een dichtgeschoven
gordijn, vuilgeel als van een kind dat in zijn bed pist. Drie treden omhoog en een oude
toonbank; een oude vrouw, dommelend en met haar hoofd wiebelend als mensen in een
rijtuig, met haar ellebogen plat op de toonbank.
Een trappetje, dan een vrij grote kamer; aan drie kanten van de kamer een oude,
aan de muur vastgeklonken bank, vijf- of zeshonderd jaar oud; aan de andere kant een
oude toonbank. Op de bank zeven à acht oude vrouwen, een stel oude, ineengekrompen
heksen, gekleed in spookachtige lompen, de knieën dicht tegen het lichaam, gekromd en
op hun schoot een lollepot waarop zij hun beide handen verstrengelen, als de twee
handen op een graf. Een kaars met een snuiter op de toonbank.
Wanneer je binnenkomt, niet: `Wilt u iets drinken?', maar: `Wat drinkt u? Een
glaasje brandewijn?' Altijd weer die bordeelbrandewijn: als water wanneer je het
opdrinkt en eenmaal opgedronken als drie degens die uit je keel komen.
Tien stuivers. Zeer jonge jongemannen, op de trap afgetrokken voor twee
stuivers. Een goed bordeel waar de zaken goed geregeld zijn; er komen rijke mensen en
schuchtere jongelui. Geen vrouwen beneden de zestig. De vrouwen dragen oude
kindermutsen.
In de wijk is dit bordeel beter bekend onder de gruwelijke naam `De
Schikgodinnen'.
Huize Milac, bij de Ecole-poort, voor soldaten: tien stuivers. Werd op obscene
prenten aangekondigd met: `Vrouwen in fluweel en een overdaad aan kunstbloemen
waaruit onze mooie hoeren tevoorschijn komen.'
Mijn nicht Cornélie2 lastiggevallen door haar oude vader, die haar in haar eentje Vasari
wilde laten vertalen; zij sterft van de kou, verdoet haar hele jeugd en haar vader laat haar
niet trouwen.
Ik weet niet waarom de directeur van het Porte Saint-Martin-theater de door Gavarni in
Paris gepubliceerde portretten, waaronder die van ons, in de foyer geëxposeerd heeft.
Scholl3 vertelt Jules dat een mooie vrouw op hem verkikkerd is geraakt en spoort hem
aan met haar naar bed te gaan.
Jules zoekt de vrouw op, dineert met haar en gaat dezelfde avond nog met haar
naar bed. Scholl komt 's avonds op bezoek. De volgende dag is hij onrustig en
5
opvliegend, gaat overal tegenin en snoert Gavarni een paar keer de mond; en omdat
theatertrucs door iedereen in het gesprek worden aangevallen roept hij met groteske drift
uit dat er geen gelukkiger ontknoping is dan een acteur die in een nauwsluitende broek
in een bootje springt; en met woedende blikken heeft hij het over die schitterende
vondst, in ik weet niet welk stuk van Brisebarre,4 van een schaar die in het eerste
tafereel door een naaister vergeten wordt en die door de heldin in het elfde tafereel
gebruikt wordt om een haarlok af te knippen. We kijken elkaar lacherig aan en vragen
ons af, zonder er al te veel van te begrijpen, of Scholl gek geworden is.
Céleste Laveneur,5 waar mijn broer nogal eens naar toe gaat, vertelt hem dat
Scholl niet meer van haar houdt, maar dat hij sinds zij zich aan hem heeft gegeven
jaloers is zonder van haar te houden; dat hij een eigenaardige figuur is, afgunstig, jaloers
en ongelukkig door andermans geluk. Ze vertelt hem dat hij haar van Richard heeft
afgepikt, niet omdat hij van haar hield, maar uit haat tegen Richard,6 van wie hij het
gevoel had dat de liefde van die vrouw hem gelukkig maakte. Zij beschrijft hem
tegenover ons als iemand die geobsedeerd is door de angst zich belachelijk te maken, tot
in de liefde toe, waarin hij een beetje platonisch is en waarin hij zijn best doet aan spot
te ontkomen door het schilderen van plastische liefdesscènes. Haar leven met hem is een
hel geweest: hij heeft een talent om mensen kapot te maken. Het is steeds weer hetzelfde
liedje, hij houdt ervan een liefdesscène door een verschrikkelijke kilte te laten volgen,
hij schept er een heimelijk genoegen in een vrouw in het bijzijn van anderen te
vernederen; en daarna komen er berouwvolle komedies om de vrouw weer terug te
krijgen en aan zich te binden. Ze heeft het over een nacht, een hele nacht, die Aurélien
gebruikte om haar een bekoorlijk plekje in de buurt van La Rochelle te beschrijven,
dichterlijke beschrijvingen, dromen van geluk, een heel bewonderenswaardige
inspanning waarmee hij zes uur lang de fantasie en de verlangens van deze vrouw
prikkelde; en toen zij 's morgens tegen hem zei: `En, gaan we erheen?' zei hij: `Nee, ik
laat je beslist hier achter!'
