Het Stadhouderlijk Hof

Transcription

Het Stadhouderlijk Hof
RUDOLF RASCH
MIJN WERK OP INTERNET, DEEL EEN
GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE
REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE
NEDERLANDEN
1572-1795
HOOFDSTUK ZES
HET STADHOUDERLIJK HOF
Voor literatuurverwijzingen zie LITERATUUR.
Verwijzingen naar dit hoofdstuk graag als volgt:
Rudolf Rasch, Geschiedenis van de Muziek in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden 1572-1795
(= Mijn Werk op Internet, Deel Een), Hoofdstuk Zes: Het Stadhouderlijk Hof
http://www.let.uu.nl/~Rudolf.Rasch/personal/Republiek/Republiek06-Hof.pdf
Voor suggesties, correcties, aanvullingen en opmerkingen: [email protected]
Versie: 7 januari 2013 © Rudolf Rasch, Utrecht/Houten, 2013.
RUDOLF RASCH: GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN
HOOFDSTUK ZES: HET STADHOUDERLIJK HOF
HOOFDSTUK ZES
HET STADHOUDERLIJK HOF
6.1 Het Oranjehuis
6.2 Het Stadhouderlijk Hof 1585-1747
6.3 Het Stadhouderlijk Hof 1747-1766
6.4 Het Stadhouderlijk Hof 1766-1795
6.5 Verder Persoonlijk Mecenaat
6.1 HET ORANJEHUIS
Eigenlijk is het begrip hof, en daarmee hofmuziek, in een republiek een contradictio in terminis. Evenmin als
enige andere republiek kende de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden een formele monarch. De
soevereiniteit lag bij de gewesten. Maar wel waren er de stadhouders, en door hun adellijke afkomst en de
gebleken praktische of wettelijke erfelijkheid van hun ambt werd in hun persoon toch een soort van staatshoofd
gecreëerd. Wat betreft macht en zeggenschap in eigen gebied waren de stadhouders in de Republiek niet
vergelijkbaar met bijvoorbeeld de keurvorsten in het Heilige Roomse Rijk of de gouverneurs van de Spaanse
koning (later van de Keizer) in Brussel, maar de Republiek was onafhankelijk en de stadhouder dus geen
vertegenwoordiger van een persoonlijke soeverein. De stadhouders konden bovendien hetzij de jure hetzij de
facto de titel ‘prins van Oranje’ voeren, een ander teken van waardigheid. In het licht van deze overwegingen
mag het geen wonder heten dat de stadhouders van de Republiek een hofhouding met passende allure
probeerden in te richten, waarin de muziek in wisselende mate een plaats innam.
De stadhouders van de Republiek waren afkomstig uit het Duitse adellijke huis van de graven van Nassau.
De verbinding van dit geslacht met de Nederlandse gewesten dateert uit 1403, toen Engelbert I van Nassau
(1370c-1442) huwde met Johanna van Polanen, vrouwe en erfdochter van Breda en de Lek; Engelbert vestigde
zich vervolgens in Breda. In 1515 werd zijn kleinzoon Hendrik van Nassau Dillenburg (1483-1538) namens
keizer Karel V stadhouder van Holland en Zeeland. Zijn neef Willem I de Zwijger (1533-1584) verkreeg die
functie in 1559. Hoewel deze in 1567 door Philips II uit zijn functie werd ontheven, hernam hij die in 1572 toen
Holland en Zeeland in opstand kwamen tegen het Spaanse gezag en zich vervolgens daarvan losmaakten.
Na de dood van Willem I in 1584 ontstonden er twee stadhouderlijke lijnen in de Republiek, één, de
belangrijkste, gebaseerd op de directe afstamming van Willem I, met residentie in Den Haag en het
stadhouderschap van de meeste gewesten, een andere, van minder gewicht, gebaseerd op de afstamming van
Johan VI de Oude van Nassau, een jongere broer van Willem I, met residentie in Leeuwarden en het
stadhouderschap van Friesland.1 De stadhouders in het westelijke deel van de Republiek na Willem I waren
Maurits (1585-1625), Frederik Hendrik (1625-1647), Willem II (1647-1650) en, na een onderbreking van meer
dan twintig jaar, het zogenaamde Eerste Stadhouderloze Tijdperk (1650-1672), Willem III (1672-1702);
laatstgenoemde was vanaf 1689 tevens koning van Engeland, Schotland en Ierland. Willem III overleed
kinderloos in 1702, waarmee de stadhouderlijke lijn van Willem I werd beëindigd. Het Tweede Stadhouderloze
Tijdperk brak aan, dat tweemaal zo lang duurde als het Eerste, namelijk van 1702 tot 1747.
1. Gedurende een aantal jaren waren de Friese stadhouders tevens stadhouder van Groningen.
2
RUDOLF RASCH: GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN
HOOFDSTUK ZES: HET STADHOUDERLIJK HOF
De noordelijke gewesten kenden in de periode 1584-1747 een ononderbroken opeenvolging van zeven
stadhouders, teruggaande op de zoons van de al genoemde Johan VI de Oude van Nassau. Na het Tweede
Stadhouderloze Tijdperk in de westelijke gewesten was er voor het eerst één stadhouder voor alle gewesten in
de Republiek. Het was Willem IV (1747-1751), uit de noordelijke lijn, dan reeds stadhouder van Friesland,
Groningen en Gelderland. Zijn zoon Willem V (1751-1795) was de laatste stadhouder van de Republiek. In
1795 werd hij door de binnenvallende Franse troepen verdreven en vestigde hij zich in Engeland.
Voor het muziekleven aan het hof speelden niet alleen de stadhouders zelf een rol. In de achttiende eeuw
waren de echtgenotes en dochters van de stadhouders minstens zo belangrijk, meestal zelfs belangrijker: hun
muzikale opvoeding, capaciteiten en belangstellingen overtroffen gewoonlijk die aan de mannelijke zijde. In dit
verband moeten vooral Maria Louise van Hessen Kassel (1688-1765; echtgenote/weduwe van Johan Willem
Friso van Nassau), Anna van Hannover (1709-1759; echtgenote/weduwe van Willem IV), Carolina van Oranje
Nassau (1743-1787; dochter van Willem IV) en Wilhelmina van Pruisen (1751-1820; echtgenote van Willem
V) worden genoemd. In enkele gevallen waren hofmusici speciaal in dienst ten behoeve van deze vrouwelijke
familieleden, meestal als leraar. In de volgende paragrafen zal de rol van de vrouwelijke leden van de
stadhouderlijke familie nog uitvoerig aan de orde komen.
Een enkele maal komen we in de Nederlandse muziekgeschiedenis nog andere leden van het geslacht
Nassau tegen. Begin 1648 vroeg Hendrik van Nassau (1611-1652), op dat moment gouverneur van Hulst in
Staats-Vlaanderen, aan Constantijn Huygens om een exemplaar van diens Pathodia sacra et profana (Parijs
1647) ten behoeve van zijn vrouw, Maria Magdalena van Limburg Stirum.2 Johan Maurits van Nassau (16041679), de bouwer van het Mauritshuis in Den Haag, liet vanaf de late jaren-1670 een muziekcollege van zijn
huis gebruik maken; bekend is Huygens’ brief aan hem om in dit verband Carolus Hacquart aan te bevelen.3
Vier afstammelingen van bastaardzonen van Maurits en Frederik Hendrik, die vanwege hun bezittingen tot
de Utrechtse adel behoorden, waren lid van het Utrechtse stadsmuziekcollege: Willem van Nassau Zuylenstein
(lid in 1688), zijn zoon Frederik van Nassau Zuylenstein (1709), Lodewijk Adriaan van Nassau Odijk (1692)
en Lodewijk Theodoor II van Nassau La Lecq (1766).
De muzikale activiteiten aan het stadhouderlijk hof te Den Haag tot 1702 waren gering. Wat erover bekend
is, is samengevat in §6.2, samen met een korte uiteenzetting over het bescheiden, maar toch niet
verwaarloosbare muziekleven aan het hof te Leeuwarden in de periode tot 1747. Met de vestiging van het hof
van Willem IV en zijn echtgenote Anna van Hannover in Den Haag in 1747 begint de eigenlijke geschiedenis
van de hofmuziek in de Republiek. Deze geschiedenis bestaat uit een periode van opbouw en een periode van
consolidatie, gevolgd door een abrupt einde. De opbouwperiode, de jaren 1747-1766, valt uiteen in de jaren van
het stadhouderschap van Willem IV (1747-1751), het regentschap van Anna van Hannover (1751-1759) en het
regentschap van Brunswijk (1759-1766); deze periode wordt besproken in §6.3. Met de ambtsaanvaarding van
Willem V, in 1766, begint de bloeiperiode van de hofkapel, die loopt tot de opheffing in 1795. Deze periode
wordt behandeld in §6.4.
Al speelde (zeker in de achttiende eeuw) de muzikale belangstelling van de stadhouder een positieve rol in
de ontwikkeling van het muziekleven aan zijn hof, het was niet de enige invloed. Het hof trok musici aan die
ook componeerden; hun composities werden lokaal uitgegeven. Bovendien waren voor veel activiteiten extra
musici nodig buiten de kring van vast aangestelden en dat oefende een grote aantrekkingskracht uit op allerlei
soorten musici, van begeleidende strijkers, militaire blazers tot reizende virtuozen. Zonder het hof kon het
Franse Theater in Den Haag, waar veel opera werd vertoond, niet bestaan. Het hof trok ook een aantal
2. Hendrik van Nassau aan Huygens, 13 febriari 1648 (Worp 4, nr. 4756, pp. 456-457).
3. Huygens aan Johan Maurits van Nassau, 2 oktober 1679 (Worp 6, nr. 7137, pp. 426-427).
3
RUDOLF RASCH: GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN
HOOFDSTUK ZES: HET STADHOUDERLIJK HOF
welgestelde lieden aan die geld konden uitgeven voor muzikale activiteiten, zowel voor concertbezoek als voor
eigen musiceren. Tenslotte was er de uitstraling naar de beroepen rond de eigenlijke musici: makers en
leveranciers van instrumenten en snaren, stemmers en reparateurs, uitgevers en leveranciers van muziek,
dansmeesters, enzovoorts. Kortom, Den Haag had ten tijde van de Republiek een groot gedeelte van het
muziekleven aan het hof te danken.
Hofmuziek is - in en buiten de Republiek - een unieke vorm van muzikale organisatie. In de meeste sectoren
van het muziekleven werd gemusiceerd voor en ten behoeve van een groep luisteraars, of dat nu
concertbezoekers, theaterliefhebbers of kerkgangers waren. Maar bij hofmuziek staat uiteindelijk het gehele
muzikale gebeuren in dienst van de verheerlijking van de vorst, in casu de stadhouder, van één persoon dus,
eventueel uit te breiden tot zijn directe familie. Om deze reden valt hofmuziek onder het hoofd ‘persoonlijk
mecenaat,’ waarbij we onder mecenaat verstaan de bereidwilligheid om geld uit te geven voor de kunsten. De
term ‘persoonlijk mecenaat’ wordt gebruikt om het te onderscheiden van het collectief en/of institutioneel
mecenaat van bijvoorbeeld steden, universiteiten, collegia musica, het leger, enzovoorts.
In de Republiek was het persoonlijk mecenaat buiten het hof, voorzover dat blijkt uit het in dienst hebben
van musici, een zeldzaam verschijnsel, dit in tegenstelling tot de situatie in andere Europese landen. De
Nederlandse voorbeelden die zijn te vinden zullen worden besproken in §6.5, als een aanhangsel bij het
hoofdonderwerp van dit hoofdstuk, de hofmuziek.
Oranje en de Muziek - Music and the House of Orange. Tentoonstelling Amsterdam, Koninklijk Paleis, 1.6-17.9.1999.
Met gelijknamige catalogus door Gert Oost en Fieke Julius, met 2 CDs.
HET HUIS ORANJE NASSAU
De namen van stadhouders van de Haagse en de Friese lijn zijn vet gedrukt. Prinsen van Oranje zijn in KLEIN-KAPITAAL
weergegeven. Echtgenotes staan, voorafgegaan door ‘X’ (of ‘X1’, ‘X2’, enz.), op de regel onder hun echtgenoot.
Bastaardtakken zijn tussen vierkante haken [] geplaatst. De stamboom is uiteraard niet compleet en beperkt zich tot de
stadhouderlijke takken tijdens de Republiek en de personen die op enige plaats in deze studie worden vermeld.
Willem de Rijke (1487-1559)
X2 Juliana van Stolberg (1506-1580)
. WILLEM I DE ZWIJGER (1533-1584), 1544 prins van Oranje, 1559-1567, 1572-1584 stadhouder
. X1 Anna van Egmond Buren (1533-1558)
. . PHILIPS WILLEM (1554-1618), 1584 prins van Oranje
. . X Eleonora van Bourbon Condé (1587-1619)
. X2 Anna van Saksen (1544-1577)
. . Anna van Nassau (1562-1588)
. . X Willem Lodewijk van Nassau Siegen (zie onder)
. . MAURITS (1567-1625), 1585 stadhouder, 1618 prins van Oranje
. . .
[Lodewijk van Nassau Beverweerd (1602-1665)
. . .
.
Maurits Lodewijk I van Nassau La Lecq (1631-1683)
. . .
.
.
Maurits Lodewijk II van Nassau La Lecq (1670-1740)
. . .
.
.
.
Lodewijk Theodoor I van Nassau La Lecq (1701-1756)
. . .
.
.
.
.
Lodewijk Theodoor II van Nassau La Lecq (1741-1795)
. . .
.
Willem Adriaan van Nassau Odijk (1632-1705)
. . .
.
.
Lodewijk Adriaan van Nassau Odijk (1670-1742)]
. X3 Charlotte van Bourbon (1546-1582)
. X4 Louise de Coligny (1555-1620)
. . FREDERIK HENDRIK (1584-1647), 1625 stadhouder, prins van Oranje
. . .
[Frederik van Nassau Zuylenstein (1624-1672)
. . .
.
Willem van Nassau Zuylenstein (1649-1708)
. . .
.
.
Frederik van Nassau Zuylenstein (1684-1738)]
. . X Amalia van Solms Braunfels (1602-1675)
. . .
WILLEM II (1626-1650), 1647 stadhouder, prins van Oranje
4
RUDOLF RASCH: GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN
HOOFDSTUK ZES: HET STADHOUDERLIJK HOF
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
.
. .
X Maria Henriëtte Stuart (1631-1660), de Princesse Royale
. .
.
WILLEM III (1650-1702)
. .
.
X Maria II Stuart (1662-1695)
. .
Louise Henriëtte van Nassau (1627-1667)
. .
X Frederik Willem van Brandenburg (1620-1688)
. .
Albertina Agnes van Nassau (1634-1696)
. .
X Willem Frederik van Nassau Dietz (zie onder)
. .
Henriëtte Catharina van Nassau (1637-1708)
. .
X Johan George van Anhalt Dessau (1627-1693)
Johan VI de Oude van Nassau Siegen (1536-1605)
X1 Elisabeth van Leuchtenberg (1537-1579)
. Willem Lodewijk van Nassau Siegen (1560-1620), 1585 stadhouder Friesland
. X Anna van Nassau (zie boven)
. Johan VII de Middelste van Nassau Siegen (1561-1623)
. X2 Margaretha van Holstein
. .
Johan Maurits van Nassau Siegen (1604-1679)
. .
Hendrik van Nassau Siegen (1611-1652)
. .
X Maria Magdalena van Limburg Stirum
. Ernst Casimir van Nassau Dietz (1573-1632), 1620 stadhouder Friesland
. X Sophia Hedwig van Brunswijk (1592-1645)
. .
Hendrik Casimir I van Nassau Dietz (1612-1640), 1632 stadhouder Friesland
. .
Willem Frederik van Nassau Dietz (1613-1664), 1640 stadhouder Friesland
. .
X Albertine Agnes van Nassau (zie boven)
. .
.
Hendrik Casimir II van Nassau Dietz (1657-1696), 1664 stadhouder Friesland
. .
.
X Henriëtte Amalia van Anhalt Dessau (1666-1726)
. .
.
.
JOHAN WILLEM FRISO VAN NASSAU DIETZ (1687-1711), 1696 stadhouder Friesland
. .
.
.
X Maria Louise van Hessen Kassel (1688-1765)
. .
.
.
.
WILLEM CAREL HENDRIK FRISO VAN NASSAU DIETZ, 1711 stadhouder Friesland
. .
.
.
.
= WILLEM IV VAN ORANJE NASSAU (1711-1751), 1747 algemeen stadhouder
. .
.
.
.
X Anna van Hannover (1709-1759)
. .
.
.
.
.
Carolina van Oranje Nassau (1743-1787)
. .
.
.
.
.
X Karel Christiaan van Nassau Weilburg (1735-1788)
. .
.
.
.
.
WILLEM V VAN ORANJE NASSAU (1748-1806), 1751-1795 stadhouder
. .
.
.
.
.
X Wilhelmina I van Pruisen (1751-1820)
. .
.
.
.
.
.
Louise van Oranje Nassau (1770-1819)
. .
.
.
.
.
.
X Karel Geroge van Brunswijk Wolfenbüttel (1766-1806)
. .
.
.
.
.
.
Willem van Oranje Nassau (1772-1843), 1813 koning Willem I
. .
.
.
.
.
.
X Wilhelmina II van Pruisen (1774-1834)
. .
.
.
.
.
.
.
Willem II (1792-1849), 1840 koning
. .
.
.
.
.
.