Ze citeerde me een merkwaardige uitspraak van Scholl: `Ga met hem naar bed,'
zei hij, toen hij het over mij had. `Dan vertel je me later wat hij in zijn mars heeft.'
6
1854
Eind februari
Kan men zich God bij het Laatste Oordeel voorstellen die de regenboog neemt
en hem om zijn middel vastsnoert, als de sjerp van een commissaris, enzovoort?
Wanneer ik aangeschoten ben, idee-fixe van een vrouw met de armen en de handen van
La Lescombat1 die mijn brein in een slamand heen en weer schudt.
La Lagier.2 Hij3 gaat met haar naar bed. `Als je niet zorgt dat ik klaarkom sla ik je op je
bek.' Zegt om drie uur tegen hem: `Nu moet je weg. Mannen zijn erg lelijk wanneer ze
slapen. Als ik morgen eerder wakker zou zijn dan jij, zou ik je zien snurken of je zou
een lelijk gezicht trekken. En bovendien stinken mannen 's morgens uit hun mond; ik
stink er ook uit, maar ik ruik mezelf niet.' Brengt haar twee dagen later weer een bezoek
ter bevordering van de spijsvertering. Ziet een hoofd tussen de benen van die vrouw en
weet niet of het een man, een hond of een vrouw is. De vrouw staat op. Het is een man.
Neemt Lorsay bij de hand en zegt tegen de man: `Mag ik je mijn minnaar voorstellen?'
Neemt dan Lorsay bij de hand en zegt tegen de man: `Mag ik je mijn minnaar
voorstellen? En nu moeten jullie, omdat jullie kutzwagers zijn, met elkaar
kennismaken.' Somt hun voornamen, namen, titels enzovoort op.
Een paar dagen later zegt Lagier tegen Lorsay: `Het is een erg mooie jongen, die
jongeman van onlangs...' -- `Ja.' -- `En bovendien nog gedistingeerd, iemand met
manieren...' -- `Ja.' -- `En intelligent!' -- `Ja.' -- `Het is een pooier!' -- `O? Tjonge, wat
moet je niet van mij denken, ik die dat niet ben?' -- `Jij, jij bent niet mooi, jij hebt geen
stijl; anders zou je je jeugd ten nutte maken.'
Ziet Lafontaine4 in het Gymnase-theater en zegt tegen Lorsay: `Hoewel hij een
idioot is, wil ik hem pakken.' Schrijft hem een liefdesverklaring.
`Ik ben geen zakenvrouw zoals mevrouw Doche.5 Dat is een vrouw met een
vaste prijs. Haar kuiten, haar dijen, haar pruim, de tieten die ze niet heeft, dat is allemaal
van een prijskaartje voorzien. Ik zou geen pruimedanten kunnen verkopen, hoe wil je
dan dat ik mijn kut aan de man breng?'
Een paar dagen later schrijft een vrouw aan haar beschermer: `Ik heb zin om te
gaan kijken hoe Pianori6 terechtgesteld wordt. Maar dan moet ik om vier uur op; dat
gaat niet... Reken niet op me.' Lorsay brengt haar er 's morgens na het souper heen. Op
het moment dat de ter dood veroordeelde op de guillotine verschijnt: `O, wat zou ik die
Pianori lekker pakken!'
Zegt tegen Lorsay: `Ik zou graag met die of die naar bed gaan.' -- `Zo, en ik dan?'
-- `Ach, jij bent een bijkomstigheid!'
De dienstmeid van Lagier: `Mevrouw, dat is een meneer die altijd een stijve
heeft... Mevrouw maakt grappen, maar ze laat zich niet in de luren leggen!'
Lagier tegen Lorsay: `Ga je dikwijls naar het bordeel?' -- `Ach, nu en dan...' -- `Ik
ga er geregeld heen. Het amuseert me...'
Mei
Meneer Hiltbrunner, directeur van het Théâtre des Délassements, tegen de
7
architect Chabouillet:
`Meneer, mijn theater is een bordeel!'
`Maar, meneer!'
`Nee meneer, mijn theater is een bordeel! Het is heel simpel. Ik geef mijn
actrices maar vijftig à zestig franc per maand: ik moet 30 000 franc huur betalen, het is
alles wat ik ze kan geven. Mijn acteurs krijgen nauwelijks méér. Het zijn allemaal
pooiers of flikkers. Het komt dikwijls voor dat er een vrouw naar me toe komt en tegen
me zegt dat vijftig franc niet genoeg is, dat ze gedwongen zal zijn om te tippelen, om
mannen in de zaal te versieren, voor vijf stuivers... Dat gaat me niet aan: ik heb een huur
van 30 000 franc.'
Eind augustus
Een kunstenaarshuwelijk.
Duret,7 beeldhouwer, zeer verliefd geworden op de zuster van Turcas,8 die geen
geld heeft en al op leeftijd is.
Turcas, erg blij dat hij zijn zuster aan hem kan uithuwelijken: `En, hoe zit het,
wanneer trouw je met mijn zus?' -- `O, ik heb de tijd... Goed! Wanneer ik mijn
opdrachten voor het Louvre af heb.' Turcas denkt erover spoed achter het huwelijk te
zetten: `Kom, wil je met mij naar de notaris gaan om het contract op te stellen?' -- `O!
Dat heeft geen zin, we zijn het eens!'
Turcas is gedwongen op een dag tegen hem te zeggen: `Wil je naar woningen
gaan kijken?' Neemt hem mee naar het huis van zijn notaris en zegt op de tweede
verdieping tegen hem: `Kijk 's aan, we zijn toevallig bij mijn notaris, laten we er
binnengaan.' -- `Waarom?' -- `Ach, kom mee.' Tegen de klerk: `Is uw baas te spreken?' -`Nee, meneer, hij is bezig.' -- `Ach verdorie!' zegt Turcas. Duret wil ervandoor gaan. De
baas verschijnt: `Meneer, mag ik u mijn aanstaande zwager, de heer Duret, voorstellen?'
De notaris begint over gemeenschap van goederen of huwelijkse voorwaarden enzovoort
te praten. Duret wil er voortdurend vandoor gaan, Turcas is genoodzaakt hem terug in
zijn stoel te duwen. Ten slotte zegt Duret: `Ik heb alleen vertrouwen in mijn vriend
Lequesne.' Lequesne gaat de notaris opzoeken: alles wordt geregeld.
Turcas zegt tegen Duret: `We zouden je geboorteakte moeten hebben. Waar ben
je geboren?' -- `O! Ik weet het niet. In een straat... het huis is gesloopt...' -- `Maar in
welk jaar?' Duret zegt: `Zo ongeveer in die drie, vier jaar...' Turcas is genoodzaakt een
man te betalen om bij de griffier van het Paleis van Justitie de geboorte van Duret in de
loop van vier jaar op te zoeken. Voor de doopakte idem dito.
Op een dag zegt Turcas tegen Duret: `O, weet je, morgen ga je trouwen.' -`Waarom morgen?' zegt Duret. -- `Ik kom je wel ophalen,' zegt Turcas. `Het stadhuis:
prima.' Wat de mis betreft zegt Turcas: `Heb je een pak?' -- `Een pak? Waarvoor?
Wacht, ik zal 's zoeken.' Hij zoekt... Hij trouwt in een jas!
Huwelijksmaal... 's Avonds zegt Duret tegen zijn vrouw: `O, ik heb de gewoonte
om 's avonds in mijn café te gaan dominoën.' Hij gaat erheen. Met carnaval: `O, weet je,
met carnaval ga ik met vrienden feestvieren, net als in Italië; ik ben een week weg.' -`Dat doe ik dan ook,' zegt zijn vrouw. Duret bleef thuis.
Korte novelle, met brieven van Turcas en Duret en de vrouw, die zeer gelukkig
is.
Louis N...: familie woedend omdat hij geen maîtresse heeft, ziet een symptoom
van degeneratie in die luiheid, foetert hem uit en leest hem de les om hem zover te
krijgen dat hij naar de hoeren gaat. Omringd door wellustige ooms. Twee met name.
8
Paulin,9 die met de blik ten hemel geslagen smachtend verliefd is op alle
vrouwen. Ging een keer in het bed van een dienstmeisje, dat de laan uit gestuurd was,
liggen en zei, toen hij daar aangetroffen werd, zuchtend: `Ik heb niets bij haar kunnen
bereiken, en ik wilde tenminste haar warmte voelen.'