Frederik van Oranje Nassau (1774-1799)
6.2 HET STADHOUDERLIJK HOF 1585-1747
De eerste stadhouders van de Republiek,4 Maurits (stadhouder 1585-1625) en Frederik Hendrik (stadhouder
1625-1647), werden nog te zeer in beslag genomen door de militaire verwikkelingen van de Tachtigjarige
Oorlog (1568-1648) om serieus over muziek aan hun hof te kunnen denken. Niet dat zij zelf van elke muzikale
ontwikkeling verstoken waren gebleven: Frederik Hendrik had tijdens zijn studietijd in Leiden luitlessen
genoten van Joachim van den Hove. Van den Hove droeg zijn bundel Florida (1601) op aan Frederik Hendrik,
zijn Deliciæ musicæ (1612) aan Maurits.
4. We laten Willem I de Zwijger ter zijde. Bij gebrek aan gegevens laten we ook de muziek aan het hof van de hertog
van Anjou en de hertog van Leicester buiten beschouwing.
5
RUDOLF RASCH: GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN
HOOFDSTUK ZES: HET STADHOUDERLIJK HOF
Gedurende enige tijd bestond er een muziekleven aan het hof in Breda van Philips Willem van Oranje, de
oudste zoon van Willem I (de Zwijger) van Oranje, na de dood van Willem I in 1584 prins van Oranje. Maurits
en Frederik Hendrik waren jongere broers van hem. Na een gedwongen katholieke opvoeding in Spanje keerde
Philips Willem in 1599 terug naar de Nederlanden. Hij leefde eerst in de zuidelijke gebieden (Brussel), maar
vanaf 1609, na het sluiten van het Twaalfjarig Bestand, afwisselend in Brussel en in het Staatse Breda. In
laatstgenoemde plaats onderhield hij - tot zijn dood in 1618 - een klein ensemble onder leiding van
kapelmeester of maître de chapelle Didier Poncet, afkomstig uit Salins in de Franche-Comté. Details zijn
helaas niet bekend.
In de hofhouding van Maurits en Frederik Hendrik in Den Haag was weliswaar geen muzikaal ensemble of
kapel opgenomen, maar een muziekleven was niet geheel afwezig: er was bijvoorbeeld een dansmeester in
dienst. Het was steeds een Fransman: de ware beschaving kwam immers uit Frankrijk. In de periode rond 16151625 werd deze functie vervuld door Noël de Breuil. Later, van 1636 tot 1640, was Guillaume Dumanoir
dansmeester. Dumanoir keerde in 1640 naar Frankrijk terug om naam te maken als violist en componist;
uiteindelijk zal hij het brengen tot eerste violist van de Vingt-quatre violons du Roi, het koninklijk strijkorkest
in Parijs. Dumanoir werd in Den Haag opgevolgd door achtereenvolgens Jacques Hillaire ‘dict d’Olivet’ (in
dienst 1640-1643) en Bertrand Duha (1643-1651). Deze dansmeesters waren vermoedelijk vooral betrokken bij
hofbals en ander ceremonieel; tevens gaven zij dansles aan leden van de stadhouderlijke familie en aan
hovelingen.
Naast de dansmeester had het hof in deze periode een tamboer en vier trompetters in dienst. Dezen werden
behalve voor ceremoniële taken ook ingezet voor koeriersdiensten en begeleidende taken.
Aan het hof werden van tijd tot tijd balletten uitgevoerd, maar de gegevens daarover zijn schaars en
vermoedelijk onvolledig. Constantijn Huygens ontwierp in 1624 een ballet dat in de residentie van Frederik
Hendrik (toen nog geen stadhouder), het Paleis Noordeinde, werd uitgevoerd ter ere van paltsgraaf Frederik V
en zijn vrouw Elisabeth Stuart, die in Den Haag in ballingschap verblijven.5 Ook ter ere van de aankomst in
Den Haag in 1642 van Maria Stuart, de echtgenote van Willem II, werden balletten uitgevoerd. De courantemelodie La Princesse Royale (zoals Maria Stuart vaak werd genoemd) kan bij deze gelegenheid zijn ontstaan,
evenals andere courantes die in deze tijd voor het eerst opduiken in verzamelingen als ’t Uitnement Kabinet
(Amsterdam 1646-1649), met titels als La Royale, La petite Royale, Monsieur le Prince (naar Frederik
Hendrik?), Monsieur en Madame (naar hertog Gaston van Orléans en zijn vrouw?), La Landgrave (naar de
landgravin van Hessen?), enzovoorts.
Een gebeurtenis in de marge van het hofleven waarbij muziek klonk was het huwelijk van Jan Wolfert van
Brederode en Louise van Solms (een zuster van Frederik Hendriks vrouw Amalia) in 1638: tijdens het souper
kon men luisteren naar een tafelmuziek van pochettes (dansmeestersviooltjes), luit en harp, tijdens het
ringsteken was er een kar met tien musici die speelden op luit, viool, pochette, viola da gamba en harp. Het
huwelijk geldt als één van de meest uitvoerige festiviteiten in deze periode van de Republiek.
Effectief kwam de Tachtigjarige Oorlog ten einde in de herfst van 1646, toen het leger na de laatste
veldtocht de winterkwartieren betrok. Het is tot nu toe vrijwel onopgemerkt gebleven dat Constantijn Huygens,
als secretaris van Frederik Hendrik, onmiddellijk pogingen in het werk stelde om een stadhouderlijke
muziekkapel, naar de voorbeelden daarvan aan buitenlandse hoven, tot stand te brengen. Hij zocht daartoe
contact met enkele musici van continentale afkomst die voorheen aan het Engelse hof hadden gewerkt maar
5. Het paar staat beter bekend onder de benamingen koning en koningin van Bohemen of de ‘Winterkoning’ en
‘Winterkoningin,’ vanwege het kortdurende koningschap van Bohemen (1619-1620). Frederik was een neef van prins
Maurits en kon daarom na zijn verdrijving uit Praag (en Heidelberg) in Den Haag gastvrijheid genieten.
6
RUDOLF RASCH: GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN
HOOFDSTUK ZES: HET STADHOUDERLIJK HOF
sinds het uitbreken van de Burgeroorlog in Engeland in 1642 weer hun heil en toevlucht op het vasteland
zochten, met name de Holsteinse musici Dietrich Stoeffken (viola da gamba) en Gottschalck Beer
(klavecimbel, orgel). Beiden zijn in Den Haag geweest, en Stoeffken heeft ook aan het hof opgetreden, maar tot
een verbintenis is het niet gekomen. Niet in de laatste plaats was hieraan debet de snel achteruitgaande
gezondheid van Frederik Hendrik: op 14 maart 1647 kwam hij te overlijden.
De jeugdige Willem II (stadhouder 1647-1650) werd al snel geheel in beslag genomen door binnenlandse
politieke problemen, zodat Huygens de plannen voor een Haagse hofkapel nolens volens moest opgeven. Toch
werd Huygens nog meerdere malen benaderd door buitenlandse musici die hun diensten aanboden, zoals de
Italiaanse luitist/gitarist Giovanni Paolo Foscarini, op dat moment te Parijs woonachtig. De Franse hofmusicus
Pierre de la Barre zocht bij Huygens emplooi voor zijn dochter Anne (zangeres) en zijn zoon Joseph
(klavierspeler).
In 1650 kwam met de plotselinge en vroege dood van Willem II voorlopig een einde aan het stadhouderlijke
regime en daarmee aan de mogelijkheid van een stadhouderlijke kapel. Het hof bleef in principe bestaan door
de aanwezigheid in Den Haag van Maria Stuart, de weduwe van Willem II, en andere vrouwelijke familieleden.
Het werd echter danig afgeslankt en in 1651 werd zelfs de dansmeester, met vele andere functionarissen,
ontslagen.
Een in 1660 ter ere van de Engelse koning Karel II gehouden bal in de grote zaal in het Paleis Noordeinde is
afgebeeld op een schilderij van G. Janssens. In 1668 werd in de zogenaamde Pikeerschuur, een als
theaterruimte ingerichte manege aan de zuidzijde van het Buitenhof, door Willem III een ballet gegeven ter
gelegenheid van de Vrede van Breda. Er werd gedanst door de prins zelf en door talrijke andere hoge edelen
van Holland. De genoemde Bertrand Duha (dansmeester tot 1651) danste ook mee. Het gegeven ballet, getiteld
Ballet de la paix, is een allegorie op de vrede tussen Engeland en Nederland. Twee voorstellingen vonden
plaats, op 7 en 8 februari 1668, voor genodigden uit bestuur en diplomatie.
De inhuldiging van Willem III in 1672 en de eerste jaren van zijn bewind vielen onder een zo ongunstig
gesternte (oorlog met zowat de ‘rest van de wereld’), dat het opbouwen van een muziekleven aan het
stadhouderlijk hof een ver verwijderde optie bleef. In hoeverre zich later aan het hof nog iets van een
muziekleven ontwikkelde, is tot nu toe onvoldoende onderzocht.
Toch is de Haagse stadhouderlijke hofcultuur van de tweede helft van de zeventiende eeuw natuurlijk niet
helemaal van muzikale elementen ontbloot geweest. In de zucht naar pracht en praal, om te kunnen wedijveren
zo mogelijk zelfs met de koninklijke hoven in de omringende landen, werden hofbals georganiseerd.
Een bekende gravure van Daniël Marot laat een bal zien, in december 1686 werd gegeven door Maria
Stuart, de gemalin van Willem III, in de Oranjezaal van het Huis Ten Bosch, ter gelegenheid van de verjaardag
van de stadhouder. Het echtpaar zelf ziet men in het midden dansen. Op de voorgrond is over de hele breedte
van de prent een orkest zichtbaar, met de dirigent in het midden. Opmerkelijk is het aantal van de musici in het
ensemble: 24, hetgeen natuurlijk direct doet denken aan de Vingt-quatre violons du Roi aan het Franse hof
onder Lodewijk XIV en de Four-and-twenty fiddlers van het Engelse hof onder Karel II. De instrumenten zijn
symmetrisch verdeeld over het linker en het rechter dozijn. Onmiddellijk naast de dirigent staan aan beide
zijden vooraan twee hoboïsten, achter hen is een fagottist gezeten. De verste plaatsen links en rechts worden
ingenomen door cello’s. De rest van de orkestruimte is met violen (mogelijk ook alt- en/of tenorviolen) gevuld.
Het is echter de vraag of deze afbeelding realistisch is.
Het stadhouderlijk hof werkte, vanwege de aanwezigheid van relatief veel geld, als een magneet op reizende
troepen van toneelspelers. Talrijk zijn de berichten van rondtrekkende gezelschappen die hun opwachting
maakten in Den Haag en vooral met Frans en Italiaans toneel de hovelingen en de talrijke aanwezige
7
RUDOLF RASCH: GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN
HOOFDSTUK ZES: HET STADHOUDERLIJK HOF
buitenlandse vertegenwoordigers probeerden te vermaken. Hun voorstellingen bevatten soms muziek. Zo
werden op 2 januari 1692 in de behuizing van de gezanten van de keurvorst van Beieren een concert en een
opera gegeven voor het Haagse corps diplomatique; helaas ontbreken details over het uitgevoerde.
Willem III werd in 1689 tot koning van Engeland gekroond en dat betekende dat hij vanaf dat moment tot
aan zijn dood in 1702 vrijwel onafgebroken in Engeland verbleef, als hij niet op veldtocht was in de Zuidelijke
Nederlanden, gedurende de verschillende oorlogen die tijdens zijn koningschap plaatsvonden.
Illustratie 1. Ballet ter ere van de Vrede van Breda, in 1668 gegeven in de Oranjezaal van Huis Ten Bosch in
Den Haag.
8
RUDOLF RASCH: GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN
HOOFDSTUK ZES: HET STADHOUDERLIJK HOF
Aan het Engelse hof bestond een hoog ontwikkelde muzikale cultuur, opgebouwd onder Willems
voorgangers, zijn oom Karel II (koning van 1660-1685) en zijn andere oom (tevens schoonvader) Jacobus II
(koning van 1685-1688). Bij de hofkapel, onder leiding van master of musick Nicholas Staggins, werkten
coryfeeën als John Blow en Henry Purcell. De regeringsperiode van Willem III luidde in feite het einde van de
bloei van de Engelse hofkapel in. In 1690 besloot de koning de omvang van de kapel te beperken en in de jaren
daarna gingen blaasensembles gemodelleerd naar de militaire muziek (met hobo’s en trompetten) een steeds
belangrijker rol vervullen. Mede door de afnemende behoefte aan concerterende kerkmuziek (anthems) ging
Henry Purcell zich toeleggen op het schrijven voor het theater.
Illustratie 2. Lijst van musici van het Engelse hof die in 1691 Willem III vergezelden op zijn reis van Engeland
naar de Republiek.
Willem III nam bij zijn bezoek aan de Republiek in 1691 (om deel te nemen aan het Congres van Den
Haag6) een deel van zijn muzikale hofhouding mee naar het vasteland. De overtocht werd gemaakt door
6. De bijeenkomst van de geallieerde partijen in de Negenjarige Oorlog om een gezamelijke strategie te bepalen.
9
RUDOLF RASCH: GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN
HOOFDSTUK ZES: HET STADHOUDERLIJK HOF
Staggins, vijftien van zijn musici, vijf voor de gelegenheid aangetrokken hoboïsten, zeven trompetters en een
tamboer. Op 1 januari 1691 vertrok men; op 15 april was iedereen weer thuis. Men heeft wel gemeend dat ook
Henry Purcell aan deze reis heeft deelgenomen, maar dat is vrijwel zeker niet het geval geweest. Helaas zijn
geen details bekend over wat de Engelse musici hier hebben verricht, en of van dit bezoek enige impuls is
uitgegaan op het Haagse muziekleven. Beschrijvingen van het bezoek specificeren slechts het spel op
trompetten en keteltrommen; wat er onder ‘ander maatgespel’ en ‘ander speeltuig’ moet worden verstaan, blijft
onbekend.7
Toen Willem III in 1702 kinderloos stierf, kwam het hofleven in Den Haag, of liever, wat daarvan nog over
was na meer dan tien jaar stadhouderlijke afwezigheid, ten einde. De gebouwen aan het Binnenhof en de andere
paleizen (Honselaarsdijk, Rijswijk) raakten door ongebruik in verval.
Wel was er in 1702 nog een andere Nassau-stadhouder in de Republiek, namelijk Johan Willem Friso
(1687-1711), stadhouder van Friesland en Groningen. Gedurende de zeventiende eeuw hadden zijn
voorgangers geen muziekleven van betekenis ontwikkeld. Het enige wat te melden valt is een bruiloftsmuziek
voor het huwelijk van stadhouder Willem Frederik met zijn achternicht Albertina Agnes (namelijk een dochter
van Frederik Hendrik) in 1652. Het stuk, getiteld Ghespreck tusschen de Faem, Apollo en ’t Choor der Musen,
op tekst van “B.G.” en met anonieme muziek, met zowel een Nederlandse als een Franse tekst, is voor vijf
stemmen en vijf instrumenten.
Onder Johan Willem Friso kan men voor het eerst aan het hof te Leeuwarden een bescheiden muziekleven
waarnemen. Omdat de eerste aanzetten plaatsvonden in de vroege jaren-1700, ligt het vermoeden voor de hand
dat Johan Willem Friso’s moeder, Henriëtte Amalia van Anhalt Dessau (1666-1726), regentes sinds het
overlijden van Hendrik Casimir II in 1696, hierin een rol speelde. De hofmusicus Jacob Riehman (1680c?1726) vervulde vermoedelijk een soort van aanvoerdersrol bij de opbouw. In 1707 werd Johan Willem Friso als
stadhouder geïnstalleerd, in 1709 huwde hij met Maria Louise van Hessen (1688-1765), die de muziekcultuur
mede ondersteunde. Johan Willem Friso stierf een vroege dood, toen hij in 1711 bij Moerdijk verdronk in het
Hollands Diep.
Johan Willem Friso’s enkele maanden later geboren zoon Willem Carel Hendrik Friso (1711-1751) werd in
Friesland onmiddellijk als toekomstig stadhouder erkend. Het gezag werd voorlopig door zijn moeder als
voogdes uitgeoefend. Maria Louise continueerde het dienstverband van Riehman en mogelijk ook dat van
andere musici. Over een muzikale opvoeding van Willem Carel is niets bekend. Maar in zijn nalatenschap
zullen zich wel vier blokfluiten (waarvan twee van ivoor) en een dwarsfluit bevinden. Wellicht heeft hij dus
toch muzieklessen genoten.
Na het bereiken van de meerderjarigheid werd Willem Carel eerst in Gelderland en Groningen (1729) en
daarna ook in Friesland zelf (1731) als stadhouder geïnstalleerd. Het muziekleven aan het hof te Leeuwarden
ontving nieuwe impulsen toen Willem in 1734 in het huwelijk trad met Anna van Hannover (1709-1759),
dochter van de Engelse koning George II. Het huwelijk werd op 13 maart in Londen voltrokken. Voor deze
gelegenheid schreef George Frideric Handel de anthem This is the day en de ode Il Parnasso in festo. Anna had
een grote belangstelling voor muziek en had een muzikale opvoeding op hoog niveau ontvangen: in de jaren
twintig was Handel haar leermeester geweest. Een anonieme levensbeschrijving vertelt ons het volgende:8
7. Govert Bidloo, in Komste van Zijne Majesteit Willem III, Koning van Groot-Britanje, enz. in Holland (Den Haag:
Arnoud Leers, 1691) vermeldt op p. 29 bij de intocht in Den Haag (5 februari) acht trompetters, op. pp. 109-110 een
ontvangst in Huis ten Bosch (13 februari) met ‘keteltrommelen, trompetten en ander speeltuig’, en op p. 114 bij een
maaltijd op Honselaarsdijk (4 maart) ‘Trompet- en ander maatgespel.’