Hyppolite, een brute minnaar die vrouwen met een stomp omverkegelt: een
kamermeisje, de keukenmeid van zijn vrouw, enzovoort. Alle mogelijke ziektes. Syfilis,
tyfus in Parijs, verborgen gezeten, na in Rusland krijgsgevangen te zijn gemaakt, bij een
timmerman in de houtspaanders geslapen, twee weken lang alleen water gedronken. -Ter dood veroordeeld; naar Amerika vertrokken, doet in het Engels een examen voor
een dokter die hij aan boord ontmoet; gele koorts. -- Terug naar Gisors: tien jaar studie,
opgesloten; zijn boek verschijnt. Afschuwelijke cholera in 1832.
Die twee ooms en een vader, pijnlijk getroffen door het slechte goede gedrag van
Louis. Die om die reden bij de vrouwen in de familie niet geliefd is. Zegt dat hij er zeker
van zou zijn dat hij van zijn oom Paulin zou erven, als hij een maîtresse zou willen
nemen, hem over haar zou willen vertellen en hem zou willen vragen bij zijn vader en
moeder een goed woordje voor hem te doen om ervoor te zorgen dat ze hem rustig laten
beminnen en neuken.
Het stelsel van de zielsverhuizing is zeer beledigend: het komt erop neer dat men denkt
dat God over niet meer zielen beschikt dan de directeur van het Circustheater soldaten
heeft en dat Hij altijd dezelfde in verschillende uniformen laat defileren.
9
1855
Januari
Ik heb een maîtresse uit mijn laatste lyceumjaren teruggezien, een maîtresse die
ik zo intens begeerd heb dat ik drie dagen van haar heb gehouden... ik herinner me haar
in de rue d'Isly in dat kleine appartementje waarin de zon als een vogel heen en weer
fladderde en neerstreek. 's Morgens deed ik de deur voor de waterdrager open. Zij ging
met haar kapje op haar hoofd twee koteletjes kopen; om ze te braden deed ze haar
onderrok aan en we aten aan een hoekje van de tafel, met één nieuwzilveren couvert en
één en hetzelfde glas. Het was een meisje zoals je ze in die tijd nog had; onder haar
kasjmieren sjaal klopte nog iets van het hart van een snolletje: op een dag vroeg ze me
vier stuivers om naar Mabille1 te gaan.
Ik heb haar ontmoet: ze is nog steeds dezelfde, met haar ogen waarvan ik
gehouden heb, haar neusje, haar platte, rode lippen, als geplet onder een stevige zoen,
haar soepele middel -- en ze is het niet meer. Het mooie hoertje heeft haar wilde haren
verloren. Ze leeft op een burgerlijke manier, als een getrouwde vrouw, met een
fotograaf. Het huwelijksleven heeft zijn uitwerking op haar gehad. De schaduw van de
spaarbank ligt over haar voorhoofd. Ze zorgt voor het linnengoed, voor het bereiden van
de maaltijden, geeft als een wettige echtgenote een dienstmeid een standje en leert
pianospelen en Engels. Ze gaat alleen nog met getrouwde vrouwen om en houdt haar
blik op de toekomst, dat wil zeggen het huwelijk gericht. Ze heeft haar vrolijke,
vrijgevochten bestaan in een spiegelkast bijgezet.
Haar man, die Thompson heet, is een Engelsman uit Amerika die neukt omdat
het gezond is, bemint zoals je een purgeermiddel inneemt, aambeien heeft waarvoor zij
belangstelling toont en haar, als enig amusement, iedere avond mee naar een café neemt
om er met dezelfde figuren te dominoën. Die man, ordelijk en regelmatig als een
Bréguet-horloge met koud bloed in plaats van olie, verliest zijn onverstoorbaarheid
alleen bij het dominoën. Dikwijls gaan ze naar bed en ontsteekt hij na een halfuur
stilzwijgen in hun sponde in woede, vanwege de fouten die zij bij het dominoën heeft
gemaakt, vanwege haar gebrek aan aandacht. `Als je de zes-vier had weggelegd in plaats
van de drie-twee, zouden we gewonnen hebben.' En hij laat het hele spel nog eens de
revue passeren.
10

Documents pareils

stationsroman - Herman Brusselmans

stationsroman - Herman Brusselmans verloor, geroepen. ‘Jij laat een directeur-generaal stikken voor een bouwvakker?! Wat ben jij voor een hoer?!’ Maar Lucy had zich door niks laten tegenhouden en nu woonde ze al een paar maanden sam...

Plus en détail