8. Den Haag, Koninklijk Huisarchief; mij medegedeeld door L.J. van der Klooster (Den Haag).
10
RUDOLF RASCH: GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN
HOOFDSTUK ZES: HET STADHOUDERLIJK HOF
In de musiek was Haere Koninklyke Hoogheit door het onderwys van den vermaarden Hendel zoo
verre gevordert, dat hoogst de zelve, op het eerste gezicht, de zwaerste stukken op het clavier
speelde.
Precieze informatie over het hofmuziekleven te Leeuwarden ontbreekt vooralsnog; zeker is er een kleine
kapel geweest, op kamermuziekniveau. In de residentie was een galerij, gelegen in de noordwesthoek van het
complex, als danszaal en vermoedelijk ook als muziekzaal ingericht. De afmetingen waren ongeveer 4 bij 20
meter. (De vleugel van de residentie met deze zaal is in de negentiende eeuw afgebroken.) Namen van musici
zijn Francesco Guerini, Johann Friedrich Weiss, Johann Jacob Müller en Johann Heinrich Gundelach, alsmede
verschillende Riehmans (Johan Frederik en Jan Daniël Riehman, zoons of neven van de eerder genoemde
Jacob); behalve de Napolitaan Guerini allen Duitsers dus. De Franse violist Jean-Marie Leclair heeft, blijkens
de tekst van zijn opdracht aan Anna van Hannover in het Quatrième livre de sonates à violon seul avec la basse
continue … Oeuvre IX (Parijs 1743), aan het Leeuwarder hof gemusiceerd, vermoedelijk tijdens zijn ‘Haagse
periode’ (1740-1742; zie §6.5). Anna van Hannover schonk een orgel aan de Waalse Kerk in Leeuwarden. Het
door Johann Michael Schwartzburg gebouwde instrument werd in 1740 in gebruik genomen.
Guerini verliet kort na 1740 de stadhouderlijke dienst. De overigen zouden in 1747 met Willem en Anna
mee verhuizen naar Den Haag. Wat er na die verhuizing plaatsvond, hoort in de volgende paragraaf thuis.
PRIMAIRE BRONNEN
Constantijn Huygens, Dessein de l’Entrée du ballet présenté à la Reine de Bohème, à La Haye, l’XIe de Janvier
MDCXXIV (J.A. Worp, De gedichten van Constantijn Huygens, Tweede deel, 1623-1636 [Groningen 1893], pp. 56-59).
Relation de ce qui s’est passé à La Haye au mois de Février l’an 1638, les festins, comédies, bals, courses de bague et
autres magnificences faites au mariage de Monsieur de Brederode et de Mademoyselle de Solms (Den Haag 1638). Zie:
Jochen Becker, ‘«Groote costen en magnificien»: Die Haager Hochzeit von 1638: Formen und Funktionen eines Festes,’
Nederlands Kunsthistorisch Jaarboek 49 (1998), pp. 209-253.
Dialogue entre la Renommée, Apollon et le Choeur des Muses / Ghespreck tusschen de Faem, Apollo en ’t Choor der
Musen (Leeuwarden: Claude Fonteyne, 1652). {DHkb, 505 B 78}
Ballet de la paix donné par le Prince d’Orange à La Haye au mois de Février 1668 (Den Haag: Hillebrand van Wouw,
1668). Tekstboek. Zie: Marcel Paquot, ‘Une fête politique à la française en 1668 chez le prince d’Orange,’ Revue Belge de
Philologie et d’Histoire 15 (1936), pp. 23-45; Hans Uitman, ‘Ein holländisches Hofballett,’ Maske und Kothurn 11 (1965),
pp. 156-163; Henk Th. Van Veen, ‘Ein italienischer Augenzeuge eines holländischen Balletts,’ Maske und Kothurn 27
(1981), pp. 123-134.
MUZIEK ONDER FREDERIK HENDRIK
Jonckbloet 1882, pp. CCXXII-CCXXIII; Crawford 1989; Rasch 1996.
MUZIEK ONDER WILLEM III
Zimmerman 1967 (Chapter 12: ‘Musical life under William and Mary,’ pp. 176-191; Chapter 13: ‘A royal excursion
abroad,’ pp. 192-215; pp. 192-195 over de Hollandse reis van Willem III en Purcell’s veronderstelde deelname. Zie de
bespreking door Michael Tilmouth in Music and Letters 48 (1967), pp. 366-370.); Ashbee 1987 (Zie pp. 35-41 voor de
Nederlandse reis van de Engelse musici.); De Nie 1998 (Op p. 41 het schilderij van het bal in 1660.).
LEEUWARDEN
De Smet 1973 (De basispublikatie voor de muziek aan het stadhouderlijk hof, onmisbaar voor iedereen die zich daarmee
bezighoudt. Over de periode in Leeuwarden tot 1747: pp. 1-6.); Karstkarel 1987; Rasch 1993, pp. 121-179 (Zie vooral pp.
139-142.); King 1994, 2002; Van Leeuwarden naar Den Haag 1997; Algra1997.
11
RUDOLF RASCH: GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN
HOOFDSTUK ZES: HET STADHOUDERLIJK HOF
6.3 HET STADHOUDERLIJK HOF 1747-1766
In 1747 werd Willem Carel Hendrik Friso als Willem IV tot erfelijk stadhouder van alle provincies benoemd en
werd het hof van Leeuwarden naar Den Haag verplaatst, inclusief de betrokken musici. (Zijn moeder Maria
Louise van Hessen Kassel bleef overigens in Leeuwarden een kleine hofhouding voeren.)
Het is onduidelijk hoe uitgebreid de muzikale activiteiten van het stadhouderlijk hof in Den Haag waren
tijdens de vier jaar korte regeerperiode van Willem IV, van 1747 tot 1751. De residentie aan het Binnenhof
moest geheel opnieuw op orde worden gebracht om aan het hof onderdak te kunnen bieden; Willem IV nam
tijdelijk zijn intrek in het huis van de staatsman Willem Bentinck. De kern van de Haagse hofkapel gedurende
de jaren-1750 en -1760 was echter rond 1750 al aanwezig, maar of er ook concerten werden gegeven is niet
bekend.
In 1751 overleed Willem IV; daarna voerde zijn weduwe, Anna van Hannover, de zeggenschap over de
hofhouding. Zij droeg er zorg voor dat dochter Carolina (1743-1787) en zoon Willem (V; 1748-1806) een
muzikale opvoeding kregen. In 1752 werd voor de negenjarige prinses bij Johannes Albertus Groneman,
organist van de Haagse Jacobskerk, een klavecimbel gehuurd; wellicht heeft Groneman haar ook les gegeven.
Het kan gezien haar leeftijd op dat moment heel goed haar eerste kennismaking met het instrument zijn
geweest. In 1754 leverden Johannes Bruydegom en Gerard Steevens elk een klavecimbel aan het hof. Het
instrument van Steevens blijkt bestemd te zijn geweest voor prinses Carolina. Jean Martin werd betaald voor
klavierlessen, welke tenminste tot in 1757 zullen duren. Over de muzikale opvoeding van Willem V zijn geen
details bekend.
In de jaren-1750 werd de kern van de hofmuziek gevormd door een klein bestand van musici in vaste dienst
van het hof, rond de acht man. Dankzij personeelslijsten zijn de namen van deze musici, allen Duitsers van
origine, bekend. Genoemd kunnen worden de violisten Johann Friedrich Weiss (1713-1773), Johann
Halbschmidt (1710-1779) en Carl Stechwey (1707-1767), de cellist Johann Jacob Müller (1709-1774), de
contrabassist Johann Heinrich Gundelach (1715-1779), de hoboïst Johann Keller (1711-1784) en de fagottist
Gottfried Röhling (1724-1792), benevens de klavierspeler Jan Fredrik Riehman. Müller en Gundelach speelden
ook hoorn. In 1759 verschijnt een nieuwe naam op de loonlijst: Kellers zoon Johan Keller jr. (hoboïst; 17591782).9
Kennelijk is de positie van hofmusicus te Den Haag een goede: er is nagenoeg geen verloop onder de musici
en voor alle genoemden was het de positie voor het leven. Gundelach meldde in 1777 dat hij 47 jaar in dienst
was geweest, dat wil zeggen, vanaf 1730. De meeste musici hadden een vrij bescheiden vast traktement van
rond de ƒ150 per jaar, maar dit kan door andere emolumenten zijn aangevuld. De vaste musici vormden in deze
periode vermoedelijk een basis-ensemble dat in principe kon functioneren zonder verdere uitbreiding.
Den Haag was als hofstad natuurlijk een aantrekkelijke pleisterplaats voor reizende musici en componisten.
Min of meer bekende namen die in de periode 1752-1758 in de rekeningen van het hof opduiken voor
ontvangen gratificaties zijn die van Johann Christian Schickhardt (1752), Angelo Morigi (violist; 1754), Juan
Batista Pla (hoboïst; 1754), Gaetano Guadagni (zanger; 1754) en Franz Xaver Richter (componist; 1758). In de
meeste gevallen mogen we er wel van uitgaan dat de betrokkenen als musicus optraden of tenminste
composities aanboden; details zijn echter niet bekend. Richter werd begin 1758 betaald voor twintig concerten,
hetgeen suggereert dat hij gedurende het winterseizoen 1757-1758 een concertreeks heeft verzorgd. George
9. Van ca. 1755 tot ca. 1785 is ook Nicolas Joseph le Long in dienst als musicus, maar hij verdient het minste van
allemaal en behoudt dit lage loon tot het einde van zijn dienstverband rond 1785; wellicht heeft hij daarom eerder een
assisterende dan een muzikale functie vervuld.
12
RUDOLF RASCH: GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN
HOOFDSTUK ZES: HET STADHOUDERLIJK HOF
Frideric Handel bezocht Den Haag en Anna van Hannover in 1750, op doorreis van Engeland naar Duitsland.
Op 8 september concerteerde hij op het orgel van de Grote of Sint-Lebuïnuskerk in Deventer in aanwezigheid
van de stadhouderlijke familie (zeker als uitstapje vanuit Het Loo), op 7 december op dat van de Grote of SintJacobskerk in Den Haag.
Kort na 1751 kwam in het stadhouderlijk kwartier van het Binnenhof een muziekzaal tot stand. Deze is
gelegen in de nieuwbouw tussen het zogenaamde Huis van de Vijf Steden en het zuidelijk gedeelte van de
bebouwing aan de westzijde van het Binnenhof. Het Huis van de Vijf Steden ligt buiten het eigenlijke
Binnenhof tegen de zuidwestpunt ervan.10 Willem IV had het in 1747 aangeboden gekregen van de
Gecommiteerde Raden van het Noorderkwartier. Na zijn dood trok Anna van Hannover erin met haar zoon
Willem V. In de bebouwing die nodig is om het gebouw te doen aansluiten bij het eigenlijke Binnenhof kwam
de genoemde muziekzaal, voor concerten, alsmede een galerij voor bals. De toegang tot deze twee ruimten liep
via het het Huis van de Vijf Steden.
Illustratie 3. Ligging van de Muziekzaal van het Binnenhof en de in 1790 gereed gekomen Balzaal.
De muziekzaal was niet groot, zo’n 50 à 60 vierkante meter, en min of meer vierkant. Dat betekent dat de
muzikale ensembles die er optraden eveneens van beperkte omvang moeten zijn geweest. Het interieur schijnt
nooit te zijn afgebeeld of anderszins gedetailleerd beschreven. De vorm geeft al aan dat het geen concertzaal
kan zijn geweest in de gewone zin van het woord. Het gebruik zal dus vooral kamermuziekuitvoeringen hebben
betroffen, in een min of meer informele entourage. In ieder geval in 1759, bij het overlijden van Anna van
Hannover, stond er een pianoforte permanent opgesteld. Dezelfde inventaris die deze pianoforte noemt, geeft
een aantal van achttien stoelen. Vermoedelijk betekent dit dat veel gasten de concerten staand moeten
10. De ‘Vijf Steden’ zijn de vijf steden van het Hollands Noorderkwartier met een stem in de Staten van Holland, voor
welker afgevaardigden het huis als verblijfplaats diende.
13
RUDOLF RASCH: GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN
HOOFDSTUK ZES: HET STADHOUDERLIJK HOF
bijwonen; alleen de stadhouder en mogelijk andere hooggeplaatsten was het veroorloofd te zitten. Als gevolg
van inwendige verbouwingen is in de huidige bebouwing van het Binnenhof de achttiende-eeuwse muziekzaal
niet meer te herkennen. De locatie ervan maakt thans, sinds 1997, deel uit van de Volle Raadzaal van de Raad
van State.
Behalve de muziekzaal van het Stadhouderlijk Kwartier aan het Binnenhof waren er nog twee andere
locaties die voor muzikale evenementen konden worden gebruikt: de balzaal in het paleis Noordeinde (in de
zeventiende en de achttiendede eeuw vaak Oude Hof genoemd en vooral in gebruik als ontvangstruimte en
gastenverblijf) en de Oranjezaal in het Huis Ten Bosch (ook ontvangstruimte). De balzaal van paleis
Noordeinde ligt in de middenvleugel van het gebouw, op de eerste verdieping aan de tuinzijde. De afmetingen
zijn ongeveer 16 bij 40 meter, veel groter dus dan de muziekzaal aan het Binnenhof. De zaal is vermoedelijk
naar ontwerp van Jacob van Campen in of kort na 1640 tot stand gekomen. Ook de Oranjezaal is ruimer dan de
muziekzaal van het Binnenhof, en door zijn ligging en aankleding vanzelfsprekend van een zeer representatief
karakter.11 De Oranjezaal heeft in de koepel een omloop die mogelijk ook als muzikantenruimte kan zijn
gebruikt. Beide zalen zijn thans nog aanwezig in de betreffende gebouwen.
Illustratie 4. Het Oude Hof (Paleis Noordeinde) in de achttiende eeuw.
Er werd ook, al vanaf de eerste huwelijksjaren van Willem IV en Anna van Hannover, gemusiceerd op Het
Loo, de stadhouderlijke zomerresidentie bij Apeldoorn. De schilderijengalerij, op de eerste verdieping aan de
oostzijde van het oostelijk binnenpaviljoen gelegen, is de locatie geweest voor concerten, bals en andere
uitvoeringen.12 Anna van Hannover had zelfs een klavecimbel staan op het Huis te Dieren. Het Loo had ook
11 De vorm van de Oranjezaal is een octagon waarvan elke andere zijde naar buiten wat is uitgebouwd. Het grondplan
is globaal een vierkant van ongever 15 bij 15 meter.
12. Dat wil zeggen, de verdieping boven de bel-étage. Soms wordt de bel-étage eerste verdieping genoemd (en het
souterrain begane grond), waardoor de verdieping met de galerij de tweede verdieping wordt.
14
RUDOLF RASCH: GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN
HOOFDSTUK ZES: HET STADHOUDERLIJK HOF
nog een kleine kapel, in het oostelijk buitenpaviljoen, waarvoor de Haagse orgelbouwer Johannes Bruydegom
in 1751 een kabinetorgel leverde.
Anna van Hannover overleed op 12 januari 1759. Hertog Lodewijk Ernst van Brunswijk Wolfenbüttel,
kortweg ‘Brunswijk’, sinds 1750 opperbevelhebber van het Staatse leger, trad nu op als regent voor de
minderjarige Willem V en probeerde (tevergeefs) het hof het begrip zuinigheid bij te brengen. In feite werden
de al eerder uitgezette lijnen van het muziekleven voortgezet. De musici bleven onveranderd in dienst en zagen
hun salarissen zelfs stijgen: een standaardsalaris werd ruim ƒ200, sommigen verdienen meer. Johann Keller
ontving met ƒ700 per jaar het hoogste reguliere inkomen.
Een speciale positie werd bekleed door Christian Ernst Graf (1723-1804), die de belangrijkste Haagse
stadhouderlijke musicus/componist van de tweede helft van de achttiende eeuw zou worden. Op de
titelbladzijde van zijn Sei sonate ... Opera seconda van 1758 noemde hij zich al ‘Compositore de Musica di
S.A.R. Madama la Principessa di Orania di Nassovia,’ ofwel ‘componist van Hare Koninklijke Hoogheid de
prinses van Oranje Nassau,’ dat wil zeggen Anna van Hannover. Na Anna’s dood in 1759 werd zijn titel
omgezet in ‘Compositore di Musica al Corte di S.A.S. Monsignore il Principe d’Orania e di Nassovia’
(componist van muziek aan het hof van Zijne Doorluchtige Hoogheid de Prins van Oranje en Nassau; Sei
Sinfonie ... Opera terza, 1759), welke omschrijving bleef tot en met zijn opus 7 van 1766 (Six symphonies ...
Oeuvre VII). In 1759 kwam hij voor het eerst voor in de rekeningen van het stadhouderlijk hof, met hetzelfde
traktement als de andere musici. Vanaf 1767 trad hij op als kapelmeester, hetgeen zowel blijkt uit de veel
hogere betaling die hij van dan af ontvangt als uit de opschriften op zijn uitgegeven muziekwerken: vanaf de
Sei quintetti ... Opera ottava (1768) heet het onveranderlijk ‘Maestro di Capella di S.A.S. ...’ (kapelmeester van
Zijne Doorluchtige Hoogheid). Toch zijn er geen documenten bekend die deze aanstellingen vastleggen. Het is
bovendien onduidelijk waaraan de plotselinge opkomst van Graf aan het hof, in feite een nieuwkomer
tegenover de routiniers in de kapel, die ook nog gemiddeld ruim tien jaar ouder waren, te danken was. Door
allerlei emolumenten buiten het basissalaris om werd hij - uiteraard - de best betaalde musicus aan het hof.
Wie was er kapelmeester te Den Haag vóór Graf? Het lijkt erop dat de functie als zodanig vóór 1766 niet
heeft bestaan. Als we kijken naar de lijsten van muzikanten en de bedragen die daarop staan, valt het op dat
Johann Keller altijd als eerste vermeld staat en dat hij altijd het hoogste bedrag ontving. Hij was echter fluitist
en hoboïst en zal daarom niet als aanvoerder zijn opgetreden. De hoogte van Kellers salaris was mogelijk een
gevolg van het feit dat hij als vertegenwoordiger van de musici optreedt. (Na de komst van Graf was Keller na
Graf de best betaalde musicus.) Van de overige musici werd de violist Johann Friedrich Weiss altijd het eerste
genoemd; hij zal wellicht als aanvoerder of concertmeester zijn opgetreden.
De optredens van de hofkapel in de jaren-1750 en -1760 kunnen in drie categorieën worden verdeeld: bals,
tafelmuzieken en concerten. Deze evenementen waren uiteraard geheel verschillend van aard.
De bals vonden plaats in een onregelmatige opeenvolging, ter gelegenheid van geboorten, verjaardagen,
inhuldigingen, jubilea en andere feestelijke gebeurtenissen. Min of meer jaarlijks terugkerende bals werden
gegeven op de verjaardagen van Willem V (8 maart) en zijn oudere zuster, prinses Carolina (28 februari). De
verjaardagen lagen zo dicht bij elkaar dat de bals ook wel eens werden gecombineerd. Men mag aannemen dat
de hofkapel daar vaak zonder uitbreiding speelde. In incidentele gevallen werden er extra musici aangetrokken,
zoals voor het bal op 2 september 1765, toen niet minder dan 21 musici speelden. De zaal van het paleis
Noordeinde zal de favoriete locatie zijn geweest.
Daarnaast was er het spelen tijdens maaltijden bij officiële gelegenheden, zogenaamde tafelmuzieken. Zo’n
gelegenheid was bijvoorbeeld het diner in paleis Noordeinde voor de Staten Generaal en de Raad van State op
9 maart 1763, naar aanleiding van de vijftiende verjaardag van prins Willem V. Op één van de balkons waren
15
RUDOLF RASCH: GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN
HOOFDSTUK ZES: HET STADHOUDERLIJK HOF
een tamboer en acht trompetters (afkomstig uit legerkorpsen) opgesteld, op een ander balkon een orkest
bestaande uit negentien musici: strijkers, fluiten, hobo’s en fagotten.
Tenslotte waren er de hofconcerten. Volgens Jacob Wilhelm Lustig vonden tijdens het bewind van Anna
van Hannover, in de jaren-1750, deze concerten in gunstige tijden dagelijks plaats:
Anna ... pflegte bey gesunden, vergnügten Tagen jeden Abend ein öffentliches zwostündiges Concert
zu halten.
Anna ... had de gewoonte om in tijden dat ze zich wel voelde, elke avond een openbaar concert van
twee uur te laten plaatsvinden.
Dit beeld lijkt overdreven, maar de opmerking bevestigt de vrij intense muzikale belangstelling van de prinses.
Later, in ieder geval vanaf de jaren-1770 werden gewoonlijk tijdens het Haagse winterseizoen, zo ongeveer van
oktober tot en met mei, tien à twintig concerten per jaar gegeven, afhankelijk van de financiële en andere
omstandigheden. Wanneer deze traditie is begonnen, is onbekend. Het oudste gedocumenteerde concert is dat
van 5 februari 1764. Gegevens ontbreken om te kunnen zeggen of het geven van concerten in de jaren-1760 al
regelmatig voorkomt. Richters activiteiten in de winter van 1757-1758 lijken er echter wel op te wijzen.
Voor de tafelmuziek en de concerten werd de kernbezetting van de hofkapel, net als bij sommige bals, nogal
eens uitgebreid tot een grotere bezetting. De toegevoegde musici kunnen in verschillende categorieën worden
onderverdeeld. Wat betreft orkestmusici (meer violisten, cellisten, enz.) putte men uit een soort pool van in Den
Haag aanwezige musici. Velen hieruit hadden een meer of minder vast dienstverband bij het Franse Theater in
Den Haag. Wat betreft vocale solisten deed men geregeld een beroep op zangers en zangeressen van dit theater.
Hoornisten en hoboïsten konden worden geleend van in Den Haag gelegerde regimenten van het Staatse leger,
waaronder met name de Zwitserse Garde en de Garde de Corps, de lijfwacht van de stadhouder.
Het concert dat op 5 februari 1764 in het Oude Hof werd gegeven kan dienen als illustratie van de zojuist
geschetste gang van zaken. Behalve de eigenlijke hofkapel werkten er nog zestien extra musici mee. Het geheel
werd aangevoerd door Giovanni Battista Zingoni, solistenrollen werden vervuld door de violisten Joseph
Canavas en Carl Michael Esser. Verder waren er toegevoegde strijkers, hoboïsten en fagottisten uit het Haagse,
twee vocalisten van het Franse Theater (Rosette Baptiste en Nicolas Dugué), alsmede twee hoornisten van de
Hollandse Garde en twee van de Zwitserse Garde.
Het bijwonen van de muzikale evenementen van het hof geschiedde op uitnodiging. Het publiek zal hebben
bestaan uit hoffunctionarissen, adel, diplomaten, hoge officieren, regenten, enzovoorts. Men moet denken aan
aantallen toehoorders van enkele tientallen tot circa honderd.
In de jaren-1750 ving de steun door het hof aan het Franse Theater aan, het zogenaamde abonnement, een
jaarlijkse subsidie waarvoor als tegenprestatie een aantal loges ter beschikking stond. Het hof steunde ook
reizende operatroepen zoals de Italiaanse van Girolamo D’Angielo in het seizoen 1759-1760 en de Vlaamse
Opera van Jacques-Toussaint Neyts in 1762.
Prinses Carolina, de oudere zuster van Willem V, trad op 5 maart 1760 in het huwelijk met Karel Christiaan
van Nassau Weilburg (1735-1788), een zeer verre neef. D’Angielo’s Italiaanse operatroep speelde in het Franse
Theater op 1 maart I portentosi effetti della madre natura met muziek van Giuseppe Scarlatti, de Franse troep
speelde op de trouwdag zelf L’himen et l’amour reconciliez, een comédie mêlée de chants et de danses. In
hoeverre het paar eigen musici in dienst heeft gehad is onduidelijk. Giovanni Battista Zingoni noemde zich bij
gelegenheid kapelmeester van de prinses van Nassau Weilburg. Deze Italiaan was met de operatroep van
Dominico de Amicis in 1760-1761 al in Nederland geweest en is na de erop volgende tournee door Engeland
16
RUDOLF RASCH: GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN
HOOFDSTUK ZES: HET STADHOUDERLIJK HOF
naar Den Haag gegaan om er zo’n twintig jaar te blijven. Als er muziekuitvoeringen door Carolina zijn
georganiseerd, zullen deze wel in de stadhouderlijke muziekzaal hebben plaatsgevonden.
Figuur 5. Titelbladzijde van het tekstboek van L’himen et l’amour reconciliez (Den Haag: Hendrik Constapel,
1760)
Het paar Nassau Weilburg liet in de loop van de jaren-1760 aan de Korte Voorhout door Pieter de Swart het
zogenaamde Paleis Weilburg bouwen om zich aldaar te vestigen. Ook deze residentie kreeg een aparte
muziekzaal, ongeveer 7 meter in het vierkant en wellicht gemodelleerd naar de zaal aan het Binnenhof. De zaal
lag op de begane grond aan de achterzijde van de centrale vleugel. Er direct naast lag de ongeveer tweemaal zo
grote balzaal (7x15 m), daarnaast de conversatiezaal. De muziekzaal kan niet heel veelvuldig (zo ooit) zijn
gebruikt: vrijwel direct na het gereedkomen van de residentie in 1769 verhuisde het echtpaar Nassau Weilburg
naar Kirchheimbolanden in Duitsland. Daar werd een muziekkapel opgericht, eerst onder leiding van JosephAntoine Lorenziti. Voor latere jaren worden de namen van Konrad Breunig, Paul Rothfischer (vanaf 1773) en
Giuseppe Demachi (1780c-1790) genoemd. Bekend is ook het bezoek dat Mozart in 1778 aan
Kirchheimbolanden bracht, waar hij prinses Carolina trof na haar reeds in 1765-1766 in Den Haag te hebben
ontmoet (zie onder). Verder in deze studie (§11.3) zullen we Karel Christiaan nog in Maastricht tegenkomen,
waar hij militair gouverneur was van 1773 tot 1784.
De periode die in deze paragraaf is beschreven en die wij de opbouwfase hebben genoemd wordt afgesloten
door twee samenhangende gebeurtenissen. De eerste is het bezoek aan het hof van Wolfgang Amadeus Mozart
met zijn vader Leopold en zuster Nannerl gedurende de winter van 1765-1766 aan het hof in Den Haag; de
17
RUDOLF RASCH: GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN
HOOFDSTUK ZES: HET STADHOUDERLIJK HOF
tweede is de verheffing van Willem V tot erfstadhouder van alle gewesten van de Republiek in maart 1766,
toen hij de zestienjarige leeftijd bereikte. Bij verschillende van de festiviteiten rond de inhuldiging klonk
muziek. Voor de tafelmuziek op 8, 10 en 12 maart 1766, werd de grootst mogelijke bezetting aangevoerd. Het
lijkt wel of men alles dubbel bezette in vergelijking tot de normale sterkte: zes eerste violen, negen tweede
violen, twee violoncellen, contrabassen, fagotten, twee eerste en twee tweede hobo’s en dito hoorns, een
paukenist en zes trompetters. Mozarts bezoek en bijdrage worden uitvoerig besproken in §13.4. De muzikale
uitvoeringen rond de verheffing van Willem V geven de richting aan waarin de hofmuziek zich begon te
ontwikkelen, namelijk tot een organisatie die niet langer hoofdzakelijk met vast aangestelde krachten
functioneerde, maar steeds vaker een beroep deed op voor de gelegenheid gecontracteerde musici. Ook het
optreden van reizende solisten zal een vast gegeven worden in de jaren van het stadhouderschap van Willem V.
Al deze elementen zijn het onderwerp van de volgende paragraaf.
Illustratie 6. Het lied Laat ons juichen, Batavieren! van hofkapelmeester Christian Ernst Graf, vervaardigd ter
ere van de verheffing van Willem V tot stadhouder in 1766.
MUSICI
Gegevens naar De Smet 1973.
VAST AANGESTELDE MUSICI
De musici zijn gegroepeerd naar het eerste bekende jaar van aanstelling. Van degenen die in dezelfde alinea volgen wordt
dan slechts het eindjaar van de aanstelling vermeld. L = reeds aangesteld in Leeuwarden ca. 1735.
1730-1779 Johann Heinrich Gundelach (1715-1779; contrabas, hoorn);
L-1750c-1773 JOHANN FRIEDRICH WEISS (viool); -1774 Johann Jacob Müller (1709-1774; cello, hoorn); -1780c JOHAN
FREDERIK RIEHMAN.
18
RUDOLF RASCH: GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN
HOOFDSTUK ZES: HET STADHOUDERLIJK HOF
1750c-1755c *** Bisschop (cello); -1767 CARL STECHWEY (altviool, viool?); -1779 Johann Halbschmidt (1710-1779;
viool, altviool); -1784 JOHANN KELLER SR. (hobo, fluit); -1786 Nicolas-Joseph Le Long (orkestbediende?); -1792 Gottfried
Röhling (1724-1792; fagot); 1763-1766 [Arnoldus?] STECHWEY JUNIOR (viool).
1758-1790/1792 CHRISTIAN ERNST GRAF (1758 hofcomponist, 1767 hofkapelmeester);
1759-1782 JOHANN KELLER JR. (hobo).
NIET VAST AANGESTELDE MUSICI
SOLERENDE MUSICI
1752 JOHANN CHRISTIAN SCHICKHARDT.
1754 ANGELO MORIGI (viool); Juan Batista Pla (hobo); GAETANO GUADAGNI (zang).
1758 FRANZ XAVER RICHTER.
1764 JOSEPH CANAVAS (viool); Ignazio (hobo); CARL MICHAEL ESSER (viool); E. Reinhard (fagot); Rumelsperger
(hobo); ROSETTE BAPTISTE [ANSELME] (zang); JEAN-BAPTISTE ANSELME [père] (viool); Jacques-Baptiste Anselme [fils]
(cello); Nicolas Dugué (zang).
BEGELEIDENDE MUSICI
1763-1766 [Arnoldus?] Stechwey Junior (viool); -1766 Johan Frederik Weiss [junior] (viool; geboren Den Haag 1753); 1765 Hederich (fluit), -1765 Schreiber (fluit); -1766 JOHANN WILHELM KLEINE (fluit, hobo); -1766 Georg Martin Ulrich
(hobo); -1766 Kretzer/Gretzer (hobo, viool, altviool); -1766 [LOUIS?] GAUTIER (cello); -1766 N. Meulman (fagot); -1766
JOHANN CONRAD SPANGENBERG (viool, contrabas); -1766 JOHAN KELLER [junior] (viool).
1764-1766 BURCHARD HUMMEL (hoorn); -1766 WILLEM SPANDAU JR. (van de Zwitserse garde; hoorn); Scherzer [die
L. Mozart der alte, ehrliche S. noemt] (hobo, altviool,cello).
1765-1766 [Cornelis Anthoni?] Steger; -1766 WILLEM SPANDAU SR. (hoorn); J. Meulman (hoorn); P. Meulman
(hoorn); GRONEMAN 1766 (viool); Weber (viool); Schutzer (=1766 Schertzer? cello)
1766 Groneman (viool); Georg Schau (viool); Johann Georg Fenneberg (hoorn); Johann Adam Dambach (contrabas).
STADHOUDERLIJK HOF 1747-1766
Richard King, ‘Handel’s travels in the Netherlands in 1750,’ Music and Letters 72 (1991), pp. 372-386.
Gert Oost, ‘Den Haag, 1764: Christian Ernst Graf vraagt in een lange brief op rijm verhoging van zijn traktement als
hofcomponist: Oranje en de muziek,’ in: Een muziekgeschiedenis der Nederlanden (Amsterdam 2001), p. 342-347.
De Smet 1973, pp. 6-26; Unico Wilhelm van Wassenaer (1993), pp. 161-167.
Voor verdere gegevens over de muziek aan het hof van Willem V zie men het informatiedeel achter §6.4.
CAROLINA VAN ORANJE NASSAU
Lehmacher 1916.
6.4 HET STADHOUDERLIJK HOF 1766-1795
Na de installatie in 1766 van Willem V tot stadhouder van alle gewesten van de Republiek kwam het
muziekleven aan het Haagse hof tot volle bloei. Grote, en per jaar toenemende sommen gelds werden aan de
muziek besteed: salarissen van vast aangestelde musici, betalingen aan bezoekende virtuozen en begeleidende
musici, uitgaven voor de aanschaf van muziek en muziekinstrumenten, het onderhoud daarvan, enzovoorts. In
feite leed het hof continu aan een vrij ernstige vorm van overbesteding, maar alle pogingen van de
verantwoordelijke financiële beheerders om hieraan iets te doen mislukten. Zo leefde het hof ook muzikaal
boven zijn stand, hetgeen de kas niet, maar het muziekleven én de musici zeker wel ten goede kwam.
19
RUDOLF RASCH: GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN
HOOFDSTUK ZES: HET STADHOUDERLIJK HOF
In oktober 1767 trad Willem V in het huwelijk met de Pruisische prinses Frederica Sophia Wilhelmina
(1751-1820; roepnaam Wilhelmina), dochter van August Wilhelm van Brandenburg (broer van de Pruisische
koning Frederik de Grote) en broer van Frederik Willem II, die in 1786 koning van Pruisen werd als opvolger
van Frederik de Grote. Wilhelmina kwam uit een muzikale omgeving en was daarmee de zoveelste Oranjeprinses die het muziekleven aan het hof actief steunde. Kort na Wilhelmina’s aankomst arriveerde uit Berlijn
haar persoonlijke klavierleraar, Johann August Just (1750c-1790), ongeveer even jong als de prinses zelf dus.
Just staat bekend als leerling van Johann Philipp Kirnberger, die in die periode als muziekleraar in dienst was
van prinses Anna Amalia van Pruisen, jongere zuster van Frederik de Grote en van Wilhelmina’s vader. Het
ligt dus voor de hand dat de connectie tussen Just en Wilhelmina al voor haar komst naar de Republiek, in
Berlijn dus, was gelegd. Just zal zich ontwikkelen tot een bekend klavierspeler en tot componist van gezochte
muziek voor klavier met vioolbegeleiding.
Illustratie 7. Het zogenaamde Prinsenbal, gehouden in 1768 in het Amsterdamse Stadhuis, ter ere van
stadhouder Willem V.
20
RUDOLF RASCH: GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN
HOOFDSTUK ZES: HET STADHOUDERLIJK HOF
Uit het huwelijk van Willem V en Wilhelmina van Pruisen werden drie kinderen geboren: Frederica Louisa
Wilhelmina (roepnaam Louise, 1770-1819), Willem Frederik (roepnaam Willem, 1772-1843, de latere koning
Willem I), en Willem George Frederik (roepnaam Frederik, 1774-1799). Alle drie ontvingen muziekles, en wel
vioolles van Jean Malherbe (1741-1800) en klavierles van Johann Andreas Kauchlitz Colizzi (1740c-1808).
Deze twee musici maakten ook deel uit van de stadhouderlijke kapel, Malherbe vanaf 1773, Colizzi vanaf
1780c. Malherbe was aanvankelijk als violist aangesteld, Colizzi kwam vermoedelijk direct als leraar in dienst.
De schilder Johann Friedrich August Tischbein (1750-1812) portretteerde in 1788 prinses Louise staande naast
een fortepiano met muziek van Colizzi op de lessenaar, maar niet zo duidelijk afgebeeld dat die precies is te
identificeren. Men zou hier Colizzi’s Six sonatines ... Oeuvre Ve uit 1779 verwachten, opgedragen aan de
prinses. Colizzi heeft zijn gelijknamige bundels opus 7 (1784) en 8 (1787) opgedragen aan achtereenvolgens
prins Willem en prins Frederik.
Kern van de hofmuziek bleef de groep van vast aangestelde musici. Maar terwijl de orkestbezetting van
rond 1770 naar rond 1790 gestaag toenan, was dat niet het geval met het aantal vast aangestelden; eerder nam
het af doordat overleden of vertrokken musici niet systematisch werden vervangen. Bij nadere beschouwing
blijkt dat men deze groep dan ook niet meer zozeer als een orkest moet zien dan wel als ‘muzikaal personeel in
vaste dienst.’ Onder hen bevonden zich immers ook Just en Colizzi, musici die eerder als muziekleraren en als
samenspeelgenoten van prinses Wilhelmina en haar kinderen functioneerden dan als orkestmusici.
In 1767 maakten de oudgedienden Jan Frederik Riehman, Johann Keller sr. en Johann Keller jr., Johann
Friedrich Weiss, Johann Halbschmidt, Gottfried Röhling, Johann Jacob Müller, Johann Heinrich Gundelach,
Christian Ernst Graf en Nicolas-Joseph Le Long nog steeds deel uit van de vaste bezetting. Tussen 1767 en
1769 werden de cellist en contrabassist Johann Adam Dambach (1729-1783), de hoboïst Georg Martin Ulrich,
de hoornist Willem Spandau (1733-1806) en de al genoemde Just aangesteld. Ulrich verliet de hofkapel in 1771
om naar Amsterdam te gaan. In 1773 werden de violist Malherbe en de hoboïst Willem Keller, een jongere
zoon van Johann Keller sr., als hofmusicus aangenomen, op 1 mei 1778 werd de cellist Jean-Balthasar Tricklir
(1750-1813) aangesteld, een Fransman, bij uitzondering, uit Dijon; maar deze ging reeds na een jaar zijns
weegs. (In 1783 werd hij musicus aan het keurvorstelijk hof in Dresden.) In 1779 volgde de hoboïst en fagottist
Johann Christian Halbschmidt zijn vader op. In 1780 werd de jonge violist Scheffer (voornaam onbekend)
aangesteld (die in 1783 uit dienst gaat), in 1783 de violoncellist en contrabassist Johan Hendrik Lux, als
opvolger van Dambach. Van 1781 tot 1783 had de vaste kapel zijn maximale omvang met dertien musici
(waaronder drie Kellers). Omdat er na Lux een tijdlang geen nieuwe aanstellingen meer plaatsvonden,
behoorden in 1791 nog maar acht musici tot de groep van vast aangestelden. In 1792 werden weer twee nieuwe
musici aangesteld: Christian Willem Westerhoff en F. Schalje.
De salarissen verschilden per musicus en vaak waren er tussentijdse verhogingen of verlagingen. Het
hoogste niveau werd in de jaren-1780 bereikt, toen de meeste musici tussen de ƒ500 en ƒ1000 per jaar als
basisinkomen genoten. Daarna bleef de beloning stabiel of nam af.
Blazers uit de stadhouderlijke kapel hadden vaak een tweede aanstelling, namelijk bij de compagnie Friese
gardes. Mogelijk ging het om een formaliteit, want de officiële standplaats van de Friese gardes was het
garnizoen van Leeuwarden. Deze situatie gold in ieder geval voor Spandau, Röhling, Johann Keller sr., Willem
Keller, Dambach en Halbschmidt. In 1785 werden deze dubbelaanstellingen beëindigd, kennelijk als gevolg
van de financiële omstandigheden.
Graf was kapelmeester tot 1790. Malherbe werd al in 1788 Grafs vervanger, na diens pensionering in 1790
de facto zijn opvolger; in 1792 werd hij formeel als nieuwe kapelmeester geïnstalleerd. Terwijl Graf een van de
belangrijkste Nederlandse componisten van de tweede helft van de achttiende eeuw is, zo niet de belangrijkste,
21
RUDOLF RASCH: GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN
HOOFDSTUK ZES: HET STADHOUDERLIJK HOF
is Malherbe als componist slechts van marginaal belang. Het moeten zijn kwaliteiten als aanvoerende violist
van het orkest en wellicht ook als leraar zijn geweest die hem de positie van hofkapelmeester hebben bezorgd.
Naast Graf hebben ook de muziekleraren in de groep, Just en Colizzi, naam gemaakt als componist. Van de
overige vast aangestelde musici is maar een minderheid bekend vanwege composities, en dan nog in klein
aantal: Johan Keller jr., Spandau, Westerhoff en Weiss. (Keller’s en Weiss’ composities zijn bovendien
verloren gegaan.)
Wanneer het ging om orkestconcerten, werd het aandeel van de per gelegenheid ingehuurde musici door de
jaren heen steeds groter. Deze werkwijze werd vermoedelijk niet alleen ingegeven door de wens tot meer
flexibiliteit, maar ook door financiële overwegingen. Een vaste musicus ontving, zoals gezegd, een salaris in de
orde van grootte van ƒ500 tot ƒ1000 per jaar, een ‘losse’ musicus int maximaal twee ducaten (ƒ10:10) per
optreden, zodat, zelfs bij een aantal van twintig concerten per seizoen (het uitgangspunt in de planning), het
(financieel) voordeel ruimschoots aan de zijde van het hof was. In de jaren na 1790 was een orkestbezetting van
meer dan dertig musici geen uitzondering.
Voor de uitbreiding van het orkest deed men - zoals voorheen - in de eerste plaats een beroep op in Den
Haag verblijvende musici, dikwijls verbonden aan het Franse Theater. Deze laatste situatie gold voor
bijvoorbeeld Willem Albert Teniers, Jean-Romain Merlin en Johann Georg Fenneberg. Ook trompettisten
werden regelmatig ingehuurd, alsmede paukenisten. Hoornisten en hoboïsten kwamen zoals te doen
gebruikelijk uit de militaire kapellen. Zo behoorden de trompettisten Jacob Hendrik Huckenthal, Christiaan
Memel, Christian Gottfried Schaick en de paukenist Jacob Hendrik Geering - die allen regelmatig aan
muziekuitvoeringen aan het hof meewerkten - tot de Garde de corps van Willem V.
De contrabas deed zijn intrede in de hofmuziek in 1767, de klarinet kort daarna. Ingehuurde musici blijken
vaak (net als veel vast aangestelde) meerdere instrumenten te hebben kunnen bespelen, soms verwante zoals
hobo, klarinet en fagot, of cello en contrabas, soms uiteenlopende zoals contrabas en trompet, of altviool en
trompet. Zo speelden de trompettisten Memel en Schaick in het hoforkest meestal altviool.
Een status die tussen die van orkestmusicus en bezoekende solist (waarover aanstonds meer) in lag werd
ingenomen door een aantal musici van naam die zich vrij lang in Den Haag ophielden en regelmatig
meewerkten aan uitvoeringen, dikwijls op prominente plaatsen. Maar ze maakten geen deel uit van de vaste
bezetting, noch kunnen ze als ‘invalkracht’ worden beschouwd. Men moet hier denken aan musici als Giovanni
Battista Zingoni (1720-1811), Francesco Pasquale Ricci (1732-1817), Friedrich Schwindl (1737-1786; violist),
Friedrich Hartmann Graf (1727-1795; fluitist, broer van de kapelmeester), en Francesco Zappa (1720c?1790c?; cellist).
Zingoni verkeerde langjarig aan het hof, ten minste van 1764 tot 1786. Hij was zanger en trad regelmatig
op, totdat hij van Willem V in 1782 een pensioen van ƒ315 (60 dukaten) per jaar toegewezen kreeg. Enkele
jaren later vestigde hij zich in Colligis-Grandelain in Frankrijk, waar hij in 1811 overleed. Ricci, die titulair
kapelmeester was van de kathedraal van Como in Noord-Italië, was van 1765 tot 1780 regelmatig tot semipermanent in Den Haag. Schwindl en Hartmann Graf verbleven te Den Haag ongeveer in de jaren 1768-1771,
Zappa eerst rond 1768, dan opnieuw in 1788-1790. Al deze namen, plus die van de verder onbekende ‘C.
Smith’, worden genoemd in een notitie uit de periode 1767-1768. De indruk wordt gewekt dat alle genoemden
regelmatig als solist aan concerten meewerkten; hetzelfde geldt voor de zangeres Rosette Baptiste en de zanger
Compain de Perrières, beiden verbonden aan het Franse Theater van Den Haag. Na 1771 waren van alle hier
genoemden slechts Zingoni en Ricci nog in Den Haag te vinden. Alle genoemden traden tijdens hun ‘Haagse’
periode ook op tijdens concerten buiten het hof, in Den Haag zowel als elders in de Republiek.
22
RUDOLF RASCH: GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN
HOOFDSTUK ZES: HET STADHOUDERLIJK HOF
Met de opsomming van de uitvoerende musici is het muzikale personeel van het hof nog niet compleet
beschreven. In de periferie van het muziekleven bevonden zich nog de dansmeester (Nicolas Gautier),13 de
tamboers en de trompetters (wat betreft hun taken buiten de concerten, enzovoorts), de klavierstemmers (Nagel,
Feltmann), de kopiisten (onder wie Georg Conrad Bleck) en ander ondersteunend personeel.
De muziekzaal aan het Binnenhof, de grote zaal in het paleis Noordeinde en de Oranjezaal in Huis Ten
Bosch bleven de voornaamste locaties waar zich muzikale evenementen van het hof afspeelden. Een heel
enkele keer werd er gemusiceerd in de paleizen die net buiten Den Haag liggen, met name het Huis te
Nieuwburg (bij Rijswijk; onder meer in 1779) en Honselaarsdijk (bij Naaldwijk; onder meer in 1788)
In 1777 werd er, onder leiding van hofarchitect Friedrich Ludwig Gunckel, begonnen met een vrij
grootscheepse nieuwbouw aan de zuidwestkant van het Binnnenhof. Het stadhouderlijke kwartier werd te klein
voor het groeiende gezin en de uitdijende huishouding van de prins en zijn gemalin. Financiële en politieke
perikelen waren de oorzaak dat deze vleugel pas in de loop van de jaren-1780 en dan ook nog maar geleidelijk
in gebruik kon worden genomen. In deze nieuwbouw bevond zich ook een balzaal, de zaal die in de
negentiende eeuw de vergaderzaal van de Tweede Kamer zal worden (en dat tot het einde van de twintigste
eeuw is gebleven). Deze zaal werd in gebruik genomen met het bal ter gelegenheid van het huwelijk van
prinses Louise in 1790.
Willem V nam zijn orkest, al of niet volledig, ook van tijd tot tijd mee op reis, naar plaatsen buiten Den
Haag, zoals naar zijn zomerverblijf Het Loo bij Apeldoorn op de Veluwe. Ook werden delen van de Franse
operatroep van Den Haag wel eens naar Het Loo overgebracht. In 1780 schonk het stadhouderlijk paar een
orgel aan de kerk te Apeldoorn, dat op 13 augustus van dat jaar werd ingewijd door de Zwolse organist Johann
Gottlieb Nicolai samen met andere musici uit de omgeving.14
Het bewaard gebleven archiefmateriaal geeft de indruk dat van 1766 tot 1780 de omvang en de intensiteit
van het muziekleven geleidelijk toenemen. Het uitbreken van de Vierde Engelse Oorlog in 1780 bracht daar
weinig verandering in, evenmin de daarop volgende economische teruggang van de Republiek. Ook de vanaf
1781 voelbare onrust als gevolg van de opkomende patriottenbeweging lijkt aanvankelijk geen bedreiging te
hebben gevormd voor het muziekleven aan het hof. Pas toen in 1785 Willem V werd gedwongen Den Haag te
verlaten, werd de terugslag voelbaar. Na enkele tussenstations vestigde de stadhouder zich in Nijmegen; met
hem verbleef in de jaren 1786-1787 daar ook een deel van de hofhouding, inclusief de kapel. Het muziekleven
ging eigenlijk op dezelfde voet voort, met concerten, bals, muzieklessen en huiselijk musiceren. De aantallen
concerten waren misschien wat geringer. ’s Zomers werd er ook op Het Loo gemusiceerd. Voor extra spelers
werd een beroep gedaan op musici uit Nijmegen en omgeving. Zo verleende de Nijmeegse organist Wilhelm
Gottlieb Hauff (1755c-1817) regelmatig diensten aan het orkest.
In september 1787 keerde Willem V terug in Den Haag, nadat Pruisische troepen de weerstand tegen het
Oranje-regime hadden gebroken. Het hofmuziekleven hernam zijn loop als tevoren. Intensieve muzikale
activiteiten vonden plaats op Het Loo tijdens de ontvangst aldaar van de Pruisische koning Frederik Willem II,
midden juni 1788. Uit de betalingen aan musici blijkt dat er minstens zeven concerten plaatsvonden, tien
tafelmuzieken, vier toneelvoorstellingen met muziek, een bal en een maskerade. Hiervoor was zowel de vaste
kapel overgekomen als een aantal andere musici en tenminste een deel van de musici van het Franse Theater.
13. De Smet noemt hem Pierre Gautier, maar dat is onjuist.
14. Het orgel was gebouwd door Johann Gustav Schelling, organist te Deventer, maar zal reeds in 1839 onbruikbaar
worden verklaard.
23
RUDOLF RASCH: GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN
HOOFDSTUK ZES: HET STADHOUDERLIJK HOF
De vijandelijkheden aan de zuidgrens van de Republiek gingen vanaf 1792 het muziekleven aan het hof in
steeds toenemende mate in beperkende zin beïnvloeden totdat in 1795 de Bataafse Revolutie definitief het doek
voor stadhouder, hof en hofmuziek liet vallen.
De reguliere hofconcerten hadden ’s winters doorgaans plaats in de muziekzaal aan het Binnenhof,
’s zomers vaak in de Oranjezaal. Ze vonden in de regel (maar lang niet altijd) plaats op zondagmiddag. In ieder
geval was in het begin van de besproken periode een aantal van twintig concerten per seizoen, van 1 oktober tot
1 mei, uitgangspunt. Dat kan later ook zo zijn geweest, al wisselde het aantal gerealiseerde concerten per
seizoen kennelijk sterk. Soms was de stadhouder alleen met zijn gezin en/of huishouding aanwezig,
bijvoorbeeld bij het concert van 23 maart 1794:15
Dimanche au reste nous eûmes un beau concert dont nous profitâmes tout seuls, et où nous nous
amusâmes tant que nous le fîmes durer jusque’à onze heures. Il y avoit des chanteurs émigrés et un
excellent violoncelle, élève et émule du Duport, quoique autrefois amateur, puisque c’est un comte
qui maintenant gagne sa vie par son talent.
Op zondag hadden we tenslotte een mooi concert waarvan alleen wijzelf genoten en waarvan we zoveel plezier hadden dat we het tot 11 uur hebben laten voortduren. Er waren geëmigreerde zangers en
een uitstekende cellist,16 leerling en rivaal van [Jean-Louis] Duport, hoewel hij vroeger amateur was,
omdat hij een graaf is die nu zijn brood verdient met zijn talent.
Favoriete data voor de tafelmuzieken waren 1 januari (Nieuwjaar) en 6 januari (Driekoningen). De bals
werden, zoals tevoren, vooral georganiseerd ter gelegenheid van verjaardagen, huwelijken, geboorten en andere
feestelijke gebeurtenissen. Deze evenementen vonden plaats in aanwezigheid van een groter publiek dan de
concerten. Als locaties kwamen zowel de galerij naast de muziekzaal in het Stadhouderlijk Kwartier als de zaal
van het Oude Hof (Noordeinde) en de Oranjezaal in aanmerking.
Van de concerten van de hofkapel zijn geen concrete programma’s bekend. Het repertoire dat wordt
gespeeld kan daarom alleen in globale zin worden vastgesteld, bijvoorbeeld aan de hand van de aanschaffingen
van de muziekbibliotheek van het hof (voorzover die tenminste in de financiële administratie zijn opgesomd).
Bezoekende solisten zullen dikwijls hun eigen repertoire hebben meegebracht. In de bedoelde jaren werden
talrijke symfonieën, concerten, ouvertures en kamermuziekwerken (kwartetten, trio’s, duo’s), alsmede liederen,
opera’s, delen van opera’s en bewerkingen daarvan voor kamermuziekensembles, aangeschaft. Hieronder
bevonden zich zowel gedrukte als handgeschreven werken. De gedrukte kwamen veelal van de Haagse
muziekhandelaar Burchard Hummel, maar ook wel rechtstreeks uit Parijs of andere plaatsen. Het hof had een
kopiist in dienst (Georg Conrad Bleck) om voor voldoende partijen ten behoeve van de uitvoeringen te zorgen.
In veel gevallen werd muziek aangeboden door aan de hofkapel verbonden en/of te Den Haag residerende
musici, alsmede door reizende en langskomende musici. Niet zelden is deze muziek opgedragen aan Willem V,
aan één van de andere leden van het stadhouderlijk huis of aan een hofdignitaris. Voor de laatste periode van de
kapel, de jaren rond 1790, worden steeds vaker werken in harmoniebezetting vermeld, meestal voor twee hoge
blazers (fluiten, hobo’s of klarinetten), twee hoorns en fagot. Zo leverde Westerhoff op 12 oktober 1790 een
niet onaanzienlijke portie van dit genre: achttien ‘Harmonies,’ voor achtereenvolgens twee fluiten, twee hobo’s
en twee klarinetten, aangevuld met twee hoorns en fagot, alsmede twaalf opera-aria’s bewerkt voor twee
klarinetten, twee hoorns en fagot.
15. Prinses Louise aan haar broer Frederik, 24 maart 1794, geciteerd naar De Smet 1973, p. 153.
16. Constant Ranchin.
24
RUDOLF RASCH: GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN
HOOFDSTUK ZES: HET STADHOUDERLIJK HOF
Wat betreft componisten moet men in eerste instantie denken aan de ‘Mannheimers’ en de Weense en
andere klassieken: Haydn, Stamitz, Pleyel, Vanhal, en de talloze kleinere meesters op dit gebied, alsmede de
componisten uit de hofsfeer zoals Graf, Ricci, Schwindl, Colizzi en Zappa. Tijdens de concerten klonken
vermoedelijk, conform de toenmalige gebruiken, vooral symfonieën of delen daaruit, in afwisseling met
kleinere bezettingen en soli van allerlei aard, waaronder veel zangsoli. Ook moeten dikwijls, gezien het talrijke
kopieerwerk in deze richting, delen van opera’s zijn uitgevoerd, waarschijnlijk steeds concertant. De huidige
collectie van achttiende-eeuwse muziek in het Koninklijk Huisarchief, die maar een zeer klein deel betreft van
wat er ooit is geweest, geeft een weliswaar onsystematisch, maar vermoedelijk niet geheel onjuist beeld van het
repertoire.
Alleen van concerten voor speciale gelegenheden is het gespeelde wel eens bekend. Zo gaf het huwelijk van
prinses Louise met prins Karel George van Brunswijk Wolfenbüttel op 14 okober 1790 aanleiding tot het
componeren van een tweetal gelegenheidswerken. Graf componeerde een symfonie voor twee orkesten, die op
19 oktober in de Lutherse Kerk te Den Haag werd uitgevoerd. Colizzi vervaardigde een opéra-comique in één
bedrijf, Les dieux au village, op tekst van Alery de Mons, die op dezelfde dag werd uitgevoerd in het Franse
Theater.
Het stadhouderlijke hof vervulde een belangrijke ondersteunende rol ten aanzien het Franse Theater in Den
Haag, waar naast gesproken toneel vrijwel voortdurend verschillende vormen van muziektheater op de planken
kwamen. Die steun betrof de voortzetting van het al eerder gebruikelijke abonnement. Het bleef van kracht
gedurende het gehele stadhouderschap van Willem V, al kon de hoogte ervan nogal variëren, van enkele
duizenden tot meer dan 10.000 gulden per jaar. Het abonnement maakte het mogelijk dat de stadhouderlijke
familie regelmatig en naar wens toneel en opera kon gaan zien; tegelijkertijd konden deze faciliteiten worden
aangeboden aan gasten en relaties. Aan de stadhouder en zijn gevolg stond een speciale loge, op de beste plek
in het theater, ter beschikking. Het is de vraag of het Franse Theater zonder het hofabonnement zou hebben
kunnen blijven bestaan en als gevolg van deze machtspositie oefende het hof invloed uit op directie, acteurs en
repertoire. Zangers en zangeressen ontvingen ook nogal eens aparte gratificaties, wat overigens ook nietzingende acteurs en actrices kon overkomen.
Abonnementen en gratificaties konden behalve het staande Haagse toneel - naast het Franse Theater ook het
Nederlandse Theater van Martinus Corver in de Assendelftstraat - ook bezoekende troepen begunstigen. Zo
ontvingen de Brusselse Muzikanten van Ignaz Vitzthumb (1720-1816) in 1768 betalingen voor optredens in het
Franse Theater, in de Oranjezaal en op Het Loo, in 1779 voor optreden in het Nederlandse Theater. De Duitse
troep van Carl Friedrich Abt en Schroeder werd financieel gesteund tijdens het Haagse verblijf in 1772, 1773
en 1776, de Vlaamse Opera van Jacques-Toussaint Neyts in 1778.
In de periode 1778-1794 deed een groot aantal reizende solisten het Haagse hof aan om er te concerteren of
op een andere manier geld te verdienen. (Over de jaren 1766-1778 zijn nauwelijks gegevens beschikbaar.)
Onder deze solisten vinden we zowel zeer bekende als minder bekende, als ook verder totaal onbekende
namen. Enige woorden zullen nu worden gewijd aan de allerbelangrijksten van deze lieden.
Jan Ladislav Dussek (1760-1812) verbleef in de jaren 1779-1781 als aankomend pianist in de Republiek en
ook enige tijd te Den Haag. Een wel verondersteld organistschap te Bergen-op-Zoom in deze periode kon tot
nog toe niet archivalisch worden bevestigd. Hij trad voor het eerst op aan het hof tijdens een concert in de
Oranjezaal van Huis Ten Bosch op 24 juni 1780, als pianist. Hij bleef een regelmatige verschijning op
hofconcerten tot en met 7 augustus 1781. Daarnaast trad hij ook op buiten het hof, op openbaar toegankelijke
concerten te Den Haag en elders. Zijn eerste composities, klavierconcerten en klaviersonates met
25
RUDOLF RASCH: GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN
HOOFDSTUK ZES: HET STADHOUDERLIJK HOF
vioolbegeleiding opus 1-3, zijn ontstaan in deze periode (of eerder) en werden in de Republiek (Amsterdam,
Den Haag) uitgegeven.
Carl Stamitz (1745-1801) was van de beroemdheden degene die het langst te Den Haag bivakkeert. Het
eerst trad hij op als altviolist op 19 mei 1782, het laatst op 14 december 1783. Net als Dussek liet Stamitz zich
ook in het openbaar horen.
Het Nederlandse verblijf van Ludwig van Beethoven (1770-1827) duurde daarentegen maar zeer kort. Van
hem zijn geen openbare concerten bekend. Zijn concert aan het Haagse hof op 23 november 1783, op
twaalfjarige leeftijd, is het enige gedocumenteerde gegeven met betrekking tot zijn verblijf in de Republiek.
Beethoven ontving voor dit optreden het royale bedrag van ƒ 63. Stamitz, die ook van de partij is, toucheerde
ƒ 14, de tien orkestleden elk ƒ 7.
Illustratie 8. Afrekening van het concert van aan het hof van 23 december 1783, waarin Beethoven piano
speelde en Carl Stamitz altviool.
Na Mozart, Dussek en Beethoven verscheen nog net voor het einde van het bestaan van het hof een vierde
wonderkind ten hove, Jan Nepomuk Hummel (1778-1837). Als veertienjarige was hij in Den Haag, en liet zich
er tweemaal, op 3 en op 17 februari 1793, als verbazingwekkend pianist horen.
Onder de bezoekende zangeressen moeten ‘La Mara’ en ‘La Todi’ apart worden genoemd. Gertrud
Elisabeth Schmeling (1749-1833), ‘La Mara’ vanwege haar huwelijk met de cellist Johann Baptist Mara, trad
op aan het hof in Den Haag in 1784. Luisa Rosa de Aguiar (1753-1833), ‘La Todi’ vanwege haar huwelijk met
26
RUDOLF RASCH: GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN
HOOFDSTUK ZES: HET STADHOUDERLIJK HOF
de violist Francesco Saverio Todi, bezocht Den Haag in 1790 en trad aan het hof op in de periode van 5 april
tot en met 13 juni. Over het laatste concert schreef prinses Louise:17
Hier Madame Todi, suivant l’exemple des rossignols, s’est fait entendre pour la dernière fois parmi
nous, et il me semble qu’elle s’est surpassée dans les deux derniers rondos. Sa voix faisoit un très-bel
effet dans la grande salle, et nous avons presque eus les yeux humides de l’idée de son départ.
Gisteren heeft mevrouw Todi zich, naar het voorbeeld van de nachtegalen, bij ons voor het laatst
laten horen, en het komt mij voor dat zij zichzelf heeft overtroffen in de laatste twee rondo’s. Haar
stem kwam prachtig over in de grote zaal, en wij moesten onze tranen bedwingen bij de gedachte aan
haar vertrek.
Onder de bezoekende solisten zijn ook Nederlandse namen te noemen. Zo traden op 20 december 1789 twee
(van de zes) gebroeders Dahmen op, vermoedelijk Peter Dahmen (viool) en Johan Arnold Dahmen (cello). Op
11 april 1790 speelden ze opnieuw, nu versterkt met Herman Dahmen (hoorn) en Arnold Dahmen (fluit), op 18
april waren ze weer met z’n tweeën. Op 24 oktober 1790 trad Carolus Antonius Fodor als pianosolist op.
Verder gaven zangsolisten van het Franse Theater te Den Haag en het Collège dramatique et lyrique (het
Franse Theater van Amsterdam) regelmatig acte de présence.
Naast deze grootheden hebben nog vele andere mindere, maar zeker niet onbelangrijke musici zich
gepresenteerd op hofconcerten te Den Haag. Onder hen bevonden zich vooral violisten (onder meer Antonio
Lolli in 1784, George Polgreen Bridgetower in 1789, en Franz Clement in 1791), cellisten (onder wie John
Crosdill in 1784), pianisten (onder wie Johann Wilhelm Hässler in 1791), zangers en zangeressen (te veel om
op te noemen), in kleineren getale fluitisten (onder wie Johann Baptist Wendling in 1779), hoboïsten (onder
wie Friedrich Ramm in 1780), klarinettisten, fagottisten, en andere instrumentalisten.
Na deze algemene schets zal één jaar in meer detail worden behandeld om de gegeven grote lijnen wat meer
concrete inhoud te geven. Dat jaar zal zijn 1781, een jaar, waarin ondanks de economische en financiële
problemen van de Republiek (en van het hof), de Vierde Engelse Oorlog en de beginnende binnenlandse
politieke onrust het muziekleven aan het hof doorging alsof er niets aan de hand was.
Het vaste muzikale personeel had in 1781 de maximale omvang van dertien bereikt, door de aanstelling van
de volgende personen (jaarsalaris tussen haakjes): Graf (ƒ700), Johann Keller sr. (ƒ1000), Johan Keller jr.
(ƒ600), Röhling (ƒ500), Dambach (ƒ600), Just (ƒ500), Spandau (ƒ600), Le Long (ƒ200), Willem Keller (ƒ500),
Jean Malherbe (ƒ750), Colizzi (ƒ500), Halbschmidt (ƒ500) en Scheffer (ƒ500). Graf was kapelmeester, Just en
Colizzi waren vooral muziekleraar, de overigen deden in eerste instantie dienst als orkestmusicus. Genoemde
salarissen hoeven echter niet de totale inkomsten weer te geven: diverse musici ontvingen nog bedragen uit de
privé-kas van leden van de stadhouderlijke familie. Zo ontving Graf bijvoorbeeld ƒ600 uit de privé-kas van
Willem V.
Concerten werden gegeven op 24 januari (solisten: Eligio Celestino, viool, zijn vrouw, zang, Hencke, cello,
Dussek, piano); 16 mei (Mme Caravoglia Balconi, zang; Caravoglia, fagot; Celestino, viool; Dussek, harp;
Wagner, piano); 21 juni (Caravoglia en vrouw, Celestino en vrouw); 24 juni (Caravoglia en vrouw, Dussek); 1
juli (Oranjezaal: Mme Gautier, zang); 9 juli (Caravoglia en vrouw, Celestino); 15 juli (Oranjezaal: Mattern,
cello, Spandau, hoorn), 21 juli (Oranjezaal: Malherbe, Spandau), 29 juli (Oranjezaal: Spandau), 5 augustus
(Oranjezaal: Spandau), 7 augustus (ochtendconcert: broers Spandau, Dambach), 9 augustus (Oranjezaal:
Caravoglia en vrouw, Celestino, Dussek en Hencke), 19 en 24 augustus (tafelmuziek Oranjezaal: broers
Spandau en Dambach), 9 september (tafelmuziek Oranjezaal: broers Spandau, Malherbe), 14, 21, 28 oktober
17. Prinses Louise aan Willem V, 14 juni 1790. Geciteerd naar Koogje 1991, p. 109.
27
RUDOLF RASCH: GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN
HOOFDSTUK ZES: HET STADHOUDERLIJK HOF
(Dussek, harp), 26 december (Caravoglio en vrouw, Hartmann), 31 december (tafelmuziek voor Nieuwjaar:
broers Spandau, Dambach). Deze concerten vielen voor ruwweg de helft op zondag; de andere helft was
gespreid over de andere dagen van de week. De solerende musici ontvingen honoraria ter grootte van 4 tot 8
dukaten (ƒ21 tot ƒ42); de echtparen ontvangen doorgaans één bedrag, bijvoorbeeld 10 of 12 dukaten.TOT
HIER
Onder de ingehuurde orkestmusici bevinden zich Malherbe, Schlaweck, Gautier, Spandau, Spangenberg,
Schaick, Lux, Teniers, Merlin, Gering en Ceulemans, deze laatste op serpent. Het is enige keer dat we dit
curieuze instrument in de muziekgeschiedenis van de Republiek tegenkomen.
Voor een concert op 25 januari 1781, vermoedelijk in het Franse Theater, kocht het hof twaalf kaartjes van
één ducaat (samen ƒ63). (Gegevens over dit concert zijn niet beschikbaar.) Eveneens twaalf kaartjes werden, op
31 maart, gekocht voor een concert van Celestino. Bovendien verschafte de stadhouder een gratificatie voor
musici wanneer ze buiten het hof optreden: Caravoglia en zijn vrouw kregen 12 dukaten (concert in het Franse
Theater), Dussek (concert in de Oude Doelen), Willem Keller en Hencke (concert in de Nieuwe Doelen)
kleinere bedragen.
Bals vonden plaats op 6 januari (Drie Koningen), 23 februari (verjaardag prins Frederik), 25 juni, 20 en 28
november, vaak met slechts twee tot zes musici. Naar aanleiding van het bal van 23 februari werd dansmeester
Nicolas Gautier rijkelijk betaald voor geleverde en ingestudeerde dansen van verschillende aard.
Kopiist Bleck kopieerde partijen van de opera’s Iphigénie [en Tauride?] (Gluck 1779), Romeo e Giulia
(Schwanenberger/Sanseverino 1776) en Les évènemens imprévus (Grétry/Hèle 1777). Hij bond partijen van
Athys (Piccinni/Quinault&Marmontel 1780) en kopieerde L’école de la jeunesse (Prati/Anseaume 1779) en
Daphnis et Chloé (Boismortier/Laujon 1747??).
Het hof betaalde ƒ 31:10 (zes dukaten) voor drie symfonieën van Zingoni, voor het concert van 21 januari.
Eveneens ƒ 31:10 werd betaald voor de intekening op achttien exemplaren van Grafs Vingt-cinq fables dans le
goût de M. de la Fontaine, en musique pour le chant et clavecin ... Oeuvre XXI (Den Haag: Bernard Wittelaar
en Berlijn/Amsterdam/Den Haag: Johann Julius Hummel, [1781]). De musicus Wagner, over wie verder niets
bekend is, ontving ƒ 31:10 voor zes klaviertrio’s.
Het abonnement op het Franse Theater vergde een bedrag van ƒ 13.200. Tot slot kan worden vermeld dat
het hof in 1781 ook instrumenten aanschafte, en wel een fagot uit Mannheim (ƒ 39:10) en een contrabas van
Cuypers (25 mei; ƒ 150). Al met al moet het hof in een jaar als 1781 ettelijke tienduizenden guldens hebben
gespendeerd aan de hofmuziek met toebehoren.
De laatste jaren van het stadhouderschap, zo vanaf de restauratie van 1787 tot aan de val van de Republiek
in 1795, laten wat het muziekleven betreft een dubbel gezicht zien. Enerzijds lijken veel zaken door te zijn
gegaan alsof er niets gebeurde. Anderzijds liet de dreiging vanuit Frankrijk, dat door de Franse Revolutie
ineens een geducht gevaar voor de Republiek was gaan vormen, zich gevoelen.
In 1791 worden er nog plannen gemaakt voor een muziekzaal in een nieuw bijgebouw aan het Binnenhof
door Gunckel. Deze zaal, groter dan de vorige, zou ook moeten kunnen dienen voor diners en recepties. Tot
verwezenlijking van het ontwerp is het echter nooit gekomen. In 1792 werd het Franse Theater vanwege
verdenking van Jacobijnse sympathieën van de acteurs gesloten. In het algemeen kwamen er in de Republiek
onderbrekingen in het theaterleven.
In hetzelfde jaar 1792 resideerde Willem V tijdelijk te Breda, ter wille van de militaire bedrijvigheid aldaar
als gevolg van de Franse dreiging vanuit het zuiden. Ook dan gaan er musici mee. Als gevolg van de dreigende
militaire situatie aan de zuidgrens nam het aantal concerten aan het hof in de jaren 1793 en 1794 af. Het laatste
gedocumenteerde concert is dat in Den Haag van 2 november 1794.
28
RUDOLF RASCH: GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN
HOOFDSTUK ZES: HET STADHOUDERLIJK HOF
In januari 1795 werd, toen Willem V met de stadhouderlijke familie de Republiek verliet en zijn heil in
Engeland zocht, de kapel ontbonden. Een aantal musici kon kennelijk naderhand een pensioen behouden uit de
inkomsten van de domeinen van de Oranje Nassaus, anderen waren gedwongen elders emplooi te zoeken.
Velen verlieten aldus Den Haag; zo werd Malherbe eerste violist van het orkest van de Schouwburg te
Amsterdam. Op 28 september 1795 en volgende dagen werden roerende goederen van het hof geveild,
waaronder twee fortepiano’s. Sic transit gloria mundi.
MUSICI
Categorieën: vast aangestelde musici, semi-solisten, bekende buitenlandse solisten, Nederlandse solisten, onbekende
solisten, begeleidende musici.
NB 1. Musici kunnen in verschillende categorieën voorkomen als zij bijvoord eerst als begeleidend musicus optreden, dan
als musicus in vaste dienst; enzovoorts.
NB 2. De overzichten zijn in hoofdzaak gebaseerd op De Smet 1973, met aanvulling van voornamen, te prefereren
schrijfwijze van de achternaam en jaartallen uit andere bronnen (vnl. DTB Den Haag, advertenties, enz.).
VAST AANGESTELDE MUSICI
Zie voor hen die in 1766 al zijn aangesteld de vorige paragraaf. Nieuw aangesteld vanaf 1767:
1768c-1790 JOHANN AUGUST JUST (viool, klavier, leraar); -1783 Johann Adam Dambach (1729-1783; cello); -1795
WILLEM SPANDAU (hoorn).
1769-1770 Georg Martin Ulrich (hobo - later in Amsterdam).
1773-1795 JEAN MALHERBE (viool, 1790/1792 kapelmeester); -1795 WILLEM KELLER (hobo).
1778 JEAN-BALTHASAR TRICKLIR (cello).
1779-1795 Johann Christian Halbschmidt (1755c-1800c??; hobo, fagot).
1780-1781 *** Scheffer (viool).
1783-1795 Johan Hendrik Lux (cello).
1792-1795 F. Schalje (trompet, altviool); -1795 CHRISTIAAN WILLEM WESTERHOFF (viool).
NIET VAST AANGESTELDE MUSICI
SEMI-SOLISTEN
1766c-1780c GIOVANNI BATTISTA ZINGONI (1720-1811; zang, componist); FRANCESCO PASQUALE RICCI (1732-1817;
viool componist).
1766c-1770c FRIEDRICH SCHWINDL (1737-1786; viool); FRIEDRICH HARTMANN GRAF (1727-1795; fluit, broer van de
kapelmeester); FRANCESCO ZAPPA (1720c?-1790c?; cello, opnieuw 1788-1790).
1767c ROSETTE BAPTISTE (zang); Compain de Perrières (zang); C.? Smith
SOLERENDE MUSICI: BELANGRIJKSTE NAMEN
1778 JEAN-BALTHASAR TRICKLIR (1750-1813; cello); ERNST SCHICK (1756-1815; viool, ook 1789, in het laatste jaar met
zijn echtgenote, Margarete Luise Hamel [1773-1809]); Jan Ignatius Vanhal (1739-1813, fluit); JOHANN SAMUEL en
JOHANN HEINRICH SCHROETER (beiden ook 1779, JS 1783; viool).
1779 JOHANN BAPTIST WENDLING (1723-1797, fluit).
1780 Georg Wenzel Ritter (1748-1808, fagot); 1780 FRIEDRICH RAMM (1744-1813; hobo); 1780 JOHN ABRAHAM
FISHER (1744-1806; viool); 1780 ELIGIO CELESTINO (1739-1812; viool); Mme Celestino ([Sarah Stanton], 1749-1798;
zang); 1780-1781 JAN LADISLAUS DUSSEK (1760-1812; piano, harp).
1781 Christian Carl Hartmann (1750-1804; fluit) of Friedrich Hartmann Graf?
1782-1784 CARL STAMITZ (1745-1801; altviool).
1783 LUDWIG VAN BEETHOVEN (1770-1827; pianoforte)
1784 La Mara (GERTRUD ELISABETH SCHMELING, 1749-1833; zang); Pierre-Joseph Pieltain (1751-?, hoorn);
Dieudonné-Pascal Pieltain (1754-1833, viool); 1784 John Crosdill (1755-1825, cello); 1784 ANTONIO LOLLI (1725c-1802;
viool).
1785 Carlo Besozzi (1738-1800c?; hobo).
1787 GIUSEPPE DEMACHI (1732-1795c; viool, ook 1788, 1790)
1789 GEORGE POLGREEN BRIDGETOWER (1780c-1860, viool).
1789 Abbé GEORG JOSEPH VOGLER (1749-1814, piano).
29
RUDOLF RASCH: GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN
HOOFDSTUK ZES: HET STADHOUDERLIJK HOF
1790 GIOVANNI MANE GIORNOVICHI (Jarnowick; 1740-1804, viool, ook 1794); La Todi (LUISA ROSA DE AGUIAR;
1753-1833; zang).
1791 JOHANN WILHELM HÄSSLER (1747-1822; piano); WILHELM CRAMER (1745-1799; piano); FRANZ CLEMENT
(1780-1842; viool, ook 1792).
1792 Johann Christian Gottlieb Graupner (1767-1836; hobo).
1793 JOHANN NEPOMUK HUMMEL (1778-1837; piano).
SOLERENDE MUSICI: NEDERLANDSE NAMEN
1778 Mme Dorceville (zang); 1778 IGNAZIO RAIMONDI (1735c-1813; viool); Mme Clairenson (ook 1779; zang).
1779 AUGUST WILHELM FRANZ MATTERN (cello).
1780 Scheffer (viool).
1781 Christian Ludwig [?] Wagner (piano). Johann Gottfried Hencke (cello).
1782 CARL MICHAEL ESSER (viool).
1783 Vader Rauppe met zijn zoons JOHANN GEORG RAUPPE (1762-1814; ook 1789) en JOHANN BALTHASAR RAUPPE
(1766-); F.J. WITTENBERG (viool)
1784 ANDREA MORIGI (1725-1801; viool) en zijn vrouw, Mme Morigi; -1785 ANNE LONGEAU (zang); -1785
FRANCISCUS BRUNST (pianoforte).
1785 Ambrosio Gilio (salterio d’amore).
1788 Clairville (zang; vermoedelijk Clairville-Abbé, broer van de theaterondernemer in Maastricht).
1789 JOHANN CONRAD SPANGENBERG JR. (piano).
1790 HERMAN, PETER, JOHAN ARNOLD en ARNOLD DAHMEN (hoorn, viool, cello, fluit; Johan Arnold en Arnold ook
1793, Herman ook 1794); Vincent Springer (bassethoorn; de compagnon van de Amsterdamse componist en muziekuitgever Joseph Schmitt); CAROLUS ANTONIUS FODOR (piano); CHRISTIAAN WILLEM WESTERHOF (viool); WILHELM
GOTTLIEB HAUFF SR. en JR. vader en zoon (viool en piano).
1792: Johann-Baptist Scriwanek (hobo).
1793 Heerens, hoorn; Müller sr. en jr., J. en N. (hoorn); HENDRICUS [FRANCISCUS MICHAEL] MALHERBE JR. (17821830cc; ook 1794, viool).
1794 JOSEPHUS ANDREAS FODOR (1751-1828; viool); François Cournon (viool).
SOLERENDE MUSICI: MINDER BELANGRIJKE NAMEN
1778 Ziffenelli (zang); Andrieu (zang); -1779 Pietro Grua (cello); Mme Grua (zang); Nodi (zang).
1779: Juliani (zang); Maria Josepha Gazzanello (ook 1783); Görtzel (fluit); Bedouin (Potdevin?); Defour/Dufour
(zang); Wegelin (cello); Le Prix (viool); Mme le Prix (zang); -1782 Caravoglia (fagot); Balconi (zijn vrouw; zang).
1780: Mme Georgi (zang); Meinhardt (fluit, ook 1782); Bisschop (cello); Elouis (harp, ook 1784); Tosoni (zang);
Frans Lamotte (1750c-b13.9.1780 Den Haag); Leone (zang).
1782: Mme Saint-Guentan (Quentin? Zang); Mr. Petit (zang); Julien (viool).
1783: Mme Feraglioni (zang, ook 1785); Charles Paisson (zang); Joseph Ctoec [sic] (viool; =? 1785 Croec); Spina
(***); Monzani (fluit); Mme Galucci (zang); Mme Le Grand (zang); Robino (viool); Mme Robino (zang); Brunel (zang);
Bölkön (klarinet); Mme Lionelli (zang); Mme du Guersin (harp); Luis Pellegrini (zang); Eckhard (hoorn) en Mme Eckhard
(zang).
1784 Mme Dorsetti (zang); Scorelli; Danner; Paradis (viool); Marchiani (zang); Kempffer (contrabas); Mme Burdini
(zang).
1785 Charles Bussoni (zang); Antoine Costa (zang); Le Suin (zang); Josephini (zang); Platel (zang); Caspar Bohrer
(1744-1809; altviool); met zoons op hobo en klarinet.
1786 [Johann Adam?] Kreusser (viool); [Johann Friedrich] Buchard (zang).
1787 Meyer, cello [ook in Amsterdam].
1788 Weichsel (viool); Comi (fagot); Moos (amateur; piano).
1789 L’Abbé (Turkse harp); Luis Inverardo met broer (mandoline, gitaar, zang); Giuseppe de Franco (zang., klarinet);
Dornaus (hoorn); Friedrich Bechtlufft; Kammel (fluit); Carl Franz (1738-1802); Charles-Henri Plantade (Parijs 1764-1839,
piano; 1807-1810 hofkapelmeester van Koning Lodewijk Napoleon); broers Böck (hoorn); Jentsch (altviool); Bindernagel
met 4 zoons: viool (Joseph?), fluit, alt, bas.
1790 Vogel (fluit); Mme Steffani (zang); Calcagni (zang); David (bassethoorn); Springer (bassethoorn); Dworschak
(klarinet/bassethoorn); Thomas père et fils (piano); Dresch (viool); Boonen (zang).
1791: Giu. Muschietti (castraat); Johann Küchler (1738-b16.1.1790, fagottist, toch op 30.1 en 27.2 in Den Haag);
Küchler Jr. (fluit); Caffro (hobo).
1792: Kirkmayer (piano); Malvezzo (hoorn); Lancador (hoorn).
1793: Mlle Crux uit Mannheim (viool); Hay of May (hoorn); Guedon (piano); le comte de Marain (amateur, harp); 2
Mlles Fleury , (zang); Kirchgessner (glasharmonica); Matz (fluit.).
30
RUDOLF RASCH: GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN
HOOFDSTUK ZES: HET STADHOUDERLIJK HOF
1794 Mme Beck (zang); Belville (zang); Krug (zang); Rivals (fluit); Manillar (fluit); Bertrand (cello); Constant
Ranchin (cello); Mme Negri (zang); Brand (fluit); Flöricke (fagot); Piunerdi (zang); Le Breteuil (viool); De la Bedoyère
(viool).
BEGELEIDENDE MUSICI
1767 Groneman (niet duidelijk welke); Georg Martin Ulrich (1769 vaste dienst); J. Jäger; Schubart [?]; Wuchmann [?].
1775-1794 Henri Malherbe (viool).
1778-? Georg Conrad Bleck; -1779 Le Roi (zijn vrouw actrice Frans Theater); -1779 Spreck; -1781 [JOHAN] SPANDAU
(hoorn); -1788 JOHANN PHILIPP MEISSNER; [LOUIS?] GAUTIER (strijkinstrumenten); Lux (1792 vast aangesteld; trompet,
contrabas); -1793 Johann Georg Fenneberg (contrabas, cello); -1794 Christian Gottfried Schaick (trompet, cello. altviool);
Christiaan Memel (altviool, trompet); Jacob Hendrik Geering (pauken, viool).
1779-1781 Schlaweck; -1783 Ceulemans (serpent); Bedouin/Boudewyn; -1791 Johan Spandau (hoorn); -1794 JeanRomain Merlin (viool, klarinet); HENDRIK SPANDAU (hoorn);.
1781-1783 AUGUST WILHELM FRANZ MATTERN (cellio); -1784 Dambach jr. (klarinet, viool); -1785 WILLEM ALBERT
TENIERS (viool); -1794 JOHANN CONRAD SPANGENBERG SR. (hobo).
1782-1789 Johann Gottfried Hencke (cello); -1791 Maas (viool); - 1793; Maas fils.
1783-1794 Van Haaren (hobo, fagot, altviool); drie broers Kleijne: GEORG WILLEM (klarinet); HENDRIK CHRISTIAAN
(klarinet, fagot, viool, altviool?); SAMUEL BERNARD KLEINE (fagot).
1784 D’Humainbourg (viool).
1786-1787 Nijmegen: WILHELM GOTTLIEB HAUFF (Gotha 1755c-1817 Nijmegen, klavier); Meyer; Busch; ‘Jood’ Ganz
[Samson Ganz? later werkzaam in Den Haag, vader? van Simon en Salomon Ganz?].
1787-1791 Johann Conrad Spangenberg jr. (piano).
1788-1791 de Groot (fagot); Meissner jr. (viool); -1793 Huppendael (trompet); Scheffer (viool); N. Muylman (hoorn,
viool); J. Muylman (hoorn); P. Muylman (viool, hoorn); Van Haeren junior; -1794 Drykflufft (klarinet, viool).
1790-1793 Bauer (trompet); Goossen (viool); -1791 CHRISTIAAN WILLEM WESTERHOFF (viool ); Schwanenhuyse (alt;
Swaenhuyse, reeds 1763 Les coeurs unis).
1791 Snoeck (altviool); Thems; Sola; Raun; -1792 F. Schalje (altviool); -1793 Studerheim / Stutterheim (fluit); -1794
Pieter Beems (Den Haag 1772-20.2.1840 [Grégoir 1864, pp. 9-10]; viool).
HOFCONCERTEN
De lijst is gebaseerd op De Smet 1973 en kan geen volledig beeld geven. Uitsluitend concerten met een solistische bijdrage
zijn opgenomen.
8,22.2, 16,29.3, 12,19.4.1778: Tricklir [cello], Zingoni [zang], Ricci, Mme Dorceville [zang], Jan Ignatius Vanhal [fluit],
Schick [viool] (niet allen op alle data).
29.4 twee Ziffenelli, Mme Dorceville, twee Schroeter, Tricklir.
12.5 Andrieu (zang), Halbschmidt (fluit).
30.10 Mme Grua (zang), Pietro Grua (cello), Nodi (zang).
7.12 Mme Dorceville, Mme Clairenson (zang), Antoni (fagot), twee Schroeter (viool).
31.12 twee Schroeter (viool), Scheffer (viool)
24.1, 10.2.1779 Mme Dorceville (zang); Mme Grua, Pietro Grua, 2 Schroeter.
28.2 Mme Dorceville, Juliani (zang); Mattern (cello).
21.4 Legard (harp), Halbschmidt jr. (fluit), 2 Schroeder (viool).
9,12,6 Oranjezaal: Mlle Maria Josepha Gazzanello (zang), Görtzel/Gorkel (fluit).
22,24.6 Oranjezaal: Wendling (fluit).
6.7 Wendling, “De Rus” (cello).
24.8 Huis Rijswijk: Wendling, Mme Duour (zang), Mme Clairenson.
10.10 Oranjezaal: Wegelin (cello).
14.11 Binnenhof: Mme Dufour (zang), Mme Le Prix (zang, viool), Le Prix (viool).
13.12 Binnenhof: A. Mantine (zang), Caravoglia (fagot), Mme Balconi Caravoglia (zang).
16.1.1780 Caravoglia, Mme Caravoglia.
17.3 Caravoglia, Mme Caravoglia, Mme Georgi (zang), Ritter (fagot), Ramm (hobo), Meinhardt (fluit), Hencke (cello).
10.4 Caravoglia, Mme Caravoglia, Mme Georgi, Bisschop (cello), Ramm, Ritter.
18,21,6 Caravoglia, Mme Caravoglia, Tosoni (zang), Elouis (harp).
24.5 Oranjezaal: Caravoglia, Mme Caravoglia, Dussek (harp).
6.7 Caravoglia, Mme Caravoglia, Tosoni, Lamotte (viool), Fisher (viool), Leone (zang).
31
RUDOLF RASCH: GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN
HOOFDSTUK ZES: HET STADHOUDERLIJK HOF
5.10 Meinhardt.
29.10 Celestino (viool), Mme Celestino (zang), Pieltain sr. (viool), Pieltain jr. (hoorn), Dussek (piano).
24.1.1781 Celestino, Mme Celestino, Hencke, Dusseck.
16.5 Caravoglia, Mme Caravoglia, Dussek, Wagner (piano).
21,24.6 Caravoglia, Mme Caravoglia, [24.6:] Dussek.
9.7, 9.8 Caravoglia, Mme Caravoglia, Celestino, [9.8:] Hencke.
16.9, 14,21,28.10 Dussek (harp).
26.12 Caravoglia, Mme Caravoglia, Hartmann (fluit).
24.3.1782 Mme Saint-Quentin (zang), Petit (zang).
25.4 Mme Caravoglia, Esser (viool), Hartmann (fluit).
5.5 Mme Caravoglia, Esser, Julien (viool).
19.5 Caravoglia, Mme Caravoglia, C. Stamitz (altviool).
9,16.6 Stamitz.
28.2.1783 Mme Feraglioni (zang), Charles Paisson (zang), Joseph Ctoec (viool).
12.3 Drie Italianen, Spina, Rauppe met twee zoons, Stamitz.
13.4 Monzani (fluit), Stamitz.
1.5 Mme Galucci (zang), Monzani (fluit), Stamitz.
4.5 Mme Le Grand (zang), Stamitz.
1.6 Oranjezaal: Robino, Mme Robino (zang), Stamitz, Monzani.
6.6 Stamitz, Monzani.
29.6 Monzani.
12.7 Monzani, Meinhardt (fluit), Schroeter (viool).
20,27.7, 3.10.8 Oranjezaal: Monzani (fluit).
14.9 Oranjezaal: Brunel (zang), Monzani (fluit).
23.9 Monzani (fluit).
28.9 Oranjezaal: Wittenberg, Monzani.
1219,26.10 Mme Du Guersin, Monzani (fluit), [19,26:] Stamitz, [26:] Luigi Pellegrini (zang).
23.11 Beethoven, Stamitz.
14.12 Eckhard (hoorn), Mme Eckhard (zang), Stamitz.
4.1.1784 Binnenhof: Mlle Dorsetti (zang), Elouis (harp), Stamitz.
14.1 Mara (cello), La Mara (zang), Stamitz.
19.1 Elouis, Stamitz.
15.2 Morigi, Mme Morigi, Scorelli, Danner.
8.3 Mara, La Mara, Paradis (viool).
22.4 Stamitz, Petit (zang).
6.5 Stamitz, Marchiani (zang), Kempffer (contrabas).
11.23,25,7 Mara, La Mara, Crosdill (cello).
18.7 Mme Longeau (zang).
1.8 Mme Burdini (zang), Mme Longeau.
22,29.8 Brunst (piano).
5,12.9 Mme Longeau, Elouis.
26.9, 24.10 Mme Longeau.
10.10 Bökön (klarinet).
17.10 Mme Lionelli.
28.11 Mme Longeau, Lolli (viool), Uttini (zang).
28.2.1785 Binnenhof: Mlle Feraglioni (zang), Carlo Bussoni (zang), Antonio Costa (zang), Ctoec (cello).
19.4 Mme Longeau, Le Suin (zang), Brunst.
5.6 Oranjezaal: Josephini (zang), Platel (zang), Besozzi (hobo).
17.6 Bohrer (alt) met twee zoosn.
19.6 Mme Longeau.
10.7 Mme Longeau, Gilio (salterio d’amore).
1.8 Guigue (viool).
14,21,28.8, 11.9 Mame Londeau.
26.11, 3,7,10.12.1786 Nijmegen: W.G. Hauff, Beyer [=Beyen?], Meyer, Busch.
32
RUDOLF RASCH: GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN
HOOFDSTUK ZES: HET STADHOUDERLIJK HOF
4,11,18.2.1787 Nijmegen: W.G. Hauff, Beyer [=Beyen?], Meyer, Busch.
25,28.2, 4.11.3 Nijmegen: Zelfden.
18.3, 22.5 Nijmegen.
1,8,16,22,30.7 Nijmegen: Mme Bouchard.
5,12,19,25.8, 2,9,16.9 Nijmegen: Mme Bouchard.
21.10 Binnenhof: Meyer (cello).
26.10 Binnenhof.
29.10 Noordeinde.
29.1.1788: Demachi (viool).
10,17.2 Mme Clairville.
20,27.7 Oranjezaal: Comi (fagot), Zappa (cello).
13.8 Moos (amateur, pianoforte).
24.8 Weichsel (viool).
8.3.1789 Rauppe (cello), Bridgetower jr. (viool)
15.3 Bridgetower jr.
29.3 Mme Schick (zang), Schick (viool).
7.4 L’Abbé (Turkse harp), Schick, Mme Schick.
26.4 Hartog (viool).
3.5 Bindernagel met vier zoons (viool, fluit, altviool, bas), Luis Inverardo en broer (mandoline, gitaar, zang).
24.5, 7.6 Giuseppe de Franco (zang, klarinet)
31.5 Dornaus (klarinet).
6.9 Oranjezaal: Bechtlufft (viool).
27.9 Kammel (fluit).
11,18,25.10 Oranjezaal: Carl Franz (baryton).
22.11 broers Böck (hoorns).
13.12 Abbé Vogler (pianoforte, orgel).
20.12 Abbé Vogler, Dahmen (viool), Dahmen (cello), broers Böck (hoorns).
31.1.1790, 8,14.3 Demachi (viool), [14.2:] Vogel (fluit).
28.2 Mme Steffani (zang).
7.3 Calcagni (zang).
14.3 Mme Benda (zang), Westerhoff (viool).
21.3 Westerhoff.
28.3 Mme Todi (zang), Todi (viool), Westerhoff.
5,11,18.4,5.2 Mme Todi, Todi, [11.4], Hauff sr. en jr. (piano), vier broers Dahmen, [18.4: twee broers Dahmen].
2,30.11 Todi, Mme Todi.
29.8,17,19.9 David, Springer (bassethoorn), Dworschak (klarinet).
26.9 Simonetti (zang).
10,17,31.10 Calcagni (zang), Giornovichi (viool), [17.10:] David, Springer, Dworschak.
28.11 Westerhoff (altviool), H. Kleine (klarinet).
30.1,27.2.1791 Hässler (pianoforte), Küchler (fluit), Küchler jr. (fagot).
8.5 Haedmann (fluit).
6.11 Cramer (viool), Westerhoff (altviool).
13.11 Cramer, Clement (viool).
20,27.11 Clement.
18.12 Caffro (hobo).
26.12 Dworschak (klarinet).
15.1.1792 Kirkmayer (pianoforte), Malvezzo, Lancador (hoorn), Clement (viool)
22.1 Cifoletti (mandoline), Heerens (hoorn), Westerhoff (altviool).
29.1 Bindernagel (viool), Mme Bindernagel (zang).
12.2 Vogel (fluit).
19.2 Mme Helmuth (zang), Graupner (hobo), Bauersfeld (cello), Dworschak (klarinet).
26.2 Graupner (hobo), Bauersfeld (fagot).
4.3 Mme Longeau (zang), Valliès (zang).
18.3 Dworschak (klarinet, bassethoorn), Cifolelli (mandoline).
25.3 Mme Longeau (zang), Sevallies (zang), Gabenstetter (hoorn), Kolp (hoorn).
11.7 St.Alban (harp).
33
RUDOLF RASCH: GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN
HOOFDSTUK ZES: HET STADHOUDERLIJK HOF
11.11 Giuliani (zang).
18.11 Mlle Crux (zang, viool), Mme Longeau (zang), Giuliani (zang).
25.11 Mlle Crux (zang, viool), Bringer (viool).
2.12 Noordeinde: Feierich (glasharmonica), Dahmen (cello).
6.1.1793 Noordeinde: Hummel (piano).
3.2 Hummel (piano), Mlle Crux (viool).
10.2 Mlle Crux (viool), Hay (hoorn), Heerens (hoorn).
17.2 Hummel, Dahmen (cello).
24.2,3.3 Mlle Crux, Dahmen (fluit).
10.3 Mlle Crux (viool), H. Kleine (klarinet).
17.3 Mlle Crux (viool), de graaf van Marain (amateur, harp).
24.3 Mlle Crux (viool), H. Kleine (klarinet), S. Kleine (fagot).
14.4 Mlle Crux (viool), Mlles Fleury (zang), Müller sr. en jr. (hoorn).
5.5 Mlle Crux (viool), Belville (zang), Giornovichi (viool)
2,9,30.6,8,15.7,18.8 Mlle Crux (viool), [8,15.7,18.8:] Kirchgessner (glasharmonica).
1.9 Mlle Crux (viool).
25.9 Graupner (hobo), Marianne Kirchgessner(glasharmonica), Mlle Crux.
3.11 Mlle Crux (viool), Matz (fluit, flageolet).
10,17,24.11,1,8,15,22.12 Mlle Crux (viool), [8.12:] Heerens (hoorn), Geering (pauken).
5.1.1794 Cournon (viool).
19.1 Mme Beck (zang), Hencke (cello).
2.2 Belville (zang), Giornovichi (viool).
9.3 Krug (zang), Rivals (zang), Manillar (fluit), Bertrand (cello).
16.3 Vier broers Dahmen; zanger Krug, Rivals, Maurice; Sponheimer (klarinet).
23.3 Rivals, Maurice, Ranchin (cello), Dahmen (hoorn).
30.3 Rivals, Maurice, Fodor (viool).
6.4 Rivals, Maurice, Morang (zang), Dahmen (hoorn), Lancador (hoorn).
13.4 Rivals, Maurice (zang), Dahmen (hoorn), Lancador (hoorn), Manillard (fluit), Ranchin (cello).
27.4 Rivals, Maurice, Hencke.
4.5 Maurice (zang), Manillard (fluit), Hencke (cello).
11.5 Maurice, Rivals, Clairenson (zang), Welsch (cello) met twee zoons.
18.5 Maurice, Belville, Giornovichi, Brand (fluit), Welsch met zoons.
25.5 Maurice, Brand, Flöricke (fagot), Scholck (pianoforte), Hencke.
augustus: Mme Negri (zang), Brand, Flöricke.
7.9 Mme Negri, Amadini, Krug (allen zang), De la Bedoyere (viool), Kerempuis (fluit), Desmorades (?)
14.9 Louis (zang), Mme Negri (zang), Hoston (hoorn), Dahmen (cello).
2.11 Binnenhof: laatste concert, zonder solisten.
LITERATUUR
Smet 1973, pp. 37-157; Lievense 1985; Koogje & Boulangé 1986; Koogje 1991.
6.5 VERDER PERSOONLIJK MECENAAT
De Nederlandse Republiek was opmerkelijk arm aan persoonlijk mecenaat ten aanzien van de muziek buiten de
stadhouderlijke familie. Anders dan in bijvoorbeeld Engeland, Frankrijk, Italië en de Duitse landen, waar
talrijke edellieden en rijke burgers muzikaal personeel in dienst haddeen, is het maar een enkele keer mogelijk
in de Republiek huishoudens aan te wijzen die musici in dienst hadden. De vraag of dit voortkomt uit een
gebrek aan middelen dan wel uit een gebrek aan directe behoefte is moeilijk te beantwoorden. Vermoedelijk
speelden beide factoren een rol.
34
RUDOLF RASCH: GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN
HOOFDSTUK ZES: HET STADHOUDERLIJK HOF
Aan muzikale belangstelling heeft het de Nederlandse adel, het patriciaat en de regentenstand niet
ontbroken. Vele personen uit deze kringen waren fervent muzikaal amateur, in een redelijk aantal gevallen zelfs
componist. Zij betaalden musici voor muzieklessen aan henzelf en aan hun kinderen, om collegia musica aan
huis te leiden en te begeleiden, muziek en muziekinstrumenten aan te schaffen en te onderhouden, enzovoorts.
Wellicht betaalden ze een som gelds wanneer een componist een muziekwerk aan hen opdroeg. Maar hen in
dienst nemen deden ze niet. Het volgende overzicht betreft daarom uitzonderingsgevallen.
De heerlijkheid Anholt, in 1650 toegevallen aan het Duitse adellijke geslacht Salm, ligt nu vlak over de
Duitse grens in Westfalen, maar behoorde in de zeventiende en de achttiende eeuw tot republikeins Gelderland.
Vermoedelijk rond 1710 werd onder Lodewijk Otto Wild- en Rijngraaf18 van Salm (1674-1738) overgegaan tot
de vorming van een muziekkapel van zo’n vijf à tien musici, strijkers, een klavierspeler, hoboïsten, een
trompetter, een tamboer, enzovoorts. Johann Conrad Baustetter was er kapelmeester tot 1726, in de jaren
daarna vermoedelijk ook een Klemmstein en een Steger (voornamen niet genoemd). In 1733 werd Carel
Leonard de Fesch aangesteld, wellicht een familielid van Willem de Fesch.19 Details over de taken van de kapel
zijn niet bekend. Na het overlijden van Lodewijk Otto zal de kapel wel zijn opgeheven; zijn erfgenaam (verre
neef en schoonzoon) Nicolaas Leopold van Salm Salm [sic] resideerde in Hoogstraten bij Antwerpen.
De huisconcerten van Francisco Lopes de Lis (1680c??-1750c??), Portugees koopman te Den Haag, vormen
één van die zeer weinige voorbeelden van persoonlijk mecenaat buiten adellijke kringen.20 De basis voor De
Lis’ activiteiten was het geld dat zijn familie had verdiend. In 1725 kocht De Lis een riant huis aan de Korte
Voorhout (thans nr. 7), dat hij weelderig inrichtte. De Lis werd berucht door zijn bezoeken aan Parijs en de
daaruit voortkomende schandalen, die het hem op een gegeven moment onmogelijk maakten om nog voet op
Franse bodem te zetten. Vervolgens, we schrijven nu de vroege jaren-1730, probeerde hij in Den Haag een
Franse opera op te richten, welke pogingen echter schipbreuk leden, mede door bedrog van de door hem
daarvoor ingehuurde personen. Na deze mislukkingen richtte De Lis zich op het geven van concerten, die
plaatsvonden in de jaren 1734-1742. Een anonieme Engelse reiziger levert ons de volgende beschrijving:21
... a hall, or large room, magnificently adorned and illuminated. The musick was judiciously disposed
in an adjoining apartment, scarce inferior to the other in beauty. Refreshments of all kinds were
served about by footmen in splendid liveries. Whole operas were not song; but only select parts, and
French cantatas.
… een zaal, of grote kamer, schitterend versierd en verlicht. De musici waren oordeelkundig
opgesteld in een belendende ruimte, die in luister nauwelijks onderdeed voor de eerste. Allerhande
verfrissingen werden rondgedeeld door lakeien in prachtige livreien. Er werden geen complete
opera’s gezongen, maar gedeelten ervan, en Franse cantates.
Uit deze beschrijving blijkt dat vocale muziek de hoofdrol speelde.
Namen van musici die aan de concerten deelnamen zijn maar in klein aantal bekend, maar daaronder
bevindt zich toch een klinkende, namelijk die van de Franse violist-componist Jean-Marie Leclair (1697-1764).
18. Voor hen die zich verbazen over deze titulatuur het volgende: het graafschapje Salm in de Elzas bestond uit
verschillende delen. De persoon met de zeggenschap over het aan de Rijn gelegen gedeelte noemde zich Rijngraaf, de
persoon met zeggenschap over het hoger gelegen deel Wildgraaf. Als beide titels in één persoon waren verenigd was hij
dus Wild- en Rijngraaf.
19. Het is zeker niet uitgesloten dat de opgave onnauwkeurig is en dat het om Christiaan Carel de Fesch gaat, in 1712
geboren als oudste zoon van Willem de Fesch.
20. Bij de schrijfwijze van de voor- en achternamen van De Lis hebben we consequent gekozen voor de Portugese
orthografie. In de literatuur vindt men vaak Franse (François), Italiaanse (Francesco) en Spaanse vormen (Lopez, Liz).
21. A description of Holland (Londen 1743). Geciteerd naar Biema 1915, p. 221.
35
RUDOLF RASCH: GESCHIEDENIS VAN DE MUZIEK IN DE REPUBLIEK DER ZEVEN VERENIGDE NEDERLANDEN
HOOFDSTUK ZES: HET STADHOUDERLIJK HOF
De Lis contracteerde Leclair op 1 juli 1740 voor vijf jaar, voor ƒ20.000 jaarlijks (in feite een absurd hoog
bedrag). Andere contracten liepen met de fluitist F. le Roux en de zangeres Mademoiselle Meissonnier. Dat wij
de genoemde contracten kennen, is een gevolg van het feit dat ze niet volledig zijn nagekomen. De Lis leefde,
‘uiteraard’ zou men bijna zeggen, boven zijn stand, en dat leidde langzaam maar zeker tot de afgrond. Eind
1742 sloot het net van zijn schuldeisers zich om hem heen; op 6 november werd hij onder curatele gesteld. Zijn
bezittingen en schulden werden geïnventariseerd. Begin februari 1743 nam De Lis de wijk naar Brussel en
reageerde niet meer op brieven uit Den Haag. Hoe hij aan zijn einde is gekomen, is niet bekend. Met de veiling
van zijn bezittingen, waaronder een belangrijke muziekbibliotheek, in 1743, kwam aan een schilderachtige,
maar tegelijkertijd bedenkelijke episode in het Nederlandse muziekleven een einde.
Tenslotte moeten nog de buitenlandse diplomaten worden genoemd die wel eens musici in dienst hebben. In
de jaren 1715-1718 liet de Portugese gevolmachtigde minister João Gomes da Silva graaf van Tarouca (16711738) ter ere van het bezoek van kroonprins Emanuel van Portugal op het Plein te Den Haag een speciale
operazaal bouwen; hier werden onder meer Phäeton en Athys van Lully en Télémaque et Calypso van
Destouches opgevoerd. Johannes Josephus Boutmy (1725-1800) was enige jaren organist bij een latere
Portugese ambassadeur te Den Haag, Don Pedro da Costa de Almeida Salema, ambassadeur van 1762 tot 1766.
De Italiaanse violist Francesco Guerini (midden 18de eeuw, in de jaren rond 1740 verbonden aan het hof in
Leeuwarden) noemde zich bij gelegenheid ‘musicus van de Nederlandse ambassadeur’, maar wat dit precies
inhoudt blijft onduidelijk. Het moet wel gaan om Joseph Yorke Lord (baron) Dover (1724-1792), van 1751 tot
1780 gevolmachtigd minister namens Engeland bij de Staten Generaal. Een andere musicus/componist van wie
een verbintenis bij Yorke wordt verondersteld, inclusief een verblijf in Den Haag (zo rond 1770), is de Engelse
klavecinist George Rush.
ANHOLT
Domp 1934 (Kapitel VI, pp. 116-121 over Anholt.).
DE LIS
Mémoires anecdotes pour servir à l’histoire de M. Duliz (Londen: Samuel Harding, 1739). Duitse vertaling: Des reichen
Holländischen Juden Franz Dulicz geheime seltsame Begebenheiten und sehr merkwürdige Geschichte (‘Bastia: Francesco
Giovanni Ottoiana,’ 1739).
Catalogue d’une partie de livres François … avec … un grand nombre de livres de musique … [=collectie De Lis]
(Den Haag: Fred. Boucquet, 1743). Muzikale titels in Scheurleer 1909, pp. 48-64.
Scheurleer 1909a, pp. 69-78; Scheurleer 1909b, 1912; Van Biema 1914-1915; Fransen 1925, pp. 271-291; Rasch 1993, pp.
148-153.
TAROUCA
Fransen 1925, p. 256.
36

Documents pareils

CCSSA 25807_booklet - Amazon Web Services

CCSSA 25807_booklet - Amazon Web Services De Tsjechische componist Antonin Dvořák (1841-1904) legde ver van huis, in de Verenigde Staten, de eerste noten van zijn Celloconcert in b klein, opus 104 op papier vast op 8 november 1894. Op 9 fe...

Plus en détail